Hof Den Haag, 12-07-2022, nr. 2200219520
ECLI:NL:GHDHA:2022:1312
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
2200219520
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2022:1312, Uitspraak, Hof Den Haag, 12‑07‑2022; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:7554
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor doodslag met verwerping beroep op noodweer en noodweerexces. Gevangenisstraf 5 jaar + TBS met voorwaarden conform adviezen gedragsdeskundigen.
PROMIS
Rolnummer: 22-002195-20
Parketnummers: 09-837321-18 en 09-038986-18 (TUL)
Datum uitspraak: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 augustus 2020 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het impliciet primair tenlastegelegde (moord) vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de terbeschikkingstelling (hierna ook: TBS) van de verdachte gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege. Tevens is beslist op de vordering tot tenuitvoerlegging, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde, en dat de verdachte ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast de terbeschikkingstelling van de verdachte zal worden gelast, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Inleiding en partiële vrijspraak
Op 20 oktober 2018 wordt door de politie in een woning aan de [adres] te Den Haag aangetroffen het levenloze lichaam van de heer [slachtoffer] (verder ook aangeduid als [slachtoffer] en/of het slachtoffer). Hij is door misdrijf om het leven gekomen: volgens de patholoog van het NFI door samendrukkend geweld op de hals, al dan niet in combinatie met stomp-botsend geweld op de hals.
De verdachte heeft herhaaldelijk verklaard, zo ook ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij die dag in de woning van [slachtoffer] is geweest en diens keel heeft dichtgeknepen, en enige tijd - naar eigen zeggen zelfs minutenlang - dichtgeknepen heeft gehouden. Hij heeft de woning verlaten toen [slachtoffer] op de grond lag in de hal van de woning en niet meer bewoog.
Met de rechtbank acht het hof, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door diens keel dicht te knijpen, hierna ook omschreven als verwurging.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat vrijspraak moet volgen voor de impliciet primair tenlastegelegde moord. Er zijn immers onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Nu vaststaat dat sprake is geweest van een opzettelijke levensberoving, zal het hof de aan de verdachte impliciet subsidiair verweten doodslag bewezen verklaren. Het hof sluit zich hierbij aan bij het gelijkluidend standpunt van zowel de advocaat-generaal als de verdediging
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
Inleiding algemeen
De verdediging heeft aangevoerd dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, en om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft dit standpunt gemotiveerd bestreden.
Het hof zal, daar waar nodig, ingaan op hetgeen de verdediging en de advocaat-generaal hieromtrent naar voren hebben gebracht.
Uitgangspunt bij de beoordeling
Bij de beoordeling van de verweren zal het hof de verklaringen van de verdachte over de toedracht -zowel fysiek als mentaal- voorafgaand aan de verwurging, als uitgangspunt nemen.
Samengevat is volgens de verdachte het volgende gebeurd op 20 oktober 2018, kort voorafgaand aan de dood van [slachtoffer].
De verdachte gaat naar de woning van [slachtoffer] met als doel hem te confronteren met het door [slachtoffer] gepleegde seksueel misbruik van de verdachte in diens jeugd. Eenmaal in de woning – als de verdachte en [slachtoffer] in het halletje bij de voordeur staan - draait [slachtoffer] de voordeur op slot. Direct daarna grijpt [slachtoffer] de verdachte in diens kruis en begint hem over de broek aldaar te masseren. De verdachte raakt hierdoor in shock, hij voelt zich machteloos, bang, verdrietig en boos. Dit duurt een aantal minuten lang. Daarna komt de verdachte bij uit zijn shock en realiseert hij zich wat er gaande is. Hij duwt [slachtoffer] met gestrekte armen van zich af en slaat hem op zijn gezicht, [slachtoffer] doet daardoor een paar stappen naar achteren en vervolgens geeft de verdachte [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht. [slachtoffer] komt vervolgens op de verdachte af en grijpt hem met beide handen bij de keel. Dit duurt heel kort: de verdachte slaat direct met beide armen de armen van [slachtoffer] van zich af en duwt hem weg. Opnieuw zet [slachtoffer] daardoor een paar stappen naar achteren.
Vervolgens is de verdachte er van overtuigd dat [slachtoffer] hem opnieuw zal gaan aanvallen: dit gebaseerd op diens lichaamshouding en agressieve blik in de ogen. De verdachte wil niet toelaten dat dit zal gebeuren. Hij grijpt [slachtoffer] met beide handen bij de keel. Een worsteling ontstaat. Op enig moment vallen zij beiden op de grond, de verdachte bovenop [slachtoffer]. Al die tijd heeft de verdachte [slachtoffer] met beide handen met kracht om zijn keel/nek vast. Dit duurt minutenlang. Op enig moment merkt de verdachte dat [slachtoffer] niet meer beweegt. Hierop raakt de verdachte opnieuw in een shock. Hij is erg geschrokken omdat hij niet had verwacht dat het zo zou verlopen. Hij gaat op zoek naar een telefoon in de woning om hulpdiensten te alarmeren. Hij vindt geen telefoon, verlaat vervolgens de woning en loopt naar zijn eigen woning.
Het beroep op noodweer
Uitgaande van deze geschetste toedracht blijkt dat de verdachte tot twee keer toe een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens hem door [slachtoffer] heeft kunnen beëindigen met een stevige duw en een slag in het gezicht, zowel bij het betasten van het kruis als het naar de keel grijpen door [slachtoffer]. Dat is overigens ook begrijpelijk. [slachtoffer] was ten tijde van dit feit 80 jaar oud, woog ongeveer 61 kilo en was 1,62 meter lang. De verdachte was op dat moment 28 jaar oud, woog rond de 100 kilo en was “meer dan” 1,80 meter lang.
Het vervolgens door de verdachte met beide handen grijpen naar en om de keel van [slachtoffer] is de actie die het hof moet beoordelen vanwege het beroep op noodweer en noodweerexces.
Het hof is van oordeel dat deze tegenreactie niet kan leiden tot een geslaagd beroep op noodweer. Het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel, het grijpen en dichtgedrukt houden van de hals, staat volstrekt niet in enige redelijke verhouding tot de ernst van een veronderstelde dreigende derde aanranding door [slachtoffer] en van de verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze hiertegen zou hebben verdedigd. Hij had anders kunnen en moeten handelen, bijvoorbeeld door [slachtoffer] opnieuw te duwen zonder de keel te blijven dicht drukken. De verdachte had ook gelegenheid om het halletje te verlaten, en naar een andere aangrenzende ruimte in deze woning te gaan, desnoods door [slachtoffer] daarbij wederom weg te duwen.
Het beroep op noodweer wordt verworpen. Dat maakt dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is.
Het beroep op noodweerexces
Inleiding
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De raadsman heeft gesteld dat de verdachte door aldus te handelen, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. De verdachte heeft gereageerd op het handelen door [slachtoffer], en mocht hij daarin te ver zijn gegaan dan is dat te wijten aan de hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, gevolgd op het handelen door [slachtoffer]. Voor een onderbouwing van deze hevige gemoedsbeweging wordt verwezen naar de bevindingen van L. Vermeulen, GZ-klinisch psycholoog van 3 oktober 2019 (rapportage Pieter Baan Centrum (PBC)).
De advocaat-generaal heeft gemotiveerd bestreden dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces zou toekomen.
De beoordeling
Het hof stelt voorop dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a.de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die
aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b.op het tijdstip van de aan de verdachte verweten
gedraging de onder a. bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke
aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit
van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456 en HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794).
Als het gaat om de beoordeling van de gemoedstoestand van de verdachte is allereerst van belang hetgeen hij daar zelf over heeft verklaard. Samenvattend is dat het navolgende. De verdachte stelt dat hij in shock was geraakt toen [slachtoffer] hem bij zijn kruis masseerde en na een paar minuten kwam hij uit die shock en heeft zich vervolgens afgeweerd. Hij was bang, verdrietig en boos.
De verdachte is tijdens het onderzoek in eerste aanleg geobserveerd in het PBC. De deskundigen hebben op
3 oktober 2019 gerapporteerd. De verdachte heeft meegewerkt aan alle onderzoeken en ook heeft hij toen gesproken over zijn emoties ten tijde van en kort voorafgaande aan de verwurging. Uit deze rapportage volgt, dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich boos voelde toen [slachtoffer] hem begon te masseren bij het kruis. Hij voelde zich slecht na afloop en ging naar huis. Hij weet niet meer wat hij dacht, had geen agressieve gedachten en weet niet meer of hij angstig was of niet. Hij ontkent wraakgevoelens te hebben gehad. Desgevraagd geeft hij aan niet labiel, agressief of suïcidaal te zijn geweest.
De deskundigen concluderen vervolgens dat zij het aannemelijk achten dat de verdachte bij het treffen van [slachtoffer] overspoeld werd door emoties. Dan kan zijn agressieregulatie in het gedrang raken, hetgeen mogelijk ook tijdens het ten laste gelegde gebeurd is.
Op grond van het bovenstaande overweegt het hof dat bij de verdachte als gevolg van de door hem gestelde aanranding (het bij het kruis grijpen en vervolgens aldaar masseren) een gemoedsbeweging is teweeggebracht, maar dat de verdachte niet een hevige gemoedsbeweging beschrijft. Voorts beschrijft verdachte niet een gemoedsbeweging waaruit verdachtes handelen dat tot de verwurging leidde, voortvloeide. Er is sprake geweest van angst, een gevoel van machteloosheid, boosheid en verdriet bij verdachte. Gelet op het relaas van de verdachte is niet aannemelijk geworden dat deze beschreven gemoedsbeweging voor de gedraging van de verdachte — het verwurgen van [slachtoffer] nadat de wederrechtelijke aanrandingen waren afgeslagen - van doorslaggevend belang is geweest. Daarmee acht het hof het niet aannemelijk dat deze gedraging het onmiddellijk gevolg van de veronderstelde hevige gemoedsbeweging is geweest.
Het beroep op noodweerexces wordt verworpen. De verdachte is strafbaar.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Oplegging straf en maatregelen
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft het 80-jarige slachtoffer opgezocht in zijn eigen woning en heeft hem in het halletje van die woning gedurende enkele minuten de keel dichtgeknepen, totdat het slachtoffer niet meer bewoog. Daarna heeft de verdachte het levenloze lichaam van het slachtoffer achtergelaten in de woning.
Met zijn handelen heeft de verdachte een man op ver gevorderde leeftijd op gewelddadige wijze het leven ontnomen. In zijn eigen woning is het slachtoffer geconfronteerd met geweld van een aanvaller tegen wie hij, ondanks dat hij nog vitaal was, fysiek, gezien het verschil in leeftijd en postuur niet was opgewassen. De verdachte heeft aan het slachtoffer het kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Daarnaast is aan de nabestaanden een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan. Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt. Zoals ook door de rechtbank is overwogen heeft het handelen van de verdachte, zoals blijkt uit onderdelen van het strafdossier, bij diegenen die daarvan op de hoogte zijn geraakt – zoals omwonenden en bekenden - gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen.
Uit de aard en ernst van het bewezenverklaarde volgt derhalve dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het strafblad van de verdachte
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, te weten op 12 oktober 2015, onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Deze veroordeling betreft een op 29 mei 2015 gepleegde poging tot zware mishandeling van hetzelfde slachtoffer als in de onderhavige zaak. Deze veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden het slachtoffer opnieuw op te zoeken en opnieuw tot geweldpleging over te gaan.
De persoon van de verdachte
Omtrent de persoon van de verdachte is een aantal rapporten opgemaakt. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud daarvan. Het hof heeft in het bijzonder acht geslagen op het (gezamenlijke) Pro Justitia Rapport, gedateerd 3 oktober 2019, en opgemaakt door E.A. Kuiper, psychiater i.o., onder supervisie van A.E. Grochowska, psychiater, en L. Vermeulen, GZ-psycholoog verbonden aan het PBC. In hoger beroep hebben A.E. Grochowska en L. Vermeulen andermaal gerapporteerd in een ambulant aanvullend PBC-onderzoek van 7 februari 2022. De rapporteurs zijn in beide rapporten tot gelijkluidende conclusies gekomen.
De rapporteurs concluderen dat bij de verdachte primair sprake is van een ziekelijke stoornis in de geestvermogens in de vorm van een (complexe) posttraumatische stressstoornis (PTSS), als gevolg van ernstig seksueel misbruik. Ook is sprake van een zwakke persoonlijkheidsstructuur, waarbij een persoonlijkheidsstoornis niet kan worden uitgesloten. Daarnaast is sprake van psychotische klachten, die als gevolg van de zwakke persoonlijkheidsstructuur in combinatie met PTSS kunnen voorkomen, maar ook als gevolg van een losstaande psychotische stoornis zouden kunnen bestaan, waarbij de precieze rol van cannabis niet duidelijk geworden is. Er wordt dan ook een ongespecificeerde psychose “in het kader van een schizofreniespectrum en andere psychotische stoornis” vastgesteld, met in de differentiaaldiagnose schizofrenie, een psychose door drugs en schizoaffectieve stoornis. Bovendien wordt een stoornis in het gebruik van cannabis, ten minste matig in ernst, en van een ongespecificeerde stoornis in het gebruik van alcohol vastgesteld.
Dit alles was ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde. De rapporteurs achten het aannemelijk dat de verdachte overspoeld werd door emoties toen hij in contact stond met het slachtoffer. Op dat moment kan zijn agressieregulatie in het gedrang zijn gekomen. Helemaal omdat er sprake is van cannabisgebruik, kan de verdachte het gevoel met de realiteit kwijtraken. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de verdachte kort voor het bewezenverklaarde een toename van stress en psychotische belevingen ervoer. Gezien de doorwerking van de vastgestelde stoornissen in het bewezenverklaarde, wordt geadviseerd het bewezenverklaarde (ten minste) in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Kans op recidive
De rapporteurs concluderen dat de kans op hernieuwde geweldsescalaties op korte termijn als laag wordt ingeschat, maar op lange termijn als verhoogd als de problematiek van de verdachte onbehandeld blijft.
Uit de rapportage van 7 februari 2022 volgt, dat de verdachte inmiddels is gestart met een behandeling en cursussen volgt. De verdachte zet zich in om aan zichzelf te werken. Hierbij wordt opgemerkt dat de focus van de verdachte thans ligt op assertiviteit, terwijl de focus van de behandeling moet komen te liggen op psycho-educatie over PTSS en psychose, de verantwoordelijkheid nemen van het eigen gedrag, het opstellen van een delictscenario procedure en daarbij het opstellen van een risico-interventieplan. De verdachte heeft hierin nog een lange weg te gaan. Zo is er sprake van een totale ontkenning van spanningen en andere gevoelens. Als de verdachte geen grip krijgt op zijn spanningen en andere emoties is het risico op herhaling op langere termijn hoog.
Interventieadvies
Volgens de rapporteurs heeft de verdachte een langdurige, uitgebreide en geïntegreerde behandeling binnen een forensisch kader nodig voor zijn complexe problematiek en daarmee voor het terugdringen van het risico op recidive. Hierbij is primair van belang dat de medicamenteuze behandeling voor de psychotische problematiek wordt geoptimaliseerd en dat de psychotische problematiek diagnostisch nauwkeurig in kaart wordt gebracht. Daarnaast wordt geadviseerd om aandacht te hebben en een adequate behandeling op te starten voor het seksuele trauma. Tevens moet een adequate behandeling worden opgestart voor de stoornis in het gebruik van middelen, en moet een psychotherapeutische behandeling worden opgestart voor het verstevigen van de persoonlijkheid, waarbij het met name van belang is dat de verdachte leert zijn emoties te herkennen, erkennen en er adequaat naar te handelen. Bovendien is het van belang dat hij op een adequate wijze leert om te gaan met problemen en stress.
De rapporteurs concluderen dat TBS met voorwaarden een voldoende kader zou kunnen zijn, gezien het lage acute recidiverisico, in combinatie met het (daarom) niet nodig achten van een hoog beveiligingsniveau, en gezien de motivatie van de verdachte om behandeld te worden voor zijn complexe problematiek. Wel is zeer van belang dat er een adequate en uitgebreide behandeling wordt opgestart, om ook het risico op ernstig geweld op de lange termijn te verlagen. Deze behandeling zou volgens de rapporteurs het beste tot zijn recht komen bij een Forensisch Pychiatrische Kliniek (FPK), wegens de hoge zorgintensiteit en mogelijkheden tot resocialisatie. Een dergelijke behandeling zou goed kunnen passen in het kader van een TBS met voorwaarden.
Het advies van de reclassering
In de onderhavige zaak heeft GGZ Reclassering Fivoor (hierna: de reclassering) op 13 december 2019 en 3 juni 2022 een advies uitgebracht. Het risico op recidive en het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld.
Ten aanzien van de maatregel TBS met voorwaarden adviseert de reclassering onveranderd positief. Gezien de opstelling en houding van de verdachte zijn er mogelijkheden om de verdachte in dat kader te begeleiden.
Uitgaande van de motivatie van de verdachte schat de reclassering de kans op onttrekking in als gemiddeld. De verdachte is naast intrinsiek gemotiveerd ook op de hoogte van de zwaarte van de maatregel en hieraan vastzittende mogelijke consequenties wanneer hij zich niet aan opgestelde bijzondere voorwaarden houdt. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan alle in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden. De reclassering acht zich voorts in staat het toezicht hierop uit te oefenen.
Voorts adviseert de reclassering om naast de TBS met voorwaarden aan de verdachte een Gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) ex artikel 38z Sr op te leggen. Met deze maatregel kan de verdachte, na afloop van de TBS-maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de bovengenoemde rapporten van Kuiper, Grochowska en Vermeulen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van genoemde rapporteurs worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Het hof neemt die bevindingen en conclusies over en maakt die tot de zijne, ook in die zin dat het hof de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
Afweging ten aanzien van de straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Ter terechtzitting in hoger beroep is bovendien gebleken dat de verdachte in zijn behandeltraject reeds op eigen initiatief stappen heeft gezet.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, in combinatie met een tweetal hierna te bespreken maatregelen (te weten een TBS met voorwaarden en een GVM) een passende en geboden reactie vormt. Hierbij overweegt het hof dat een feit zoals bewezenverklaard op zich een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien tot twaalf jaar rechtvaardigt.
Het hof zal echter tot een lagere strafoplegging toekomen. Doorslaggevend is daarbij allereerst dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast acht het hof het van groot belang dat de verdachte zodoende sneller aan de voor hem zo noodzakelijke behandeling kan beginnen. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren acht het hof -alles overziende- passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Motivering van de maatregel TBS met voorwaarden
In artikel 37a, eerste lid, Sr is bepaald dat een verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking kan worden gesteld indien, onder meer, het door hem begane misdrijf een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Ingevolge het bepaalde in artikel 37a, derde lid, Sr kan de rechter bovengenoemde last geven slechts nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.
Het hof stelt vast dat aan de hierboven genoemde wettelijke voorwaarden is voldaan, waarbij het hof voor wat betreft de bevindingen en conclusies omtrent de persoon van de verdachte en de toerekenbaarheid verwijst naar hetgeen hiervoor onder “de persoon van de verdachte” is weergegeven.
Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een feit als genoemd in artikel 37a, eerste lid, sub 2, Sr. Gelet op de omstandigheid dat beide rapporteurs de kans op recidive als matig tot hoog hebben ingeschat, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel TBS.
Anders dan de vordering van de advocaat-generaal is het hof met de rapporteurs van oordeel dat een behandeltraject in het kader van TBS met voorwaarden thans afdoende lijkt.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof het aangewezen om aan de verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen. Daarbij zal het hof – ingevolge het bepaalde in artikel 38, zevende lid, Sr – de dadelijke uitvoerbaarheid van de TBS met voorwaarden bevelen.
De maatregel TBS met voorwaarden wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr. Dat betekent dat indien de verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en de dwangverpleging alsnog wordt bevolen, de duur van de maatregel niet gemaximeerd is.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z lid 1 Sr is voldaan. Het hof gelast immers de terbeschikkingstelling van de verdachte. Naar het oordeel van het hof is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen.
Het hof heeft daarbij gelet op hiervoor genoemde reclasseringsadviezen en de adviezen van de deskundigen.
Het hof zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2018 onder parketnummer 09-038986-18 is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. Naar het oordeel van het hof zijn er evenwel – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - gelet op de op te leggen straf en maatregelen, geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair tenlastegelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde (doodslag) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van de veroordeelde, en stelt daarbij de voorwaarden dat:
* De veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
* De veroordeelde werkt mee aan reclasseringstoezicht.
Deze medewerking houdt onder andere in:
- de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- de veroordeelde laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
- de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
* De veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog een maximaal 7 weken, tot maximaal
14 weken per jaar.
* De veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
* De veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instanties die verantwoordelijk zijn voor plaatsing. De opname start op een nog nader te bepalen moment. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen is onderdeel van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
* De veroordeelde laat zich na afloop van zijn klinische behandeling behandelen door het Ambulant centrum
van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarbij onderdeel zijn van de behandeling.
* De veroordeelde verblijft na afloop van zijn klinische behandeling in een instelling voor beschermd wonen
of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering
dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* De veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
* De veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak
verdachte wordt gecontroleerd.
* De veroordeelde geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind.
* De veroordeelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden.
Beveelt dat deze opgelegde maatregel en de daarmee samenhangende voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft aan de Stichting Reclassering Nederland opdracht de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Den Haag van 15 januari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2018, parketnummer 09-038986-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. F.W. van Lottum,
mr. M.C. Bruining en mr. M. Koole, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 juli 2022.
Mr. F.W. van Lottum en mr. M. Koole zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.