Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-02-2017, nr. 200.129.182
200.129.182
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-02-2017
- Magistraten
Mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus, W. Duitemeijer
- Zaaknummer
200.129.182
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑02‑2017
ECLI:NL:GHARL:2015:1915, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑03‑2015
Uitspraak 27‑02‑2017
Mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus, W. Duitemeijer
Partij(en)
arrest van 21 februari 2017
in de zaak van
- 1.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging, rechtsopvolger van FNV Bondgenoten,
zetelend te Utrecht,
hierna: FNV,
- 2.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV Dienstenbond,
zetelend te Hoofddorp,
hierna: CNV Dienstenbond,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie,
advocaat: mr. M.J.M. Postma,
tegen:
- 1.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Inretail, voorheen genaamd CBW-Mitex,
zetelend te Zeist,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: Inretail,
advocaat: mr. A.L. Wolters-van Soest,
- 2.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 maart 2015 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- —
het getuigenverhoor op 7 mei 2015 aan de zijde van de vakbonden en het daarvan opgemaakte proces-verbaal;
- —
de gezamenlijke memorie na getuigenverhoor van FNV en CNV Dienstenbond met producties;
- —
de antwoordmemorie na enquête tevens aanvulling grondslag vorderingen in reconventie (ingesteld in eerste aanleg) van Inretail (hierna: de memorie na enquête van Inretail);
- —
de memorie na getuigenverhoor van VAB met één productie.
1.3
Vervolgens hebben partijen (aanvullend) de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling van de grieven en de vorderingen
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.1
In randnummer 1.1 van de memorie na getuigenverhoor van FNV en CNV Dienstenbond is vermeld dat met ingang van 1 januari 2015 FNV, FNV Bondgenoten, FNV Sport, Abvakabo FNV en FNV Bouw zijn gefuseerd en dat de verkrijgende rechtspersoon FNV is en één van de verdwijnende rechtspersonen FNV Bondgenoten. De in dit randnummer vermelde producties 1, 2 en 3 waarnaar in dit verband wordt verwezen, zijn niet overgelegd. Inretail heeft in randnummer 7 van haar memorie na enquête aangevoerd dat zij vooralsnog een beroep doet op de niet-ontvankelijkheid van de huidige procespartij FNV en voorts dat de vorderingen in het principaal hoger beroep vooralsnog terzijde dienen te worden gesteld. VAB heeft FNV als (huidige) procespartij geaccepteerd. Het hof gaat voorbij aan de ‘vooralsnog’ verweren van Inretail zoals hiervoor omschreven en zal FNV als rechtsopvolger van FNV Bondgenoten aanmerken. In het hierna volgende zullen FNV en CNV Dienstenbond gezamenlijk als de vakbonden worden aangeduid.
2.2
Het hof heeft in het tussenarrest van 17 maart 2015 de vakbonden toegelaten te bewijzen dat er onder hun leden werknemers zijn van Inretail en van de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening. De partijen hebben in hun memories — terecht — aangevoerd dat het bij deze bewijsopdracht niet gaat om werknemers van Inretail maar om werknemers (cursivering door het hof) van de leden van Inretail (en om werknemers van de leden van VAB). Alle partijen hebben de bewijsopdracht ook in deze zin begrepen.
2.3
Voor alle duidelijkheid overweegt het hof voorts dat de onderhavige procedure een vordering van de vakbonden (uit eigen hoofde) behelst tot nakoming van de door hen met de werkgeversorganisatie gesloten cao's.
2.4
De vakbonden hebben op 7 mei 2015 één getuige laten horen, te weten mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Inretail en VAB hebben afgezien van het horen van getuigen in een tegengetuigenverhoor.
2.5
[betrokkene 1] heeft als getuige het volgende verklaard:
‘Ik ben in dienst van Hema Maassluis sinds 1 juli 2002. Hema Maassluis is aangesloten bij VAB. In 2008/2009 hebben er cao-onderhandelingen plaatsgevonden die, kortgezegd, niet zo vlot verliepen. Mijn werkgever heeft toen aan mij eenzijdig een loonsverhoging toegekend, met de mededeling dat deze zou worden verrekend wanneer de cao rond zou komen. De mededeling waarover ik hiervoor heb gesproken vond plaats door middel van een brief die voor iedereen ter inzage lag in de kantine. Ik heb de brief ook gelezen. De brief is geschreven in 2009, maar ik weet niet meer wanneer dat is geweest. Ik ben lid van het CNV, ook destijds, en via het CNV was ik ervan op de hoogte dat er cao-onderhandelingen liepen (ik kreeg hierover papieren thuis). De cao 2008/2009 is nooit tot stand gekomen, althans dat heb ik destijds begrepen. In 2011 is er een nieuwe cao tot stand gekomen waarin een loonsverhoging (per 1 juli 2011, van 2%) was vastgelegd. Ik heb toen een brief van het CNV gekregen, in mei/juni 2011, waarin stond dat deze loonsverhoging niet mocht worden verrekend met eerder gegeven loonsverhogingen. Per 1 juli 2011 kreeg ik slechts een loonsverhoging van 0,5%, hoewel ik recht had op een loonsverhoging van 2%, maar dat kwam omdat mijn werkgever de eerder toegekende loonsverhoging in 2009 had verrekend. Toen ik slechts 0,5% loonsverhoging kreeg per 1 juli 2011, dacht ik dat er sprake was van een vergissing/misverstand. Ik heb toen een mailtje naar de loonadministratie gestuurd met het verzoek mij opheldering te verschaffen. Ook heb ik een mailtje naar mijn vakbond gestuurd met de vraag hoe het zat. Ik kreeg toen al vrij snel een mailtje terug van de vakbond met de mededeling dat ik recht had op 2% en dat er in de nieuwe cao was bepaald dat er niet mocht worden verrekend. Het heeft vervolgens enige tijd geduurd voordat ik een bericht van mijn werkgever kreeg en wel door middel van een e-mail. In deze e-mail werd kort gezegd uitgelegd dat de eerder gegeven loonsverhogingen vrijwillig waren gegeven en dat mijn werkgever het recht had om deze te verrekenen met de verhoging per 1 juli 2011. Ik was het niet eens met de uitleg van mijn werkgever. Het CNV heeft ook contact opgenomen met mijn werkgever om te vragen hoe het zat, omdat ook het CNV van mening was dat er sprake was van een vergissing. Daarna is er overleg geweest tussen de vakbonden en VAB, maar daar ben ik verder niet bij betrokken geweest. Ik heb nooit meer loonsverhoging per 1 juli 2011 gekregen dan de hiervoor genoemde 0,5%. Ik heb niet overwogen om zelf een procedure tegen mijn werkgever te starten, daarvoor ben ik immers lid van de vakbond die mijn belangen behartigt. Ik ben de enige van het personeel van Hema geweest die heeft geprotesteerd tegen de hiervoor omschreven gang van zaken. Er was nog een collega die lid was van het CNV, maar die heeft geen actie ondernomen zoals ik heb gedaan, omdat haar man ernstig ziek was. Er waren wel collega's, die geen lid waren van een vakbond, en die het ook niet eens waren met de handelswijze van mijn werkgever, maar die vonden het gemakkelijk dat ik op deze manier actie heb genomen.
Ik heb voorafgaand aan dit getuigenverhoor contact gehad met de heer Tigiacomorisso, de advocaat van CNV zie ik vandaag voor het eerst. Ik heb niet inhoudelijk met de heer Tigiacomorisso over dit verhoor gesproken. Ik heb de e-mails waarover ik hiervoor heb verklaard nog in mijn bezit, deze kunnen in het geding worden gebracht.’
2.6
[betrokkene 1] heeft als getuige verklaard dat zij destijds (in 2011) lid was van CNV Dienstenbond en voorts dat zij ook ten tijde van haar verhoor als getuige lid was van deze vakbond. VAB (in randnummer 3 van haar memorie na getuigenverhoor) en Inretail (in de randnummers 12 tot en met 15 van haar memorie na getuigenverhoor) hebben bij gebrek aan wetenschap betwist dat [betrokkene 1] lid is van CNV Dienstenbond. Het hof gaat er in het hierna volgende veronderstellenderwijze vanuit dat [betrokkene 1] destijds (in 2011) lid was van CNV Dienstenbond. Vast staat dat [betrokkene 1] in dienst was (en is) van Hema Maassluis. Hema Maassluis is lid van VAB en van Inretail.
2.7
[betrokkene 1] heeft als getuige verklaard dat zij, toen zij per 1 juli 2011 0,5% loonsverhoging kreeg in plaats van 2%, haar werkgever (Hema) schriftelijk heeft benaderd om te vragen hoe dit zat (zie haar e-mail van 1 augustus 2011, productie 1 bij memorie na getuigenverhoor van de vakbonden) Zij heeft vervolgens uitleg gekregen van Hema (zie de e-mail van 6 september 2011 van Hema, productie 2 bij de memorie na getuigenverhoor van de vakbonden). [betrokkene 1] was het niet eens met deze uitleg en heeft Hema in een e-mail van 8 september 2011 (productie 3 bij de memorie na getuigenverhoor van de vakbonden) het volgende geschreven:
‘Bedankt voor het antwoorden.
ik heb je uitleg gelezen en verschil hier in van mening, jullie hebben inderdaad vrijwillig loonsverhoging gegeven in 2008/2009 ik had het inderdaad logisch gevonden als de cao in 2009 tot stand was gekomen dat dit werd verrekend, ik vind het alleen niet reëel als je dit ruim anderhalf jaar later alsnog verrekend (het is natuurlijk bij een loonsverhoging ook een blijk van waardering voor het werk dat we met zijn allen verzetten) zeker als het bij de nieuwe cao onderhandelingen over 2011 per 1 juli 2011 een loonsverhoging van 2% waarbij expliciet is afgesproken dat eerdere loonsverhogingen niet mogen worden verrekend.
En natuurlijk gaan we er dit jaar zoals altijd weer hard tegen aan.
Ik hoop dat je conform het cao mijn salaris aan wil passen.’
Zij heeft tenslotte als getuige verklaard dat zij de enige bij haar werkgever was die heeft geprotesteerd tegen de verrekening door Hema, maar zij heeft niet overwogen zelf een procedure tegen haar werkgever te starten ‘daarvoor ben ik immers lid van de vakbond die mijn belangen behartigt.’
2.8
[betrokkene 1] erkent in haar e-mail van 8 september 2011 aan Hema dat Hema vrijwillig loonsverhoging in 2008/2009 heeft gegeven. Zij heeft aangegeven dat het logisch zou zijn geweest als de cao in 2009 tot stand was gekomen en er toen zou worden verrekend. Zij vindt het niet reëel indien er na ruim anderhalf jaar nog wordt verrekend. [betrokkene 1] spreekt de hoop uit dat Hema haar salaris conform de cao wil aanpassen. Op grond van het voorgaande kan niet worden aangenomen dat [betrokkene 1] haar aanspraken op de loonsverhoging per 1 juli 2011 heeft gehandhaafd, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat zij ervan heeft afgezien een procedure tegen Hema aanhangig te maken. Het feit dat zij, zoals zij heeft verklaard, dit niet heeft gedaan omdat zij lid was van de vakbond, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien gesteld noch gebleken is dat er na september 2011 en voordat de inleidende dagvaarding door de vakbonden tegen Inretail en VAB is uitgebracht (30 juli 2012) tussen [betrokkene 1] en CNV Dienstenbond contacten zijn geweest met als doel de eventuele aanspraken van [betrokkene 1] op de loonsverhoging te effecturen. Het is geen automatisme dat een vakbond een procedure aanhangig maakt.
2.9
De vakbonden hebben ter voldoening aan de aan hen gegeven bewijsopdracht geen leden van FNV, die (destijds) werknemers waren van de leden van Inretail of van de leden van VAB, als getuigen laten horen.
2.10
Het voorgaande betekent dat de vakbonden niet hebben bewezen dat er onder haar leden werknemers waren van de leden van Inretail en de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening. Sterker nog, op grond van het naar voren gebrachte bewijs moet het ervoor worden gehouden dat er geen werknemer is van de leden van Inretail of van de leden van VAB die aanspraak wenst te maken op de loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening.
2.11
Het hof verwijst in dit verband voorts naar het verslag van 17 maart 2011 van de Cao-onderhandelingen Mode & Sport (productie/bijlage 3 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg van Inretail en productie 8 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg van VAB), waarin het volgende is vermeld:
‘3. Cao
Verrekening: dit is voor vakbonden een principiële zaak. Zij kunnen aan hun leden niet uitleggen dat eerder gegeven loonsverhogingen verrekend mogen worden met de cao-verhoging van nu en willen dit dan ook niet opnemen in de cao. Als medewerkers met verrekening akkoord gaan, dan is er geen probleem. Maar als leden zich bij hun vakbond melden, dan zal deze hen bijstaan.
Er volgt uitgebreide discussie en daarna wordt geschorst.
Na de schorsing delen de bonden mee dat er geen enkele mogelijkheid is om een verrekeningsafspraak te maken. Als leden zich bij hen melden wanneer toch is verrekend, dan zullen bonden een juridische procedure niet uit de weg gaan. Werkgevers geven aan dat zij, in het belang van alle leden, een cao-akkoord op dit punt niet zullen laten stuklopen, als dit akkoord er vandaag komt. (…) en VAB Hema, partijen en de cao-commissie, hebben ‘tegen’ gestemd, maar het collectieve belang heeft zwaarder gewogen.’
Naar het oordeel van het hof moet dit verslag zo worden uitgelegd dat de vakbonden zich tijden de cao-onderhandelingen hebben verbonden om geen vordering tot naleving van de cao aanhangig te zullen maken, wanneer zich geen leden bij hen zouden melden met een klacht over de verrekening en een verzoek om bijstand te verlenen in een procedure om een eventuele aanspraak geldend te maken.
2.12
Op grond van hetgeen hiervoor en in het tussenarrest van 17 maart 2015 — ook — met betrekking tot het arrest van de Hoge Raad van 19 december 1997 is overwogen, dient het principaal hoger beroep van de vakbonden wegens gebrek aan belang te worden verworpen (zie Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337). Ten aanzien van VAB overweegt het hof nog dat VAB nooit partij is geweest bij de cao. Grief I in het incidenteel hoger beroep van Inretail slaagt en ditzelfde geldt voor grief 1 in het incidenteel hoger beroep van VAB. Grief II in het incidenteel hoger beroep van Inretail behoeft niet meer te worden besproken. Ditzelfde geldt voor grief 2 in het incidenteel hoger beroep van VAB. Het slagen van deze grieven leidt in het incidenteel hoger beroep niet tot een aanpassing van het dictum van het bestreden vonnis.
2.13
Aan een (inhoudelijke) bespreking van de grieven 1 tot en met 6 en van grief 8 van de vakbonden in het principaal hoger beroep komt het hof niet toe.
In het incidenteel hoger beroep voorts
2.14
Inretail heeft in haar memorie na getuigenverhoor de grondslag van haar in eerste aanleg ingestelde vorderingen in reconventie, die zij in hoger beroep heeft gehandhaafd, aangevuld. Zij wenst deze vorderingen mede te baseren op artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en/of artikel 6:162 BW. Volgens Inretail hebben de vakbonden de op 17 maart 2011 gemaakte afspraak met betrekking tot artikel 6.2 geschonden. Inretail heeft aangevoerd dat de grondslag van deze vordering haar pas na het getuigenverhoor in hoger beroep bekend is geworden, zodat zij de wijziging van de grondslagen tijdig heeft gedaan. Vast staat dat Inretail zich er al in haar conclusie van antwoord in eerste aanleg op heeft beroepen dat de vakbonden in strijd met de tijdens de cao onderhandelingen op 17 maart 2011 gemaakte afspraken hebben gehandeld. Dit betekent dat de wijziging van de grondslagen van Inretail in haar memorie na getuigenverhoor in strijd is met de zogenaamde twee-conclusie-regel, zodat het hof deze wijziging buiten beschouwing zal laten.
2.15
Het hof acht de vorderingen van Inretail in reconventie niet toewijsbaar. Inretail heeft allereerst nagelaten aan te voeren welke cao bepalingen de vakbonden hebben geschonden. Ook indien het hof er veronderstellenderwijze van zou uitgegaan dat Inretail niet in strijd met de cao heeft gehandeld voor zover het de verrekening betreft — het hof komt aan een inhoudelijke beoordeling van dit geschilpunt niet toe — zijn de door de vakbonden gedane uitlatingen op hun website, in hun nieuwsbrief en in de pers niet zodanig grievend, dat hiermee de reputatie van Inretail is geschaad. Het hof is het eens met hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 9.2 van het bestreden vonnis heeft overwogen en neemt dit oordeel over. Grief III in het incidenteel hoger beroep van Inretail faalt.
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.16
Het hof zal de vakbonden, als de in het ongelijk te stellen partijen, in de aan de zijde van Inretail en VAB gevallen proceskosten in het principaal hoger beroep veroordelen. In zoverre faalt grief 7 in het principaal hoger beroep van de vakbonden. Deze kosten aan de zijde van Inretail en VAB zullen worden vastgesteld op € 683,- voor griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (twee punten, tarief II in hoger beroep). Ook de door Inretail en VAB gevorderde nakosten zullen worden toegewezen.
2.17
Het hof heeft hiervoor overwogen dat grief I van Inretail in het incidenteel hoger beroep slaagt en dat ditzelfde geldt voor grief 1 van VAB in het incidenteel hoger beroep. Deze grieven zijn een herhaling van door Inretail en VAB gevoerde verweren in eerste aanleg, die ook in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde zouden zijn gekomen. Het hof heeft hiervoor overwogen dat een bespreking van grief II van Inretail in het incidenteel hoger beroep en grief 2 van VAB in het incidenteel hoger beroep achterwege kan blijven. Grief III in het incidenteel hoger beroep van Inretail faalt. Op grond van het voorgaande zal het hof in het incidenteel hoger beroep, voor zover het Inretail betreft, de proceskosten compenseren, zoals hierna te vermelden. Voor zover het VAB betreft zal het hof een kostenveroordeling achterwege laten.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
verwerpt het hoger beroep van de vakbonden tegen het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) van 20 februari 2013;
veroordeelt de vakbonden in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Inretail vastgesteld op € 683,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en aan de zijde van VAB vastgesteld op € 683,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt de vakbonden in de nakosten aan de zijde van Inretail en VAB, voor ieder van hen begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval de vakbonden niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest, voor zover het de hiervoor vermelde kostenveroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
in het incidenteel hoger beroep
compenseert de kosten van dit hoger beroep voor zover het Inretail betreft aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2017.
Uitspraak 17‑03‑2015
Mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus, W. Duitemeijer
Partij(en)
arrest van de derde kamer van 17 maart 2015
in de zaak van
- 1.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,
zetelend te Utrecht,
hierna: FNV Bondgenoten,
- 2.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV Dienstenbond,
zetelend te Hoofddorp,
hierna: CNV Dienstenbond,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Postma,
tegen:
- 1.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Inretail, voorheen genaamd CBW-Mitex,
zetelend te Zeist,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Inretail,
advocaat: mr. A.L. Wolters-van Soest,
- 2.
Appellante sub 1 en 2 worden in dit arrest gezamenlijk mede aangeduid als de vakbonden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 24 oktober 2012 en 20 februari 2013 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Utrecht) tussen de vakbonden als eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie en Inretail en VAB als gedaagden in conventie, en Inretail tevens als eisende partij in reconventie heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding in hoger beroep van 22 april 2013,
- —
de memorie van grieven van de vakbonden,
- —
de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van VAB,
- —
de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep van Inretail,
- —
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van de vakbonden.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis van 20 februari 2013, behoudens hetgeen de kantonrechter in de slotzin van rechtsoverweging 2.6 van dil vonnis heeft vastgesteld, te weten dat de VAB-leden zich jegens hun werknemers wel het recht hebben voorbehouden die verhoging te verrekenen met een eventuele toekomstige CAO-loonsverhoging voor de periode 2010–2012. Tegen die vaststelling is grief 1 van de vakbonden gericht, die het hof zonodig in een later stadium zal bespreken. Het hof geeft hierna deze feiten weer.
Opmerking [naam 1]
De feiten heb ik gescand overgenomen uit het vonnis. Met vet heb ik een toevoeging aangegeven. Soms nog een kleinigheidje aangepast en een vindplaats van een productie toegevoegd.
3.2
FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond zijn verenigingen van werknemers die — samen met andere vakbonden (De Unie en RMU Werknemers/christennetwerk/ Gereformeerd Maatschappelijk Verbond (hierna: GMV) — aan werknemerszijde partij zijn bij de CAO voor de Mode- & Sportdetailhandel (hierna te noemen: de CAO), die heeft gegolden van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2010 (hierna: de CAO 2008–2010) en die heeft gegolden van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2012 (hierna: de CAO 2010–2012). Aan werkgeverszijde zijn deze CAO's afgesloten door CBW-Mitex, werkgeversorganisatie in de branche. VAB behartigt de belangen van ondernemers die op franchisebasis een Hema-warenhuis exploiteren. De leden van VAB hebben ongeveer 7.000 werknemers in dienst. VAB neemt deel aan de CAO-onderhandelingen, maar is zelf geen partij bij de CAO. Haar leden zijn tevens lid van CBW-Mitex en uit hoofde van dat lidmaatschap aan de CAO gebonden. Ongeveer 4% van de werknemers bij de leden van VAB is lid van een vakbond (ongeveer 280 werknemers). Van deze 280 werknemers zijn 250 werknemers lid van De Unie en zijn 30 werknemers lid van FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en RMU Werknemers/christennetwerk/GMV.
De CAO 2008–2010 is algemeen verbindend verklaard van 16 december 2009 tot en met 30 juni 2010. De CAO 2010–2012 is algemeen verbindend verklaard van 8 oktober 2011 tot en met 30 juni 2012.
3.3
De CAO heeft steeds een minimum karakter gehad. Ingevolge de eerste paragraaf (getiteld ‘Vaststelling garantieloon’) van artikel 6.2 van de achtereenvolgende CAO's is het loon dat op grond van een arbeidsovereenkomst, waarop de CAO van toepassing is, door de werkgever aan de werknemer wordt betaald, gekoppeld aan een functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld. De werknemer ontvangt een loon dat tenminste gelijk is aan het voor zijn leeftijd, dan wel zijn functiejaren vastgestelde bedrag volgens de loonschalen van deze CAO. De CAO-loonschalen hebben gegolden tot 1 januari 2012. Toen is een nieuw loongebouw ingevoerd.
3.4
Nadat de eerdere CAO, die heeft gegolden van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2007 en waarbij FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond geen partij waren, op 1 januari 2008 was geëxpireerd, hebben de leden van VAB, in verband met het uitblijven van een nieuwe CAO, naar aanleiding van een advies van CBW-Mitex van 20 juni 2008 (productie 3 conclusie van antwoord VAB) de garantielonen van hun werknemers met ingang van 1 juli 2008 verhoogd met 2%. In dat verband hebben zij hun werknemers schriftelijk onder andere het volgende meegedeeld (productie 4 conclusie van antwoord VAB):
‘De werkgevers vinden dat het uitblijven van een nieuwe cao de loonontwikkeling van medewerkers in de branche niet mag tegenhouden. Daarom beveelt de brancheorganisatie Mitex de aangesloten leden aan om de loonschalen in de mode- en sportdetailhandel tijdelijk, geheel vrijwillig en onverplicht, aan te passen. Concreet houdt de aanbeveling in om de cao-lonen, zoals die per 1 juli 2007 golden, voor de groepen II en hoger per 1 juli 2008 tijdelijk, totdat een nieuwe cao is gesloten met de vakbonden, te verhogen met 2%. (-) Deze vrijwillige loonsverhoging komt te vervallen zodra er een nieuwe cao is gesloten met de vakbonden en zal dan warden vervangen door de met de vakbonden in de cao af te spreken loonaanpassing, Voor de duidelijkheid wijzen wij jou erop dat wij ons het recht voorbehouden de vrijwillige loonsverhoging van 2% eenzijdig in te trekken zodra wij tot overeenstemming zijn gekomen met de vakbonden over een nieuwe cao. Daarover zullen we je op dat moment informeren. Het percentage van 2% dat we jou toekennen is dus tijdelijk in afwachting van de totstandkoming van een nieuwe cao. Wij zullen de aanbeveling van Mitex uitvoeren en danken je voor jouw inzet van de afgelopen tijd. (…)’
3.5
Toen de onderhandelingen over een nieuwe CAO begin 2009 nog immer niet tot resultaat hadden geleid, hebben de VAB-leden besloten hun werknemers met ingang van 1 februari 2009 wederom een loonsverhoging toe te kennen, ditmaal van 1,5% zijnde het percentage dat voordien reeds was aangekondigd. Eind februari 2009 hebben zij hun werknemers schriftelijk het volgende meegedeeld (zie brief van 23 februari 2009 van [A] B.V., productie 5 conclusie van antwoord VAB):
‘Wij hebben besloten de al doorgevoerde loonsverhogingen van 2% per 1 juli 2008 en 1,5% per 1 februari 2009 voor loonschaal II en hoger, tijdelijk — in afwachting van de uitkomst van de nieuwe onderhandelingen over een cao — geheel vrijwillig en onverplicht te handhaven, maar behouden ons wel het recht voor deze loonsverhogingen eenzijdig in te trekken en te vervangen door de afspraken zoals die in de nieuwe cao zullen worden opgenomen. Deze vrijwillige en tijdelijke loonsverhogingen komen te vervallen zodra er een nieuwe cao is gesloten met de vakbonden en zal dan worden vervangen door de met de vakbonden in de cao af te spreken loonaanpassing. Voor de duidelijkheid wijzen wij jou erop dat wij ons het recht voorbehouden de vrijwillige loonsverhoging van 1,5% per 1 februari 2009 eenzijdig in te trekken zodra wij tot overeenstemming zijn gekomen met de vakbonden over een nieuwe cao. Daarover zullen we je op dat moment informeren. Het percentage van 1,5% dat we jou toekennen is dus tijdelijk in afwachting van de totstandkoming van een nieuwe cao. Mogelijke loonaanpassingen in de eventuele nieuwe cao zullen door ons worden verrekend met de door ons vrijwillig per 1 juli 2008 en 1 februari 2009 doorgevoerde tijdelijke loonaanpassingen. De al doorgevoerde loonsverhoging van l februari jl. zal daarom worden verreken(…) met de salarisafspraken die in een toekomstige CAO worden gemaakt. De verhoging vanaf februari dien je als een voorschot beschouwen.
(…)’
3.6
De CAO 2008–2010 is in september 2009 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 afgesloten. In artikel 6.2 van deze CAO is onder andere het volgende bepaald:
‘Loonaanpassing:
De CAO-loonschalen, met uitzondering van loonschaal I (= Wettelijk Minimumloon), worden per 1 oktober 2009 met 2% verhoogd.
(…)
Verrekeningsmogelijkheid:
Het percentage van loonsverhogingen die na 1 januari 2008 aan medewerkers zijn toegekend vanwege het uitblijven van een nieuwe CAO, kan door de werkgever met in deze CAO afgesproken loonsverhogingpercentages CAO worden verrekend, zulks met uitzondering van loonsverhogingen ten gevolge van promotie. Om te kunnen verrekenen, moet de medewerker bij het toekennen van de loonsverhoging op de mogelijkheid hiervan zijn gewezen. Eventueel kan verrekening plaatsvinden op het moment dat het nieuwe loongebouw wordt ingevoerd.
(…)’
Ook in de CAO die heeft gegolden van 1 oktober 2006 tot en met 31 december 2007 en die algemeen verbindend is verklaard van 20 februari 2007 tot en met 31 december 2007, was reeds voorzien in de mogelijkheid van verrekening met loonsverhogingen die werkgevers, bij het uitblijven van een nieuwe CAO, na 1 januari 2005 aan hun werknemers hadden toegekend.
3.7
Met een beroep op de ‘verrekeningsmogelijkheid’ van artikel 6.2 van de CAO 2008–2010 hebben de VAB-leden de eerder toegekende, als tijdelijk en vrijwillig aangeduide loonsverhogingen verrekend met de verhoging van het CAO-loon met ingang van 1 oktober 2009 (met 2%). Het loon werd per 1 oktober 2009 dus met verhoogd. De CAO-loonsverhoging per die datum bleef (met 1,5%) achter bij de eerdere door de werkgevers aan hun werknemers toegekende loonsverhogingen per 1 juli 2008 (2%) en 1 februari 2009 (1,5%). De VAB-leden hebben ervan afgezien om de over de periode van 1 februari tot 1 oktober 2009 betaalde verhoging van 1,5% van hun werknemers terug te vorderen. Zij zijn deze verhoging ook op en na 1 oktober 2009 aan hun werknemers blijven uitbetalen.
3.8
Na 30 juni 2010 heeft de volgende CAO opnieuw enige tijd op zich laten wachten. De CAO 2010–2012 is in mei 2011 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 afgesloten. In artikel 6.2 van deze CAO is onder andere het volgende bepaald:
‘Loonaanpassing:
Per 1 juli 2011 worden de lonen tot een fulltime loon van € 2062 bruto per maand verhoogd met 2%. Medewerkers die meer verdienen dan € 2062 op basis van een fulltime dienstverband ontvangen alleen loonsverhoging over de € 2062. Uitzondering op deze verhoging is schaal I, omdat daar het Wettelijk Minimumloon geldt.
(…)’
In de ten opzichte van eerdere CAO's gewijzigde formulering van deze loonaanpassing (verhoging van ‘CAO-loonschalen’ werd verhoging van ‘lonen’) hebben CAO-partijen tot uitdrukking gebracht dat de loonsverhoging per 1 juli 2011 wordt berekend over het op dat moment overeengekomen loon, óók indien dit uitgaat boven het voor de desbetreffende werknemer geldende CAO-schaalbedrag. De strekking hiervan was dat ook de zogenoemde ‘bovenschaligen’ zouden profiteren van de collectieve loonaanpassing.
3.9
De eerdere ‘verrekeningsmogelijkheid’ van artikel 6.2 van de CAO 2008–2010 is in de CAO 2010–2012 niet teruggekeerd. In het verslag van de op 17 maart 2011 tussen CAO-partijen. gevoerde bespreking (productie 8 conclusie van antwoord VAB) is onder andere het volgende vermeld:
‘Verrekening: dit is voor vakbonden een principiële zaak. Zij kunnen aan hun leden niet uitleggen dat eerder gegeven loonsverhogingen verrekend mogen worden met de cao-verhoging van nu en willen dit dan ook niet opnemen in de cao. Als medewerkers met verrekening akkoord gaan, dan is er geen probleem. Maar als leden zich bij hun vakbond melden, dan zal deze hen bijstaan. Er volgt uitgebreide discussie en daarna wordt geschorst. Na de schorsing delen de bonden mee dat er geen enkele mogelijkheid is om een verrekeningsafspraak te maken. Als leden zich bij hen melden wanneer toch is verrekend, dan zullen bonden een juridische procedure niet uit de weg gaan. Werkgevers geven aan dat zij, in het belang van alle leden, een cao-akkoord op dit punt niet zullen laten stuklopen, als dit akkoord er vandaag komt. Zeeman en VAB Hema, partijen in de cao-commissie, hebben ‘tegen’ gestemd, maar het collectieve belang heeft zwaarder gewogen.’
3.10
De VAB-leden hebben bij brief van 3 augustus 2011 (productie 9 conclusie van antwoord VAB) aan hun werknemers, aan wie de loonsverhogingen per 1 juli 2008 en 1 februari 2009 waren toegekend, onder andere het volgende meegedeeld:
‘Omdat de onderhandelingen met de vakbonden in het verleden zo lang sleepten, hebben wij met ingang van 1 juli 2008 en 1 februari 2009 geheel vrijwillig en onverplicht, vooruitlopend op een later te sluiten cao, als voorschot loonsverhogingen doorgevoerd van 2% (2008) en 1,5% (2009). Wij hebben je toen schriftelijk laten weten dat wij deze vrijwillige voorschotten op toekomstige cao loonsverhogingen te zijner tijd zullen gebruiken om de later met de vakbonden in de cao af te spreken loonsverhoging te verrekenen. Je hebt toen dus van ons tweemaal een loonsverhoging gekregen als voorschot op de later in de cao vast te stellen loonsverhoging. Het eerste vrijwillig betaalde voorschot uit 2008 (2%) is al eerder verrekend met de loonsverhoging uit de vorige cao. Wij mogen nu dus nog het tweede vrijwillig betaalde voorschot (1,5%) met je verrekenen. Conform de cao afspraken geldt de loonsverhoging van 2% uit de nieuwe cao uitsluitend voor alle lonen tot 38 uur tot een maximum van € 2.062,- bruto per maand. Op het deel van jouw bruto maandloon dat uitstijgt boven deze maximum grens van € 2.062,- bruto is de afgesproken cao verhoging dus niet van toepassing. Wij zullen jouw maandsalaris dus verhogen met 0,5% voor het deel van jouw salaris dat niet hoger is dan € 2.062,- bruto per maand.
(…)’
3.11
Ondanks aanmaning en sommatie hebben de bedoelde werkgevers het loon van genoemde werknemers per 1 juli 2011 niet verder willen verhogen dan zij reeds hadden gedaan. CBW-Mitex en VAB hebben zich op het standpunt gesteld dat hun leden daartoe ook niet verplicht zijn en dat zij de eerder per 1 februari 2009 toegekende loonsverhoging mochten verrekenen met de CAO-loonsverhoging met ingang van 1 juli 2011. Pogingen van partijen om het geschil in der minne te regelen, hebben niet tot overeenstemming geleid.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.1
De vakbonden hebben in het principaal hoger beroep gevorderd (in plaats van CBW-Mitex leest het hof Inretail):
- 1.
Inretail bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen (het hof leest) arrest de bij haar aangesloten leden van de VAB schriftelijk op te roepen dat VAB bevordert dat de leden van de VAB aan hun werknemers de loonsverhoging per 1 juli 2011 ad 2% over het onmiddellijk voorafgaande aan 1 juli 2011 geldende loon en indien het loon hoger is dan € 2.062,- bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband de loonsverhoging per 1 juli 2011 ad 2% alleen over € 2.062,-, zonder enige verrekening alsnog te betalen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat Inretail in gebreke blijft aan het in deze zaak te wij zen (het hof leest) arrest te voldoen.
- 2.
VAB, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen (het hof leest) arrest haar leden schriftelijk op te roepen om aan hun werknemers de loonsverhoging per 1 juli 2011 ad 2% over het onmiddellijk voorafgaande aan 1 juli 2011 geldende loon, en indien het loon hoger is dan € 2.062,- bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband (het hof leest) de loonsverhoging per 1 juli 2011 ad 2% alleen over € 2.062,-, zonder enige verrekening alsnog (het hof leest) te betalen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag voor iedere dag dat VAB in gebreke blijft aan het in deze te wijzen (het hof leest) arrest te voldoen.
- 3.
Inretail en VAB bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander wordt bevrijd, te veroordelen om zowel aan FNV Bondgenoten als aan CNV Dienstenbond een bedrag van € 5.000,- aan schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 15 en 16 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna: Wet CAO) van te betalen;
- 4.
Inretail en VAB bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander wordt bevrijd, te veroordelen om zowel aan FNV Bondgenoten als aan CNV Dienstenbond een bedrag van € 5.000,- te betalen aan vergoeding van de kosten die de vakbonden hebben moeten maken om Inretail en VAB ertoe te brengen de CAO na te leven;
- 5.
Inretail en VAB bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander wordt bevrijd, te veroordelen tot betalen van de proceskosten in beide instanties;
- 6.
Inretail te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 1.200,- aan proceskosten, waartoe de kantonrechter de vakbonden heeft veroordeeld;
- 7.
VAB te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 1.200,- aan proceskosten, waartoe de kantonrechter de vakbonden heeft veroordeeld.
4.2
De vakbonden hebben in eerste aanleg (in conventie) nagenoeg gelijkluidende vorderingen ingesteld, die de kantonrechter in het bestreden vonnis heeft afgewezen, met veroordeling van de vakbonden in de proceskosten aan de zijde van (destijds) CBW-Mitex en VAB.
4.3
Inretail heeft in het incidenteel hoger beroep gevorderd dat het hof, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, haar eis in reconventie, alsnog zal toewijzen, met veroordeling van de vakbonden in de kosten van beide instanties waaronder de nakosten ook in hoger beroep. Deze eis houdt — voor zover hier van belang — een veroordeling in van de vakbonden, hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander wordt bevrijd, tot:
- I.
betaling van € 5.000,- wegens door Inretail en/of haar leden geleden reputatieschade;
- II.
betaling van de wettelijke rente over die € 5.000,- met ingang van 10 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- III.
verwijdering van de uitlatingen gedaan door/namens de vakbonden op de website van de vakbonden, meer specifiek FNV Bondgenoten, over Inretail en/of haar leden inhoudende dat Inretail en/of haar leden artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel niet correct naleven, waaronder onder andere verwijdering van het artikel ‘HEMA boort werknemer loonsverhoging door de neus’, en wel binnen zeven dagen na de betekening van de in deze zaak te wijzen uitspraak onder verstrekking van een deugdelijk bewijs aan Inretail, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag voor elke dag, een gedeelte van een dag te rekenen als een gehele dag, dat de vakbonden de tekst(en) niet geheel en correct hebben verwijderd;
- IV.
rectificatie van de uitlatingen gedaan door/namens de vakbonden op hun website, in hun nieuwsbrief en in de pers over Inretail en/of haar leden inhoudende dat Inretail en/of haar leden artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel niet correct naleven bestaande uit een duidelijk zichtbare melding van de vakbonden op hun website/ in hun nieuwsbrief dat Inretail artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel bevattende de loonsverhoging correct heeft geïnterpreteerd en ook correcte naleving van die CAO-bepaling bij haar leden heeft bevorderd en haar leden artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel correct naleven, en wel binnen zeven dagen na de betekening van de in deze zaak te wijzen uitspraak onder verstrekking van een deugdelijk bewijs aan Inretail, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag voor elke dag, een gedeelte van een dag te rekenen als een gehele dag, dat de vakbonden de uitlatingen niet geheel en correct hebben gerectificeerd;
- V.
verzending van een brief aan haar leden inhoudende dat Inretail artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel bevattende de loonsverhoging correct heeft geïnterpreteerd en ook correcte naleving van die CAO-bepaling bij haar leden heeft bevorderd en haar leden artikel 6.2 van de CAO Mode- & Sportdetailhandel correct naleven, en wel binnen zeven dagen na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis onder verstrekking van een deugdelijk bewijs aan Inretail, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per dag voor elke dag, een gedeelte van een dag te rekenen als een gehele dag, dat de vakbonden die brief niet hebben verzonden;
- VI.
betaling van € 5.000,- wegens vergoeding van door Inretail geleden (materiële) schade;
- VII.
betaling van de wettelijke rente over die € 5.000,- met ingang van 10 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
4.4
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de in rechtsoverweging 4.3 omschreven cis in reconventie van (destijds) CBW-Mitex afgewezen, met veroordeling van (destijds) CBW-Mitex in de proceskosten aan de zijde van de vakbonden.
In het incidenteel hoger beroep
4.5
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 8.1 van het bestreden vonnis — voor zover hier van belang — het volgende overwogen:
‘Ook op het door CBW-Mitex en VAB opgeworpen niet-ontvankelijkheidverweer behoeft niet worden beslist, omdat honorering van dat verweer niet leidt tot een andere uitkomst van dit geding dan een beoordeling ten gronde. Overigens faalt dit verweer evenzeer, omdat ter comparitie is gebleken dat zich onder de leden van zowel FNV Bondgenoten als CNV Dienstenbond enige werknemers van CBW-Mitex- en VAB-leden bevinden die zich niet hebben willen neerleggen bij de wijze waarop jegens hen het bepaalde in artikel 6.2 van de CAO 2010–2012 is toegepast.’
Tegen dit oordeel zijn de nagenoeg gelijkluidende grief I van Inretail en grief 1 van VAB gericht. Aangezien deze grieven het meest verstrekkend zijn, zal het hof eerst deze grieven behandelen.
4.6
In artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. In artikel 3:305a lid 1 BW is bepaald dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt ter bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt. Aan die eis is voldaan wanneer de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbende wordt bevorderd (Hoge Raad 26 februari 2010, ECLI:NL: HR:2010:BK5756).
4.7
Uitgangspunt is dat een werknemersorganisatie gerechtigd is als contractspartij uit eigen hoofde nakoming van een door haar met een werkgever gesloten CAO te vorderen, in bijzonder indien het gaat om in die CAO opgenomen verplichtingen van die werkgever jegens zijn werknemers (zie Hoge Raad 19 juni 1987, LJN AD3749 (NJ 1988, 70), Hoge Raad 19 december 1997, LJN ZC2532 (NJ 1998, 403) en Hoge Raad 18 maart 1999, LJN ZC2841 (NJ 1999, 307). De vorderingen van de vakbonden, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.1 onder 1 en 2, hebben als doel dat Inretail en de leden van VAB, zonder enige vorm van verrekening, de in de CAO 2010–2012 vermelde loonsverhoging per 1 juli 2011 van 2% over het onmiddellijk voorafgaande aan 1 juli 2011 geldende loon, en voor zover dit loon op basis van een fulltime dienstverband hoger is dan € 2.062,- bruto per maand alleen over dat bedrag, aan hun werknemers zullen betalen.
4.8
De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 december 1997, na het hiervoor omschreven uitgangspunt te hebben geformuleerd, overwogen dat wanneer een werknemersorganisatie een vordering tot nakoming van de CAO instelt, deze vordering niet ‘namens iedere werknemer’ wordt ingesteld en dat voor de toewijsbaarheid van die vordering niet nodig is dat wordt onderzocht welke aantallen individuele werknemers tegen de gedragslijn van de werkgever bezwaar hebben. De Hoge Raad heeft daaraan toegevoegd dat voor de toewijzing van een dergelijke vordering wel rekening moet worden gehouden met een aantal factoren, die de Hoge Raad vervolgens in rechtsoverweging 3.6 van het arrest heeft behandeld. Een van die factoren is dat de werknemers — het hof formuleert het hier meer algemeen aangezien het in het arrest van de Hoge Raad ging om een aanspraak op snipperdagen — aanspraak wensen te maken op hun uit de CAO voortvloeiende recht(en). In deze procedure gaat het er dus om dát werknemers van Inretail en van leden van VAB — waarbij het precieze aantal niet van belang is — aanspraak hebben gemaakt op de hiervoor vermelde loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening. Wanneer geen enkele werknemer aanspraak heeft gemaakt op deze loonsverhoging en zich dus niet heeft verzet tegen de handelwijze van Inretail en van leden van VAB is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen van de vakbonden. Dit volgt ook uit artikel 3:303 BW.
4.9
Inretail en VAB hebben gemotiveerd betwist dat, zoals de vakbonden hebben gesteld en waartoe het partijdebat zich ook beperkt, er onder de leden van de vakbonden werknemers zijn van Inretail en van de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de eerdergenoemde loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening.
Aangezien de vakbonden zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde feiten rust op hen op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast van deze stellingen.
4.10
Het hof zal de vakbonden, overeenkomstig hun bewijsaanbod, toelaten tot bewijslevering, zoals hierna in het dictum te vermelden. Het hof zal ter gelegenheid van de getuigenverhoren een comparitie van partijen bepalen om onder andere inlichtingen te verkrijgen met betrekking tot de vordering van Inretail in het incidenteel hoger beroep en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
4.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het incidenteel hoger beroep
laat de vakbonden toe te bewijzen dat er onder hun leden werknemers zijn van Inretail en van de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening;
bepaalt dat, indien de vakbonden uitsluitend bewijs door bewijsstukken wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum 14 april 2015 in het geding dienen te brengen;
bepaalt dat, indien de vakbonden dat bewijs (ook) door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. E.B. Knottnerus, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2–4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is, bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat de vakbonden het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de roldatum 31 maart 2015, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat de vakbonden overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dienen op te geven;
bepaalt dat, in het geval er getuigen worden voorgebracht, partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking, samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuigen aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord, om inlichtingen te geven zoals in rechtsoverweging 4.10 vermeld en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en W. Duitemeijer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2015.