Er zijn verscheidene wijzigingen aan deze Richtlijn aangebracht (zie voor de laatste Richtlijn 2006/27/EG). Deze wijzigingen doen echter aan het vervolg niet af.
HR, 19-01-2016, nr. 14/04170
ECLI:NL:HR:2016:75
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-01-2016
- Zaaknummer
14/04170
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:75, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑01‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2497, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:75, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Conclusie AG o.m. over de vraag wanneer van een motorfiets i.d.z.v. de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gesproken.
Partij(en)
19 januari 2016
Strafkamer
nr. S 14/04170
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2014, nummer 21/005578-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2016.
Conclusie 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO. Conclusie AG o.m. over de vraag wanneer van een motorfiets i.d.z.v. de Wegenverkeerswet 1994 kan worden gesproken.
Nr. 14/04170 Zitting: 10 november 2015 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker = verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 10 juli 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren en een geldboete van € 250,00, subsidiair vijf dagen hechtenis, wegens 2. “overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren en een voorwaardelijke geldboete van € 390,00, subsidiair zeven dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, en wegens 3. “als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden”, veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair tien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verzoeker heeft mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de verwerping van het verweer met betrekking tot feit 2 dat niet kan worden bewezenverklaard dat het betrokken voertuig een motorscooter betreft waarvoor een rijbewijs A is vereist.
4. Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 7 oktober 2012 te Hoevelaken, gemeente Nijkerk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, de Westerdorpsstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van verbalisanten:
Datum: 7 oktober 2012
Omstreeks: 12.23 uur
Adres: Westerdorpsstraat
Plaats: Hoevelaken
Gemeente: Nijkerk
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar
verkeer openstaande weg.
Bebouwde kom: binnen
Wegsituatie: rechte weg
Bijzonderheden: drempel ter hoogte van benzinepomp
Naar aanleiding van een melding aanrijding met letsel zagen wij, verbalisanten, een motorscooter (dit is gebleken na onderzoek van het verkeersongevallen analyse) op de grond liggen op de Westerdorpsstraat te Hoevelaken. Bij deze motorscooter zagen wij, verbalisanten, een persoon staan. Wij zagen dat deze persoon een bebloed gezicht had. Ter plaatse hebben wij, verbalisanten, geen rijbewijs van de bestuurder overhandigd gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] over een rijbewijs AM en B beschikte. [verdachte] heeft geen rijbewijs A. Ter plaatse zagen wij, verbalisanten, ook dat het voertuig niet voorzien was van een kenteken. Uit later onderzoek bleek dat er geen kenteken is afgegeven voor het voertuig en dat het voertuig niet verzekerd was.
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig: motor Gilera Runner
WA-verzekerd: nee
2. Het door [verbalisant 1], aspirant, Politie Gelderland-Midden, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL074F 2012111776-3, gesloten en getekend op 19 oktober 2012 (als bijlage op pagina's 20 en 21 bij het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 1]:
Vandaag, zondag 7 oktober 2012, reed ik op de Westerdorpsstraat te Hoevelaken in de richting van Amersfoort. Ik reed zachtjes op de Westerdorpsstraat in verband met een drempel. Ik hoorde een scooter aankomen. Toen keek ik in mijn binnenspiegel en zag een scooter mijn achterligger via de rechterzijde passeren. En vervolgens haalde hij mij links in. Toen hij mij in had gehaald zag ik dat hij de controle over de scooter verloor. Dit zag ik omdat hij van links naar rechts stuurde en het gevolg was dat hij over de kop vloog met de bestuurder er nog op.
3. Het door [verbalisant 2], hoofdagent, Politie Gelderland-Midden, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL074F 2012111776-5, gesloten en getekend op 30 oktober 2012 (als bijlage op pagina's 22 en 23 bij het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik reed met een snelheid van nog geen 50 kilometer per uur. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel een scooter aankomen. Toen hij mij rechts had ingehaald, zag ik dat hij naar links op de rijbaan reed. Ik zag dat hij de auto voor mij links inhaalde. Ik zag dat hij bij de drempel ter hoogte van de benzinepomp blijkbaar te hard reed. Ik zag dat hij los kwam en hard neer kwam. Ik zag dat de scooter daarna begon te slingeren en dat hij ten val kwam.
4. Het door [verbalisant 1], aspirant, Politie Gelderland-Midden, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, genummerd PL074F 2012111776-4, gesloten en getekend op 19 oktober 2012 (als bijlage op pagina's 24 en 25 bij het hiervoor in het proces-verbaal ter terechtzitting onder 1 vermelde proces-verbaal), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 3]:
Vandaag, zondag 7 oktober 2012, zat ik als bijrijder in de personenauto [AA-00-BB]. We reden op de Westerdorpsstraat te Hoevelaken en reden in de richting van Amersfoort ter hoogte van een benzinepomp. Ik zag op een gegeven moment ons rechts een scooter inhalen.. Deze ging tussen ons en onze voorganger door. Ik zag dat de scooter onze voorganger links inhaalde. Hij reed erg hard. Toen hij op de drempel reed ging hij staan op zijn scooter. En vervolgens reed hij de drempel af en verloor zijn evenwicht en viel.
5. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof, voor zover inhoudende:
Met het voertuig kon 50 à 60 kilometer per uur worden gereden.”
6. Voorts heeft het Hof ten aanzien van het in het middel bedoelde verweer het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 vrijspraak bepleit. (…) Wat betreft feit 2 is volgens de raadsman geen sprake van een motor, maar van een scooter, waarvoor een rijbewijs AM volstaat.
(…)
Met betrekking tot feit 2 is het hof mede gelet op het proces-verbaal van verbalisanten (p. 4 t/m 8) van oordeel dat sprake is van een motorscooter, waarvoor een rijbewijs A is vereist. Een voertuig dat sneller kan rijden dan 50 kilometer per uur is geen bromfiets (meer), maar een motorfiets. Zie art. 5.6.8 van de Regeling voertuigen. Verdachte beschikte over een rijbewijs AM en B. Er is sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van het rijden zonder rijbewijs.”
7. In verband met het voorgedragen cassatiemiddel komt het mij dienstig voor (a) de relevante onderdelen van het eerste lid onderdeel e van art. 1 WVW 1994, handelend over de definitie van het begrip bromfiets, (b) de relevante onderdelen van het tweede lid van art. 1.1 Regeling voertuigen, handelend over de definities van het begrip bromfiets en het begrip motorfiets, en (c) art. 5.6.8 Regeling voertuigen weer te geven. De respectieve inhoud van deze bepalingen luidt:
(a) Art. 1, eerste lid onderdeel e sub a, WVW 1994
“bromfiets:
a. motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm³ of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig als bedoeld in subonderdeel d;
(…)
d. een motorrijtuig als bedoeld in artikel 20b.
In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid”
(b) Art. 1.1, tweede lid, Regeling voertuigen
“bromfiets: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L1e, L2e of L6e, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een bromfiets is;
(…)
motorfiets: voertuig van de voertuigcategorie L met de voertuigclassificatie L3e of L4e, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het kentekenregister een motorfiets is;
(…)
voertuigen van de voertuigcategorie L: motorvoertuigen op twee, drie of vier wielen, al dan niet met dubbellucht, gedefinieerd overeenkomstig de volgende voertuigclassificatie:
a. L1e: tweewielige motorvoertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45km/h met de volgende kenmerken:
een motor met:
l°. een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³ indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of
2°. een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4kW indien het een elektrische motor betreft;
(…)
c. L3e: tweewielige motorvoertuigen zonder zijspanwagen, uitgerust met een motor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm³, indien het een motor met inwendige verbranding betreft, of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h;
(…)”
(c) Art. 5.6.8 Regeling Voertuigen
Eisen | Wijze van Keuren | |
1 | Bromfietsen die blijkens de kentekencard, het kentekenbewijs of het kentekenregister een maximumconstructiesnelheid van meer dan 25 km/h tot en met 45 km/h hebben, moeten bij voortduring aan deze snelheid, vermeerderd met 5 km/h, voldoen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 28 tot en met 29a, van toepassing. | - |
2 | Bromfietsen die blijkens de kentekencard, het kentekenbewijs of het kentekenregister een maximumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km/h hebben, moeten bij voortduring aan deze snelheid, vermeerderd met 4 km/h, voldoen. Hierbij is het bepaalde in bijlage VIII, artikelen 28 tot en met 29a, van toepassing. | - |
3 | Bromfietsen mogen niet zijn voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de in het eerste en tweede lid vermelde maximumconstructiesnelheid te bemoeilijken of te beïnvloeden. | Visuele controle, waarbij eventuele aanwezige voorzieningen worden bediend of ingeschakeld. Eventueel wordt de meting opnieuw uitgevoerd. |
8. Uit deze omschrijvingen blijkt dat enkel kan worden gesproken van een bromfiets indien deze een door de constructie bepaalde maximumsnelheid heeft van niet meer dan 45 km/h en tevens een verbrandingsmotor heeft met een cilinderinhoud van ten hoogste 50 cm³. Een motorvoertuig valt onder de classificatie motorfiets indien het uitgerust is met een motor met inwendige verbranding, met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm³ of met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h.
9. Voorts zijn voor de beoordeling van het middel van belang de overwegingen uit het arrest van de Hoge Raad van 6 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0746,NJ 1994/150 (VR 1993/73), waarin de Hoge Raad oordeelt dat wijzigingen aan een motorrijtuig van invloed kunnen zijn op de classificatie van dit motorrijtuig:
“3.4 In het eerste onderdeel van het middel wordt betoogd dat een motorrijtuig dat eenmaal is toegelaten als bromfiets een bromfiets blijft ongeacht de daaraan aangebrachte wijzigingen. Het onderdeel faalt omdat niet valt in te zien en uit art. 1 lid 1 onder d WVR en art. 4 lid 1 onder a RVV ook niet volgt, dat een motorrijtuig dat aanvankelijk onder de omschrijving van bromfiets viel, als gevolg van daaraan aangebrachte wijzigingen niet in een andere categorie terecht zou kunnen komen, waardoor het niet langer als bromfiets kan worden aangemerkt.”
10. Ook enkele beschouwingen uit de conclusie van de A-G Asser vóór het voormelde arrest verdienen vermelding:
“3.14. De rechtbank heeft in r.o. 8 van haar vonnis, waartegen zich middelonderdeel 1 keert, overwogen dat uit de definitie van het begrip bromfiets in WVR en RVV volgt
‘dat er, naast bromfietsen andere motorvoertuigen zijn die weliswaar uiterlijk en qua constructie grote overeenstemming met bromfietsen vertonen, maar toch geen bromfiets in de zin der wet zijn omdat zij bijvoorbeeld over een verbrandingsmotor met een grotere cylinderinhoud dan 50 cm³ beschikken, dan wel omdat daarmee een grotere snelheid bereikt kan worden dan 40 kilometer per uur’.
Ook volgt uit die definitie, aldus de rechtbank,
‘dat een motorvoertuig dat ten tijde van de fabricage daarvan aan de definitie van bromfiets voldeed en daarmee toen als een bromfiets in de zin der wet aangemerkt diende te worden, dat karakter nadien kan verliezen doordat bijvoorbeeld de cylinderinhoud van de verbrandingsmotor daarvan vergroot wordt of doordat er anderszins wijzigingen aan worden aangebracht waardoor een hogere maximumsnelheid dan 40 kilometer per uur bereikt kan worden’.
3.15. Het middelonderdeel betoogt nu dat dit oordeel berust op een onjuiste interpretatie van de genoemde definitie. Reeds een zuiver taalkundige uitleg van de betrokken wettelijke bepalingen noopt, aldus het onderdeel, tot de opvatting dat met name de zinsneden ‘uitgerust met (een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 50 cm³)’ en ‘geconstrueerd voor (een maximumsnelheid die niet meer bedraagt dan 40 km per uur)’ gedoeld wordt op de uitrusting en constructie van het voertuig ten tijde van de fabricage. Volgens het onderdeel wordt deze opvatting ondersteund door ‘het feit dat bromfietsen na fabricage worden gekeurd en voorzien van een goedkeuringsmerk’. ‘De wettelijke regeling in het WVR en het RVV is’, zo betoogt het onderdeel voorts, ‘gebaseerd op een keuring voor alle voertuigen, op grond van de resultaten van welke keuring deze worden ingedeeld in een bepaalde categorie’. Hieraan verbindt het onderdeel de conclusie dat nadat een voertuig eenmaal is gekeurd als bromfiets en voorzien van een goedkeuringsmerk, geen ‘wisseling van categorie’ meer kan plaatsvinden. ‘(Ook) een opgevoerde bromfiets als waarom het in dit geding gaat, is (en blijft) een bromfiets’, aldus tenslotte het onderdeel dat er aan toevoegt dat de uitleg van de rechtbank van de genoemde bepalingen in het kader van het systeem van de wegenverkeerswetgeving onjuist is.
3.16. Uitgaande van de definitie in art. 1 WVR en in de andere eerdergenoemde besluiten, vind ik geen steun voor dit betoog. Dat het woord ‘geconstrueerd’ zo'n beperkte betekenis heeft als het middelonderdeel stelt en niet tevens zou kunnen slaan op een constructie, gewijzigd nadat de bromfiets door de fabrikant in het verkeer is gebracht, kan ik nergens uit afleiden. Steun daarvoor vind ik in elk geval niet in de geschiedenis van de totstandkoming van die definitie, die zelf ook niet verwijst naar het bepaalde bij of krachtens art. 80a lid 2 aanhef en onder g WVR m.b.t. de keuringseisen en het keurmerk. De gelijkstelling van voertuigen met een gele plaat met bromfietsen wijst eerder in tegenovergestelde richting. Die gelijkstelling, ingevoerd om de handhaving van de voor bromfietsen (en bromfietsers) geldende voorschriften te vergemakkelijken, zou praktisch niet nodig zijn geweest indien juist zou zijn wat het middelonderdeel betoogt, want de problemen bij de opsporing van overtredingen m.b.t. de eisen voor bromfietsen (en bromfietsers) werden en worden nu juist gevormd door de voertuigen die er — ook door het voeren van het in art. 80a onder g WVR bedoelde merk — uitzien als bromfietsen van de goedgekeurde soort met de goedgekeurde motor, maar waaraan niet direct waarneembare wijzigingen zijn aangebracht waardoor zij harder kunnen rijden dan toegestaan, welke wijzigingen slechts door een tijdrovend technisch onderzoek zouden kunnen worden vastgesteld.”
11. Verder heeft de hier relevante lagere rechtspraak aansluiting gezocht bij Richtlijn 95/1/EG1., door voor het classificeren van een voertuig als bromfiets in het bijzonder de maximumsnelheid te betrekken. Zie bijvoorbeeld de volgende overwegingen van het Hof Leeuwarden van 2 juli 2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AI1175:
“3.13. Bij Besluit van 24 november 1994, Stb. 603 zijn onder meer art. 3.6.12 (thans 3.6.18) en 5.6.8 VR gewijzigd.
Art. I onder AA van dit Besluit houdt in dat artikel 3.6.12 wordt gewijzigd in:
"Bromfietsen moeten voor wat betreft de wijze van meten van de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen voldoen aan het bepaalde in richtlijn 95/1/EG."
De Nota van toelichting op dit onderdeel houdt in:
"Een van de bijzondere richtlijnen in het kader van richtlijn 92/61/EEG (goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) is richtlijn 95/1/EG (de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen). De implementatie van laatstbedoelde richtlijn geschiedt in artikel 3.6.12. Omdat richtlijn 95/1/EG geen vermogenslimiet stelt, doch slechts de methode waarop het netto-maximumvermogen moet worden bepaald, kan het Voertuigreglement geen vermogenslimiet meer voorschrijven. Ingevolge richtlijn 95/1/EG ligt het zwaartepunt voor bromfietsen bij de door de constructie bepaalde maximum snelheid."
Artikel I onder XX van het besluit houdt onder meer in dat artikel 5.6.8 wordt gewijzigd in:
"- 1. Bromfietsen die zijn geconstrueerd voor een maximumsnelheid van ten hoogste 45 km/h, moeten bij voortduring blijven voldoen aan deze door de constructie bepaalde maximumsnelheid.
- 2. (…)"
De Nota van Toelichting op dit onderdeel houdt onder meer in: "De vervanging van art. 5.6.8 houdt verband met de vervanging van artikel 3.6.12 als voorzien bij artikel I onder AA. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij laatstbedoeld artikel. Zoals aldaar vermeld, komt ingevolge richtlijn 95/1/EG het zwaartepunt voor bromfietsen te liggen bij de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, welke beslist niet hoger mag liggen dan 45 km/h dan wel 25 km/h. Ook de in voorbereiding zijnde EG-richtlijn tegen het opvoeren legt voor bromfietsen het zwaartepunt bij de door de constructie bepaalde maximumsnelheid. Blijkt de snelheid overschreden te kunnen worden, dan is dat een indicatie dat de brommer is opgevoerd. Het is derhalve noodzakelijk te bepalen, dat de maximale constructiesnelheid bij voortduring niet overschreden mag worden. Artikel 5.6.8 strekt daartoe.”
12. Gelet op het voorgaande, meen ik dat wanneer een motorvoertuig een maximumsnelheid kan bereiken die hoger is dan 45 km/h, vermeerderd met 5 km/h, en niet in het kentekenregister is geregistreerd als bromfiets, dit motorvoertuig moet worden gekwalificeerd als motorfiets in de zin van de verkeerswetgeving.
13. Het Hof heeft in zijn, hierboven onder 6 geciteerde, overweging slechts verwezen naar art. 5.6.8 Regeling Voertuigen. Uit dit artikel blijkt alleen dat bromfietsen bij voortduring geen hogere snelheid mogen bereiken dan 45 km/h, vermeerderd met 5 km/h. Uit dit artikel blijkt niet waaruit het onderscheid bestaat tussen bromfietsen en motorfietsen. In zoverre zou de steller van het middel kunnen worden toegegeven dat hij een punt heeft.
14. Dat neemt echter niet weg dat het middel enig belang mist en derhalve tevergeefs is voorgesteld. Anders dan de steller van het middel doet voorkomen, is het geen vereiste dat de cilinderinhoud meer dan 50 cm³ moet bevatten om te kunnen spreken van een motorfiets. Blijkens de hiervoor aangehaalde regelgeving en rechtspraak is het hebben van een door constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 45 km/h, reeds voldoende om een motorvoertuig in te delen in de categorie motorfiets. Zou het Hof de hier toepasselijke regelgeving met meer precisie hebben aangehaald, dan zou het tot dezelfde slotsom zijn gekomen als in de bestreden uitspraak.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81, eerste lid, RO bedoelde motivering.2.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑11‑2015