Rb. Amsterdam, 24-10-2017, nr. 17/1413, 17/1677, 17/1691, 17/1696, 17/1742, 17/1761 en 17/1766
ECLI:NL:RBAMS:2017:7826
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
24-10-2017
- Zaaknummer
17/1413, 17/1677, 17/1691, 17/1696, 17/1742, 17/1761 en 17/1766
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2017:7826, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 24‑10‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 24‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Landbouwverkeer mag niet meer door het centrum van Uithoorn rijden en het doorgaande verkeer wordt beperkt. Het landbouwverkeer, dat ook geen gebruik mag maken van de omgelegde N201, moet voortaan omrijden via de omliggende gemeentes. Het verkeersbesluit van de gemeente Uithoorn heeft de toets der kritiek doorstaan.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: 17/1413 (Dorpscomité De Hoef), 17/1677 (LTO), 17/1691 (VIB), 17/1696 (Cumela), 17/1742 (Nieuwkoop), 17/1761 (De Ronde Venen) en 17/1766 (Agrimm)
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 oktober 2017 in de zaak tussen
Stichting Dorpscomité De Hoef, te De Hoef, hierna ‘Dorpscomité De Hoef’
(gemachtigden: T. ten Kortenaren, J. Janmaat en B.S. van Scheppingen);
Land- en Tuinbouw Organisatie Noord, te Zwolle, hierna ‘LTO’
(gemachtigden: A.J. Mooij en D.J. Koster);
Vereniging Industriële Belangengemeenschap De Ronde Venen, te Mijdrecht, hierna ‘VIB’ (gemachtigden: mr. J.K. den Haan, J. Koster en A.W. Brouwer);
Vereniging Cultuurtechnische werken en Grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische sector in Nederland, te Nijkerk, hierna ‘Cumela’
(gemachtigde: H.E. Dijkema);
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwkoop, te Ter Aar, hierna ‘Nieuwkoop’ (gemachtigde: R. Veelenturf);
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, te Mijdrecht, hierna ‘De Ronde Venen’
(gemachtigden: mr. P. van der Schot, M. Heijtel en M. Woerden); en,
Agrimm B.V., te Amstelveen, hierna ‘Agrimm’
(gemachtigden: N.J. Immink en M.L.B. Immink),
tezamen eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, te Uithoorn, hierna ‘Uithoorn’
(gemachtigden: mr. E.A. Wentink-Quelle, M.C. Wegewijs, R. van der Hoek, L.M. Disseldorp).
Procesverloop
Met een besluit van 3 maart 2016 (het verkeersbesluit) heeft Uithoorn een besluit genomen tot het instellen van een tijdelijke inrichting in Uithoorn op de Koningin Máximalaan tussen de Prinses Irenebrug en de Laan van Meerwijk.
Met de besluiten van 3 februari 2017 (de bestreden besluiten) heeft Uithoorn de bezwaren van Dorpscomité De Hoef, VIB en Agrimm niet-ontvankelijk en de bezwaren van LTO, Cumela, Nieuwkoop en De Ronde Venen ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Uithoorn heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 21 september 2017.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Dorpscomité De Hoef heeft na sluiting van het onderzoek een proceskostenformulier aan de rechtbank gestuurd. Verder heeft De Ronde Venen de rechtbank na sluiting van het onderzoek bericht niet alle stukken van het procesdossier te hebben ontvangen. Deze stukken hebben geen aanleiding gevormd tot heropening van het onderzoek. De rechtbank neemt deze stukken niet mee in haar beoordeling.
Overwegingen
Feiten
1.1.
Op 4 november 2002 komen onder andere de provincie Noord-Holland en gemeenten Uithoorn en De Ronde Venen het Regioakkoord Masterplan N201 overeen. Het doel hiervan is het leveren van een bijdrage aan het oplossen van bereikbaarheids- en leefbaarheidsproblemen in de regio en het verbeteren van de verkeersveiligheid door middel van de omlegging van de N201 die door het dorpscentrum van Uithoorn loopt.
1.2.
Op 24 november 2004 komen onder andere provincie Noord-Holland en gemeente Uithoorn de Realisatieovereenkomst N201+ overeen. In artikel 7.5 van deze overeenkomst staat dat het deel van de N201 dat door Uithoorn loopt aan Uithoorn wordt overgedragen. Hier valt onder andere de Koningin Máximalaan tussen de Prinses Irenebrug en de Laan van Meerwijk onder. Ook staat in deze bepaling dat deze weg heringericht wordt om doorgaand verkeer, zonder lokale bestemming, zoveel mogelijk te weren. Verder staat in de overeenkomst dat landbouwverkeer niet wordt toegestaan op de nog om te leggen N201. Gemeente De Ronde Venen treedt met ingang van 3 december 2008 als partij toe tot de Realisatieovereenkomst N201+.
1.3.
In 2011 onderzoekt adviesbureau Goudappel Coffeng in opdracht van Uithoorn wat de gevolgen zijn voor het landbouwverkeer als dit verkeer wordt geweerd van de Prinses Irenebrug. In het rapport ‘Landbouwverkeer N201’ van 21 december 2011 zijn twaalf alternatieve routes voor het landbouwverkeer uitgewerkt. Goudappel Coffeng voert in maart 2012 een kwalitatief onderzoek uit (landbouwverkeertelling). Hieruit volgt dat er maximaal zeventien landbouwvoertuigen per dag over de Prinses Irenebrug rijden. In een rapport van 14 augustus 2012 zijn de alternatieve routes nader uitgewerkt. Hieruit volgt dat het enige alternatief voor het landbouwverkeer, zonder noodzakelijke vergaande aanpassingen aan de weg, de route via Ringdijk Tweede Bedijking, Oude Spoorbaan en de N231 over de Vrouwenakkersebrug (omrijdroute) betreft. Wel adviseert Goudappel Coffeng dat het ter verbetering van de verkeersveiligheid wenselijk is als er een aantal passeerhavens op de N231 worden aangelegd. Bij deze route moet het landbouwverkeer ongeveer 13,5 kilometer omrijden wat een omrijdtijd oplevert van 32 minuten.
1.4.
De N201 loopt sinds 15 mei 2014 niet meer door het dorpscentrum van Uithoorn. De weg door Uithoorn is omgenummerd naar N196. Op 8 oktober 2014 legt Uithoorn een ontwerpbesluit ter inzage. Met dit ontwerpbesluit beoogt Uithoorn doorgaand verkeer te weren op het deel van de N196 tussen de Prinses Irenebrug en de Laan van Meerwijk. In dit besluit licht Uithoorn toe dat er, ondanks de omgelegde N201, dagelijks 12.000 voertuigen over de Prinses Irenebrug rijden en dat de omlegging niet leidt tot een autoluw dorpscentrum. Uithoorn ziet uiteindelijk af van het nemen van het ontwerpbesluit.
1.5.
Op 29 september 2015 kondigt Uithoorn een stappenplan aan. Omdat de definitieve inrichting van het dorpscentrum nog niet is vastgesteld, wil Uithoorn volgens het stappenplan een tijdelijke inrichting instellen. De tijdelijke inrichting bestaat uit het nemen van een verkeersbesluit om doorgaand verkeer zonder lokale bestemming te ontmoedigen en om landbouw- en vrachtverkeer te weren uit het dorpscentrum. Op 8 oktober 2015 is de N196 aan Uithoorn overgedragen. Met het verkeersbesluit van 3 maart 2016 besluit Uithoorn tot het instellen van de hiervoor genoemde tijdelijke maatregel.
Opbouw van de uitspraak
1.6.
De rechtbank zal in haar beoordeling eerst ingaan op de ontvankelijkheid van partijen in bezwaar en in beroep. Daarna beoordeelt de rechtbank de zaak inhoudelijk waarbij zij achtereenvolgens ingaat op de zorgvuldigheid van het genomen besluit, de belangenafweging die Uithoorn heeft moeten maken en tot slot de resterende beroepsgronden van partijen.
De bestreden besluiten van VIB, Agrimm en Dorpscomité De Hoef
2. Met de bestreden besluiten verklaart Uithoorn de bezwaren van VIB, Agrimm en Dorpscomité De Hoef niet-ontvankelijk. Hieraan legt Uithoorn ten grondslag dat zij geen bijzonder, individueel belang hebben bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
Juridisch kader: ontvankelijkheid bij verkeersbesluiten
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is een partij slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit, als deze een bijzonder, individueel belang bij dat besluit heeft, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316). Hier is onder andere sprake van als het verkeersbesluit leidt tot een toename van betekenis van het verkeer in de directe leefomgeving van deze partij (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597). De enkele omstandigheid dat een partij regelmatig gebruikmaakt van een weg, is onvoldoende om aan te nemen dat het belang zich in voldoende mate onderscheidt. Dit kan anders zijn als deze partij een zodanig grote omweg moet maken dat gezegd kan worden dat deze op het gebruik van deze weg is aangewezen (zie de uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0789). Voor collectieve belangenorganisaties geldt – voor zover relevant – dat zij belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn, als zij een bundeling van rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen tot stand brengen waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn (zie de uitspraak van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4571).
Beoordeling gronden van beroep
VIB
4.1.
VIB voert aan dat haar bezwaar wel degelijk ontvankelijk is. Uithoorn neemt ten onrechte aan dat geen enkel lid van VIB als belanghebbende is aan te merken. Uithoorn beschikt niet over een lijst met de leden van VIB. Ook kent Uithoorn de belangen van de leden niet en heeft zij hier geen onderzoek naar gedaan. Daarom kan Uithoorn niet concluderen dat het verkeersbesluit VIB niet in haar belang raakt. Tijdens de mondelinge behandeling licht VIB toe dat niet al haar leden in Mijdrecht zijn gevestigd. Leden zijn ook gevestigd in Amstelhoek, nog geen 200 meter van de Prinses Irenebrug. Daarnaast gaat Uithoorn voorbij aan artikel 1:2, derde lid, van de Awb. VIB is namelijk aan te merken als een rechtspersoon die, blijkens haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden, algemene en collectieve belangen behartigt. Volgens de statuten van VIB zet zij zich in voor de gemeenschappelijke belangen van de leden op het terrein van onder andere de vervoersproblematiek. Dit volgt ook uit de feitelijke werkzaamheden van VIB. Zo heeft VIB bijvoorbeeld lobbywerkzaamheden verricht voor de verwezenlijking van de omlegging van de N201.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat VIB volgens artikel 3 van de statuten de coördinering en bevordering van de gemeenschappelijke belangen van haar leden nastreeft. Ook stelt de rechtbank vast dat het lidmaatschap volgens artikel 4 van deze statuten is voorbehouden aan bedrijven uit Mijdrecht. VIB heeft niet aangetoond, bijvoorbeeld door overlegging van een ledenlijst, dat zij in afwijking van haar statuten leden heeft die in Amstelhoek zijn gevestigd. Hierdoor heeft Uithoorn terecht aangenomen dat de leden van VIB gevestigd zijn in Mijdrecht. De rechtbank zal dan ook beoordelen of de leden in Mijdrecht een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit hebben, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is . Het is immers aannemelijk dat het verkeersbesluit niet leidt tot een toename van betekenis van het verkeer in de directe omgeving van de leden van VIB. Dit komt omdat het verkeersbesluit geen invloed heeft op het aantal verkeersbewegingen op de wegen in en rondom Mijdrecht (zie figuur 1 ter illustratie). Ook is niet gesteld of gebleken dat de leden van VIB zijn aangewezen op de Prinses Irenebrug of anderszins een bijzonder, individueel belang hebben bij het verkeersbesluit, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Nu geen van de leden belanghebbende is, kan VIB ook geen belanghebbende zijn aangezien zij volgens haar statuten de belangen van haar leden vertegenwoordigt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar van VIB terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van VIB is ongegrond.
Figuur 1
Agrimm
5.1.
Uithoorn voert aan dat Agrimm te ver van de Prinses Irenebrug is gevestigd om een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit te hebben, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Daarnaast zijn er alternatieve manieren om de producten te vervoeren, bijvoorbeeld via vrachtvervoer over de omgelegde N201. Ook is Agrimm niet afhankelijk van de Prinses Irenebrug, omdat zij gebruik kan maken van de omrijdroute. Hierdoor is het bezwaar van Agrimm niet-ontvankelijk verklaard.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar van Agrimm ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Agrimm maakt gebruik van landbouwvoertuigen om producten naar haar klanten te vervoeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat zij zeventig procent van haar klanten bereikt via de Prinses Irenebrug. Dit gebeurt ongeveer vierhonderd keer per jaar. Uithoorn heeft dat niet weersproken. De afstand tussen Agrimm en de Prinses Irenebrug bedraagt vier kilometer (zie figuur 2 ter illustratie). Door het verkeersbesluit zal deze afstand oplopen naar ongeveer 17,5 kilometer (zie figuur 3 ter illustratie). Dit levert een omrijdtijd op van 32 minuten per rit. Omdat Agrimm voor een zeer groot deel van haar bedrijfsvoering gebruik maakt van de Prinses Irenebrug en zij door het verkeersbesluit 13,5 kilometer extra moet rijden met langzaam rijdende voertuigen, overweegt de rechtbank dat Agrimm een zodanig grote omweg moet maken dat gezegd kan worden dat zij op het gebruik van de Prinses Irenebrug is aangewezen. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat Agrimm een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit heeft, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Het beroep van Agrimm is gegrond.
figuur 2 figuur 3
Dorpscomité De Hoef
6.1.
Uithoorn voert aan dat het verkeersbesluit geen gevolgen heeft voor bewoners van De Hoef en daardoor ook niet voor Dorpscomité De Hoef. Ook is er anderszins geen sprake van een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Dit is het geval omdat De Hoef ongeveer drie kilometer is verwijderd van de Prinses Irenebrug. Voor zover lokale belangen in De Hoef wel geraakt worden door de omrijdroute, is dit niet ingrijpend omdat door het verkeersbesluit slechts beperkt meer landbouwverkeer over de Oude Spoorbaan door De Hoef zal rijden. Tegelijkertijd zal het aantal verkeersbewegingen volgens verkeerstellingen van 4.000 per dag afnemen naar 3.800 per dag. Voor zover het verkeersbesluit leidt tot een toename van betekenis van het verkeer op de omrijdroute, geldt dat de enkele woningen van bewoners uit De Hoef die langs de omrijdroute staan, aan een parallelweg liggen. Hierdoor heeft het verkeersbesluit geen invloed op de directe leefomgeving van deze bewoners.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat Dorpscomité De Hoef volgens haar statuten de plaatselijke belangen in De Hoef behartigt. Op de zitting heeft Dorpscomité De Hoef nader toegelicht dat zij de belangen van alle bewoners uit De Hoef vertegenwoordigt. De rechtbank overweegt dat Dorpscomité De Hoef belanghebbende bij het verkeersbesluit is als meerdere bewoners uit De Hoef belanghebbend zijn. Dit is het geval omdat De Hoef dan een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belangen tot stand brengt. De rechtbank is van oordeel dat de bewoners van De Hoef die langs de Oude Spoorbaan wonen, in de directe leefomgeving van deze weg wonen (zie figuur 4 ter illustratie). Dat de woningen langs een parallelweg liggen maakt dit niet anders. De leefomgeving van een persoon is namelijk ruimer dan enkel de weg waar een persoon aan woont. Het voorgaande betekent dat als het verkeersbesluit leidt tot een toename van betekenis van het verkeer op deze weg, dat deze bewoners belanghebbenden zijn bij dit besluit.
figuur 4
6.3.
Uit de landbouwverkeertelling volgt dat er per dag maximaal zeventien landbouwvoertuigen gebruikmaken van de Prinses Irenebrug. Door het verkeersbesluit zullen deze voertuigen naar alle waarschijnlijkheid gebruik gaan maken van de Oude Spoorbaan die door De Hoef loopt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Uithoorn aangegeven niet te weten hoeveel landbouwvoertuigen momenteel gebruikmaken van deze weg. Omdat dit onbekend is, heeft Uithoorn naar het oordeel van de rechtbank niet op goede gronden het standpunt ingenomen dat een stijging van zeventien landbouwvoertuigen per dag geen toename van betekenis is. Dat het totale aantal verkeersbewegingen daalt van 4.000 naar 3.800 per dag, maakt dit niet anders. Landbouwverkeer zorgt voor meer overlast en heeft een grotere invloed op de verkeersveiligheid dan gewoon autoverkeer. Dit is juist de reden waarom Uithoorn dit verkeer wil weren uit haar dorpscentrum. Gelet op de overlast die landbouwverkeer meebrengt is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat het verkeersbesluit leidt tot een toename van betekenis van het verkeer in de directe leefomgeving van de bewoners van De Hoef die langs de Oude Spoorbaan wonen. Deze inwoners van De Hoef hebben dan ook een bijzonder, individueel belang bij het verkeersbesluit dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Omdat Dorpscomité De Hoef een bundeling van de belangen van de bewoners van De Hoef tot stand brengt, is zij aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van Dorpscomité De Hoef ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van Dorpscomité De Hoef is gegrond.
Ontvankelijkheid van De Ronde Venen en Nieuwkoop in beroep
7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling voert Uithoorn aan dat De Ronde Venen en Nieuwkoop niet-ontvankelijk zijn in hun beroep vanwege gebrek aan belang. Het belang van het beheer over de wegen in Nieuwkoop en De Ronde Venen is namelijk aan de gemeenten als openbaar lichaam en wegbeheerder toevertrouwd. Hierdoor moet ook het overleg in de zin van artikel 25, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) met de gemeenten als openbaar lichaam plaatsvinden en niet met de burgemeester en wethouders. Omdat dit belang niet aan het college van burgemeester en wethouders is toevertrouwd, hebben deze colleges van De Ronde Venen en Nieuwkoop geen belang bij het verkeersbesluit. De gemeenten als openbaar lichaam hadden bezwaar moeten maken en beroep moeten instellen en niet de colleges van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen en Nieuwkoop.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten De Ronde Venen en Nieuwkoop. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank belang bij het verkeersbesluit. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 1, aanhef en onder c, van het BABW gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) het bevoegd gezag over wegen waar de gemeente wegbeheerder van is. Volgens artikel 25 van het BABW moet Uithoorn met het bevoegd gezag ten aanzien van wegen waarop het verkeersbesluit rechtstreeks en ingrijpend invloed heeft overleg voeren. Dit belang van het voeren van overleg wordt met deze bepaling toevertrouwd aan de colleges van burgemeester en wethouders van, in dit geval De Ronde Venen en Nieuwkoop. Op grond van artikel 1:2, tweede lid, van de Awb zijn de colleges van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen en Nieuwkoop dan ook aan te merken als belanghebbenden. De rechtbank is van oordeel dat De Ronde Venen en Nieuwkoop wel ontvankelijk zijn in hun beroep.
Gevolgen gegronde beroepen van Agrimm en Dorpscomité De Hoef
8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen met zaaknummers 17/1766 (Agrimm) en 17/1413 (Dorpscomité De Hoef) gegrond zijn. De bestreden besluiten in deze zaken komen voor vernietiging in aanmerking. De vraag is welke conclusie hieraan moet worden verbonden. Gelet op het geconstateerde gebrek en de aard daarvan kunnen de rechtsgevolgen niet in stand blijven. De rechtbank stelt vast dat de inhoudelijke beroepsgronden van Agrimm en Dorpscomité De Hoef tegen het verkeersbesluit uit de stukken blijken en voldoende aan bod zijn gekomen tijdens de mondelinge behandeling. Ook heeft Uithoorn inhoudelijk op alle beroepsgronden gereageerd. De rechtbank ziet hierdoor aanleiding om in het kader van de finale geschilbeslechting zelf in deze zaken te voorzien.
De bestreden besluiten van LTO, Cumela, De Ronde Venen en Nieuwkoop
9.1.
Met de bestreden besluiten verklaart Uithoorn de bezwaren van LTO, Cumela, Nieuwkoop en De Ronde Venen ongegrond. Hieraan legt Uithoorn het volgende ten grondslag. Het verkeersbesluit is onder meer gebaseerd op de landbouwverkeertelling uit 2012. Deze is nog voldoende actueel omdat geen belangrijke veranderingen hebben plaatsgevonden in het aantal landbouwbedrijven in de omgeving. De door Cumela ingebrachte hogere tellingen van gemiddeld 35 landbouwvoertuigen per dag zijn gebaseerd op interviews en zijn niet objectief. Daarom worden deze tellingen niet gevolgd. Daarnaast is onderzoek gedaan naar alternatieven en was de busbaan volgens Goudappel Coffeng de meest gunstige optie. De financiering van de werkzaamheden om deze geschikt te maken voor landbouwverkeer, waarbij meerdere partijen betrokken waren, is echter niet rondgekomen. Verder heeft Uithoorn de beoordelings- en beleidsvrijheid om op haar wegen maatregelen te treffen. Het is dan ook niet nodig om het effect van de verkeersmaatregel van De Ronde Venen bij de rotonde in Amstelhoek af te wachten. Daarnaast zal het landbouwverkeer geen congestie op andere wegen veroorzaken dan wel de verkeersveiligheid verslechteren, omdat het een klein aantal landbouwvoertuigen per etmaal betreft. Ten slotte heeft er voldoende overleg over het verkeersbesluit plaatsgevonden met De Ronde Venen en Nieuwkoop.
9.2.
Dorpscomité De Hoef, Agrimm, LTO, Cumela, Nieuwkoop en De Ronde Venen voeren gemotiveerd beroep. De beroepsgronden worden hieronder weergegeven bij de beoordeling daarvan. Waar hierna gesproken wordt over eisers, worden Dorpscomité De Hoef, Agrimm, LTO, Cumela, Nieuwkoop en De Ronde Venen bedoeld.
Beoordeling gronden van beroep
Zorgvuldigheid
10.1.
Eisers voeren aan dat Uithoorn onzorgvuldig heeft gehandeld. Hieraan leggen zij het volgende ten grondslag. De landbouwverkeertelling heeft op een onjuist moment plaatsgevonden. Goudappel Coffeng had niet in maart, maar in de drukste periode van het jaar, namelijk september en oktober, moeten tellen. Ook dateert de landbouwverkeertelling van 2012 en is deze daardoor verouderd. Na 2012 zijn er nieuwe agrarische bedrijven bijgekomen en is de N201 omgelegd. Hiermee is geen rekening gehouden. Daarnaast is het verkeersbesluit voorbarig. In Amstelhoek is in 2017 een rotonde geplaatst om verkeer te ontmoedigen om gebruik te maken van de N196. Hierdoor zal het verkeer meer gebruik maken van de omgelegde N201. Uithoorn had de effecten van de realisatie van de rotonde in Amstelhoek moeten afwachten om te bezien of het verkeersbesluit nog wel nodig is. Verder wil Uithoorn met het verkeersbesluit een tijdelijke inrichting instellen in afwachting van de ontwikkeling van een definitieve inrichting voor het dorpscentrum. Omdat het nog onduidelijk is hoe de definitieve inrichting eruit komt te zien, moet Uithoorn afzien van het verkeersbesluit. Bovendien heeft Uithoorn aangegeven dat vanwege het tijdsverloop nog moet worden bezien of de aanleg van de tijdelijke inrichting nog aan de orde zal zijn. Ook is aangegeven dat de voortzetting van dit proces evengoed van belang is om Uithoorn inzicht te geven in de reacties op de plannen, zodat deze meegewogen kunnen worden bij de uitwerking van de definitieve inrichting van het dorpscentrum. Uit deze uitspraken blijkt dat Uithoorn de bevoegdheid tot het voeren van de procedure van dit verkeersbesluit misbruikt. Ook wordt er ten onrechte voorbijgegaan aan de door Cumela ingebrachte tellingen die veel hoger zijn. Uithoorn had onderzoek moeten doen naar de verkeersbelangen zoals verkeersveiligheid, bereikbaarheid en milieu en dit in een rapport moeten opnemen. Verder heeft Uithoorn onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven voor het landbouwverkeer.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersbesluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De landbouwverkeertelling uit 2012 is gebaseerd op het aantal landbouwvoertuigen dat daadwerkelijk gebruikmaakt van de Prinses Irenebrug. De tellingen van Cumela zijn gebaseerd op interviews met landbouwbedrijven, waardoor deze tellingen niet objectief zijn. Uithoorn heeft de tellingen van Cumela dan ook op goede gronden naast zich neergelegd. Uit het onderzoek van Goudappel Coffeng van december 2011 volgt dat landbouwbedrijven zelf aangeven dat maart een drukke periode in het jaar is. Volgens de landbouwverkeertelling maken per dag maximaal zeventien landbouwvoertuigen in deze drukke periode gebruik van de Prinses Irenebrug. Goudappel Coffeng merkt hierbij op dat dit aantal overeenkomt met een onderzoek van Uithoorn uit oktober 2010. Uit dit onderzoek volgt dat per dag maximaal achttien landbouwvoertuigen gebruikmaken van de Prinses Irenebrug. Dat deze tellingen hebben plaatsgevonden vóór de omlegging van de N201, maakt niet dat deze tellingen niet meer bruikbaar zijn. Landbouwvoertuigen zijn namelijk niet toegestaan op de N201, waardoor de omlegging hier geen invloed op heeft. Hierdoor zal de realisatie van de rotonde in Amstelhoek ook geen invloed hebben op het aantal landbouwvoertuigen dat gebruikmaakt van de Prinses Irenebrug. Dat de rotonde wel invloed zal hebben op ander verkeer, maakt niet dat Uithoorn had moeten wachten met het nemen van het verkeersbesluit. De stelling dat er na 2012 nieuwe landbouwbedrijven bij zijn gekomen, maakt evenmin dat de tellingen verouderd zijn. In beroep heeft Uithoorn namelijk een nieuwe landbouwverkeertelling uit juni 2017 overgelegd. Hieruit volgt dat maximaal twintig landbouwvoertuigen per dag gebruikmaken van de Prinses Irenebrug. De rechtbank overweegt verder dat Uithoorn heeft aangegeven dat zij landbouwverkeer, ongeacht de definitieve inrichting, beoogt te weren uit het dorpscentrum. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat het niet onzorgvuldig is om niet de definitieve inrichting van het dorpscentrum af te wachten. Het doorzetten van het verkeersbesluit leidt dan ook niet tot misbruik van bevoegdheid.
10.3.
Ook is de rechtbank van oordeel dat Uithoorn voldoende onderzoek heeft gedaan naar de effecten op de omliggende wegen en naar alternatieven. Zo heeft Uithoorn een verkeersmodel aan haar verkeersbesluit ten grondslag gelegd. Uit dit verkeersmodel volgt dat het aantal verkeersbewegingen op de Oude Spoorbaan ten gevolge van het verkeersbesluit zal dalen van 4.000 naar 3.800 per dag. Hier staat een toename van ongeveer zeventien landbouwvoertuigen per dag tegenover. Dit verkeersmodel is tijdens de mondelinge behandeling door De Ronde Venen betwist. De Ronde Venen heeft evenwel haar stelling niet onderbouwd. Deze enkele betwisting kan niet leiden tot het oordeel dat Uithoorn niet van het verkeersmodel mocht uitgaan. Verder heeft Goudappel Coffeng twaalf alternatieve omrijdroutes voor landbouwverkeer in kaart gebracht. Uit dit onderzoek volgt dat slechts één omrijdroute vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid zonder vergaande aanpassingen aan de weg geschikt is voor landbouwverkeer, namelijk de route via de Vrouwenakkersebrug. Goudappel Coffeng heeft weliswaar bij deze omrijdroute aangegeven dat het wenselijk is om op de N231 enkele passeerhavens te plaatsen zodat op deze wijze rekening gehouden kan worden met de snelheidsverschillen tussen het landbouwverkeer en het gewone verkeer. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet ertoe leidt dat het verkeersbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Landbouwverkeer is namelijk nu al toegestaan op de omrijdroute en een toename van ongeveer zeventien landbouwvoertuigen per dag maakt, ook volgens het rapport van Goudappel Coffeng, deze route niet ongeschikt. Wel is het advies van Goudappel Coffeng reden voor constructief overleg tussen Uithoorn en Nieuwkoop, als wegbeheerder van dit deel van de N231, bijvoorbeeld over het aanleggen van passeerhavens. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Uithoorn hiertoe bereid is.
Belangenafweging
11.1.
Uithoorn voert aan dat het een langgekoesterde wens is om beide dorpshelften samen te voegen. Dit was de reden voor Uithoorn om deel te nemen aan het Regioakkoord Masterplan N201 en dit volgt ook uit de Realisatieovereenkomst N201+. In artikel 7.5 van deze overeenkomst is namelijk opgenomen dat Uithoorn de N196 zal herinrichten waarbij doorgaand verkeer, zonder lokale bestemming, zo veel mogelijk wordt geweerd. Uithoorn was met het ontwerpbesluit van oktober 2014 voornemens om de N196 af te sluiten voor doorgaand verkeer, door deze weg uit te laten komen in een parkeergarage. Na de zienswijzeprocedure heeft Uithoorn, vanwege de belangen van onder andere De Ronde Venen, ervoor gekozen om een minder ingrijpend verkeersbesluit te nemen. Hierdoor wordt enkel landbouw- en vrachtverkeer geweerd wat geen lokale bestemming heeft en wordt ander doorgaand verkeer ontmoedigd. Met dit verkeersbesluit wordt de leefbaarheid en de verkeersveiligheid in het dorpscentrum verbeterd. De belangen van landbouwbedrijven, gemeenten De Ronde Venen en Nieuwkoop en bewoners uit omliggende woonkernen wegen minder zwaar dan het belang van Uithoorn bij een leefbaarder en verkeersveiliger dorpscentrum. Mochten bepaalde landbouwbedrijven onevenredig zwaar worden getroffen door het verkeersbesluit, dan kunnen zij gemotiveerd beroep doen op de nadeelcompensatieregeling van Uithoorn.
11.2.
Cumela, Agrimm en LTO voeren aan dat het verkeersbesluit onvoldoende rekening houdt met de belangen van het landbouwverkeer. Door dit besluit moet het landbouwverkeer per rit ongeveer 13.5 kilometer omrijden. De omrijdtijd zal, met name in oogstperiodes, veel meer bedragen dan één uur per dag omdat er meerdere malen heen en weer gereden moet worden. Dit heeft forse economische schade voor de ondernemers tot gevolg. Hierdoor is het verkeersbesluit onevenredig nadelig voor landbouwbedrijven. Dorpscomité De Hoef voert aan dat de verkeersveiligheid en bereikbaarheid op de omrijdroute verslechtert door het verkeersbesluit. Daarnaast voeren De Ronde Venen en Nieuwkoop aan dat het verkeersbesluit in strijd is met artikel 2 van het BABW. De uitvoering van het besluit leidt namelijk tot verwarring voor alle verkeersdeelnemers en daarmee tot een verkeersonveilige situatie in Uithoorn. Verder zal de toegankelijkheid van Uithoorn voor bewoners uit omliggende woonkernen door het verkeersbesluit verslechteren. Uithoorn heeft volgens eisers onvoldoende rekening gehouden met de hiervoor genoemde belangen.
11.3.
Op grond van artikel 21 van het BABW vermeldt de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Als ook andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt ook aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. De Afdeling heeft in een uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3670) over de rechterlijke toets van deze motivering overwogen dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van begrippen als ‘veiligheid op de weg’, ‘bruikbaarheid van de weg’ en ‘vrijheid van het verkeer’. Ook is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te bepalen wanneer de in artikel 2 van de Wvw vermelde belangen het nemen van een verkeersbesluit vergen. De rechter moet zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend opstellen en toetsen of de uitleg die het college aan deze begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaan, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
11.4.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van De Ronde Venen en Nieuwkoop op de verslechtering van de bereikbaarheid van en de verkeersveiligheid in Uithoorn niet slaagt op grond van artikel 8:69a van de Awb. Deze bepaling staat vernietiging door de bestuursrechter van het verkeersbesluit op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel in de weg, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Volgens artikel 1:2, tweede lid, van de Awb worden de aan bestuursorganen toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd. De bereikbaarheid van en de verkeersveiligheid in Uithoorn zijn geen belangen die aan De Ronde Venen en Nieuwkoop zijn toevertrouwd. Hierdoor kunnen De Ronde Venen en Nieuwkoop niet in hun belangen worden geschaad als de bereikbaarheid van en de verkeersveiligheid in Uithoorn inderdaad verslechtert. Gelet hierop is niet aan het relativiteitsvereiste voldaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
11.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat Uithoorn niet ten onrechte het standpunt inneemt dat haar belangen bij een leefbaarder en verkeersveiliger dorpscentrum zwaarder wegen dan de belangen van eisers. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank onderkent dat het landbouwverkeer door het verkeersbesluit moet omrijden. Het landbouwverkeer moet echter niet zo ver omrijden dat sprake is van nadelige gevolgen die maken dat de belangenafweging zodanig onevenwichtig is dat Uithoorn niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit kon komen. Hierbij is relevant dat het totale aantal landbouwvoertuigen dat gebruikmaakt van de Prinses Irenebrug gemiddeld genomen over het hele jaar relatief klein is, terwijl het weren van deze voertuigen wel zal bijdragen aan een verbetering van de leefbaarheid en verkeersveiligheid in het dorpscentrum van Uithoorn. Ook geldt dat als landbouwbedrijven door het verkeersbesluit ernstig worden geschaad in hun bedrijfsvoering, zij onderbouwd beroep kunnen doen op de nadeelcompensatieregeling van Uithoorn. Daarnaast volgt uit het verkeersmodel van Uithoorn dat het totale aantal verkeersbewegingen per dag over de Oude Spoorbaan door het verkeersbesluit zal afnemen van 4.000 naar 3.800 per dag. Hierdoor ligt het niet voor de hand dat het verkeersbesluit zal leiden tot congestie op de omrijdroute. Ook zijn landbouwvoertuigen nu al toegestaan op de omrijdroute. Niet valt in te zien dat een stijging van ongeveer zeventien landbouwvoertuigen per dag in een drukke periode zal leiden tot een dusdanige verslechtering van de verkeersveiligheid dat dit leidt tot een onrechtmatig verkeersbesluit.
Realisatieovereenkomst N201+
12.1.
De Ronde Venen voert aan dat het verkeersbesluit in strijd is met de Realisatieovereenkomst N201+ en dat daardoor een zwaardere motiveringsplicht op Uithoorn rust. Dit is het geval omdat met artikel 7.5 van de Realisatieovereenkomst N201+ is bedoeld dat lokaal verkeer en enig verkeer zonder lokale bestemming over de N196 mogelijk moet blijven. Het verkeersbesluit is in strijd met en draagt niet bij aan de doelstellingen van het Regioakkoord Masterplan N201. Sterker nog, door het verkeersbesluit is sprake van een verslechtering van de bereikbaarheid en een verslechtering van de verkeersveiligheid op de omrijdroute, aldus De Ronde Venen.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen zwaardere motiveringsplicht op Uithoorn rust. In artikel 7.5 van de Realisatieovereenkomst N201+ staat dat doorgaand verkeer, zonder lokale bestemming, zoveel mogelijk wordt geweerd. Niet is in geschil dat enig doorgaand verkeer mogelijk blijft. Verder heeft De Ronde Venen niet onderbouwd dat met ‘enig verkeer’ ook op landbouwverkeer wordt gedoeld. Op basis van wat De Ronde Venen heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat Uithoorn afwijkt van artikel 7.5 van de Realisatieovereenkomst N201+.
Overleg met de politiekorps in de zin van artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW
13.1.
De Ronde Venen en Nieuwkoop voeren aan dat het overleg met het politiekorps in de zin van artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW nergens is vastgelegd. Hierdoor is niet herleidbaar of dit overleg heeft plaatsgevonden, wat het advies was en of dit advies is uitgebracht door een bevoegd politieambtenaar. Ook is niet herleidbaar hoe een eventueel advies is meegewogen en wat, bij afwijking van het advies, de motivering van Uithoorn hierbij is. Dit is in strijd met het BABW en onzorgvuldig van Uithoorn.
13.2.
De rechtbank overweegt dat uit de nota van toelichting bij artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW volgt dat het overleg met de politiekorps ziet op het nagaan of het te nemen verkeersbesluit handhaafbaar is (Stb. 1990, 460). Omdat de handhaving van een verkeersbesluit buiten de eigen gemeente niet een aan De Ronde Venen en Nieuwkoop toevertrouwd belang is, hebben zij hier geen belang bij. Hierdoor is niet aan het relativiteitsvereiste voldaan. De rechtbank komt dan ook op grond van artikel 8:69a van de Awb niet toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
Overleg in de zin van artikel 25, eerste lid, van het BABW
14.1.
De Ronde Venen en Nieuwkoop voeren aan dat Uithoorn niet heeft voldaan aan het verplichte overleg in de zin van artikel 25, eerste lid, van het BABW. Volgens De Ronde Venen heeft er bestuurlijk overleg plaatsgevonden, maar is dit beperkt gebleven tot het bespreken van het onderzoek van Goudappel Coffeng met de provincies Noord-Holland en Utrecht, de stadsregio, Uithoorn en De Ronde Venen. In dit overleg is geen keuze gemaakt voor één van de onderzochte varianten. Daarnaast hebben in de periode van 12 december 2013 tot en met 16 april 2014 drie bestuurlijke overleggen plaatsgevonden. In deze overleggen zijn vanuit De Ronde Venen diverse voorstellen gedaan, waar Uithoorn niets mee heeft gedaan. Volgens Nieuwkoop lag er ten tijde van het bestuurlijk overleg van 8 april 2015 tussen beide gemeenten geen concreet plan voor. Hierdoor is dit overleg niet aan te merken als overleg in de zin van het BABW.
14.2.
Uithoorn voert aan dat het verkeersbesluit geen ingrijpende invloed heeft op de wegen waar De Ronde Venen en Nieuwkoop wegbeheerder van zijn. Hierdoor is het in beginsel niet nodig om overleg met hen te voeren. Ondanks het voorgaande heeft dit overleg wel plaatsgevonden. In aanloop naar het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit in oktober 2014 is er regelmatig overleg gevoerd met De Ronde Venen. Naar aanleiding van onder andere de door De Ronde Venen ingediende zienswijze heeft Uithoorn het ontwerpbesluit aangepast, om tot op zekere hoogte rekening te houden met de wensen van De Ronde Venen. Dit heeft geresulteerd in onderhavig verkeersbesluit. Daarnaast heeft Uithoorn op 8 april 2015 met Nieuwkoop overleg gevoerd over de inhoud van het verkeersbesluit en is zij daarna, door middel van onder andere het stappenplan van september 2015, op de hoogte gehouden van de plannen in aanloop daarnaartoe.
14.3.
Nog daargelaten de vraag of het verkeersbesluit ingrijpende invloed heeft op de wegen waar De Ronde Venen en Nieuwkoop wegbeheerder van zijn, is de rechtbank van oordeel dat het overleg in de zin van artikel 25, eerste lid, van het BABW heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Volgens de nota van toelichting bij artikel 25, eerste lid, van het BABW (Stb. 1990, 460) is het doel van het overleg dat bestuurlijke coördinatie plaatsvindt. De Afdeling heeft hierover uitgemaakt dat dit uitsluitend een overlegplicht behelst en dat het niet impliceert dat andere wegbeheerders met het verkeersbesluit moeten instemmen voordat het besluit kan worden genomen (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 1996, H01.95.0448). Het overleg moet wel plaatsvinden met het bevoegde gezag. Overleg op ambtelijk niveau is niet voldoende (zie de uitspraak van de Afdeling van 17 september 1998, H01.97.1162). Uit hetgeen De Ronde Venen en Nieuwkoop hebben aangevoerd volgt dat Uithoorn op bestuurlijk niveau overleg met hen heeft gevoerd over de inhoud van het verkeersbesluit. Hiermee heeft Uithoorn voldaan aan haar overlegplicht op grond van artikel 25, eerste lid, van het BABW. Dat De Ronde Venen en Nieuwkoop zich niet kunnen vinden in de uitkomst van dit overleg, maakt dat niet anders. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat dit niet nodig is.
Conclusie
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen ingediend namens VIB, LTO, Cumela, Nieuwkoop en De Ronde Venen ongegrond zijn. Daarnaast volgt uit 8. dat de beroepen van Agrimm en Dorpscomité De Hoef gegrond zijn en de rechtbank zelf voorziet in deze zaken. Gelet op hetgeen na 8. is overwogen worden de bezwaren van Agrimm en Dorpscomité De Hoef tegen het verkeersbesluit alsnog ongegrond verklaard, met de bepaling dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar van Dorpscomité De Hoef
16.1.
De rechtbank stelt vast dat Uithoorn bij brief van 20 september 2016 in gebreke is gesteld door Dorpscomité De Hoef wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift van 21 maart 2016. Het verzoek om een dwangsom is op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder b, van de Awb afgewezen, omdat het bezwaar van Dorpscomité De Hoef door Uithoorn niet-ontvankelijk is verklaard. Omdat Dorpscomité De Hoef volgens de rechtbank wel ontvankelijk is in haar bezwaar, zal de rechtbank op grond van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van een eventueel verbeurde dwangsom vaststellen.
16.2.
Volgens artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, als niet tijdig op een bezwaar wordt beslist, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen. Op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb, bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beslissing op bezwaar is verstreken en het bestuursorgaan van de bezwaarmaker een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
16.3.
Uithoorn heeft de ingebrekestelling op 20 september 2016 ontvangen. De hierin gestelde termijn van twee weken heeft daarmee gelopen tot en met 4 oktober 2016. Uithoorn heeft op 3 februari 2017 beslist op het bezwaar van Dorpscomité De Hoef. Op grond van artikel 4:17 van de Awb heeft Uithoorn vanaf 4 oktober 2016 een dwangsom verbeurd ten bedrage van € 1.260,-.
Proceskosten en griffierecht
17. Omdat de rechtbank de beroepen van Agrimm en Dorpscomité De Hoef gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Uithoorn het betaalde griffierecht aan hen vergoedt. Verder is niet gebleken van proceskosten bij Agrimm en Dorpscomité De Hoef. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding. Ter voorlichting aan Dorpscomité De Hoef merkt de rechtbank nog op dat in beginsel enkel reiskosten voor het gebruik van het openbaar vervoer in aanmerking komen voor vergoeding.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen voor zover ingediend namens Dorpscomité De Hoef (17/1413) en Agrimm (17/1766) gegrond en vernietigt de bestreden besluiten in deze zaken;
voorziet zelf in de bezwaren tegen het verkeersbesluit voor zover ingediend namens Dorpscomité De Hoef en Agrimm door deze ongegrond te verklaren en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten in deze zaken;
stelt de door Uithoorn aan Dorpscomité De Hoef te betalen verbeurde dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar vast op € 1.260;
verklaart de beroepen voor zover ingediend namens VIB (17/1691), LTO (17/1677), Cumela (17/1696), De Ronde Venen (17/1761) en Nieuwkoop (17/1742) ongegrond;
draagt Uithoorn op het door Dorpscomité De Hoef en Agrimm betaalde griffierecht van ieder € 333,-- (driehonderddrieëndertig euro) aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig – Rocour, voorzitter, en mrs. M. Singeling en Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.