ABRvS, 25-07-2012, nr. 201107659/1/A3
ECLI:NL:RVS:2012:BX2597
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-07-2012
- Zaaknummer
201107659/1/A3
- LJN
BX2597
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑07‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 25‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 23 februari 2011 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, besloten de doorgaande verbinding Rietkraag/Landscheijding/Dijkslag te onderbreken voor gemotoriseerd verkeer, door het aanbrengen van een versmalling aan de Rietkraag onder plaatsing van verkeersborden L8 (doodlopende weg).
Partij(en)
201107659/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Lopik,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 31 mei 2011 in de zaken nrs. 11/1282 en 11/1281 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2011 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, besloten de doorgaande verbinding Rietkraag/Landscheijding/Dijkslag te onderbreken voor gemotoriseerd verkeer, door het aanbrengen van een versmalling aan de Rietkraag onder plaatsing van verkeersborden L8 (doodlopende weg).
Bij uitspraak van 31 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 augustus 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en A.J.I. Beeres, voorzitter van de afdeling Lopik van Veilig Verkeer Nederland, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.Z.Y. Tan, T.H. Schroor en E. Alblas, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
- a.
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
- b.
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
- c.
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
- d.
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
- a.
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
- b.
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2.
Het verkeersbesluit van het college ziet op het aanbrengen van een versmalling op de Rietkraag zodat de doorgaande verbinding Rietkraag/Landscheijding/Dijkslag wordt onderbroken voor gemotoriseerd verkeer. Volgens het college is dit nodig om de functie van woonerf en de vrijheid van het verkeer te waarborgen.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het bij hem bestreden besluit vernietigd, omdat het een kenbare belangenafweging ontbeert. Omdat het college in de beroepsprocedure alsnog een toereikende motivering en belangenafweging heeft gegeven, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.4.
In hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het verkeersbesluit.
2.4.1.
Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=BE4K0jV1Mp8%3D">200204477/1a>), is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Voorts heeft de Afdeling reeds eerder overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2009 in de zaken nrs. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=UEP%2FxkUMsbY%3D">200807642/1/H3 en 200807644/1/H3a>), dat een persoon slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit is indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers.
2.4.2.
De woning van [appellant] is gelegen aan de Vrijheidslaan te Lopik. Deze woning is gelegen op een afstand van 305 meter hemelsbreed van de locatie van de bij het verkeersbesluit te nemen verkeersmaatregel en 370 meter wanneer de afstand via de openbare weg wordt gemeten. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen is niet in geschil dat de bij het verkeersbesluit te nemen verkeersmaatregel leidt tot een toename van het verkeer in de Vrijheidslaan. Nu is gebleken dat het verkeersbesluit directe gevolgen heeft voor verkeersbewegingen ter plaatse van de woning van [appellant], heeft de voorzieningenrechter [appellant] terecht aangemerkt als belanghebbende bij dit besluit.
2.5.
[appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de rechtsgevolgen van het verkeersbesluit in stand heeft gelaten, nu het verkeersbesluit door het college niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Bij de totstandkoming van het verkeersbesluit heeft het college volgens [appellant] onvoldoende onderzocht welke gevolgen de afsluiting van de Rietkraag heeft. Het college heeft geen verkeersonderzoek ten grondslag gelegd aan het besluit en onduidelijk is of de verkeersveiligheid wordt bevorderd met de voorgenomen verkeersmaatregel. Door de verkeersmaatregel neemt het verkeersaanbod in andere straten in de wijk, waaronder de Vrijheidslaan, aanzienlijk toe, aldus [appellant]. Deze toename zal de verkeersveiligheid niet ten goede komen, nu de Vrijheidslaan niet is ingericht om als enige verbindingsweg te dienen in het dorp. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst [appellant] naar een advies van Veilig Verkeer Nederland.
2.5.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 oktober 2011, nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=oAAd4fcgLB4%3D">201100020/1/H3a>), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften dan wel de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.5.2.
Het betoog van [appellant] dat het verkeersbesluit door het college niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering kan niet tot het daarmee beoogde doel leiden, nu de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak al heeft vastgesteld dat het besluit een kenbare belangenafweging ontbeert.
Zoals de voorzieningenrechter voorts terecht heeft vastgesteld heeft het college het verkeersbesluit genomen met het oog op het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d, van de Wvw 1994, alsmede op het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, hetgeen moet worden begrepen onder het milieu als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Wvw 1994. Ter motivering daarvan heeft het college in het verkeersbesluit vermeld dat het aanbrengen van een versmalling op de doorgaande verbinding Rietkraag/Landscheijding/Dijkslag nodig is om de functie van woonerf te waarborgen. Verder is vermeld dat de doorgaande verbinding Rietkraag/Landscheijding/Dijkslag een drukke sluiproute van en naar de wijk De Gaarden is. Ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft het college nader toegelicht dat het verkeersbesluit mede beoogt de veiligheid op de weg te verzekeren, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van bovengenoemde wet. Dit doel wordt volgens het college bereikt door het snelle en het langzame verkeer van elkaar te scheiden, zodat de weg niet kan worden gebruikt als sluiproute. Dit leidt tot een betere verkeersafwikkeling. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen heeft het college daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 21 van het Babw in samenhang gelezen met artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994.
Het college heeft de hiervoor genoemde belangen afgewogen tegen de door [appellant] gestelde belangen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft het college in aanmerking mogen nemen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit tot een zodanige vergroting van de verkeersintensiteit of tot een zodanig onveilige verkeerssituatie leidt, dat het veiligheidsaspect zwaarder dient te wegen dan de door het college gestelde belangen. Weliswaar heeft het college ter zitting bij de Afdeling erkend dat zich een toename van de verkeersintensiteit voordoet op de Vrijheidslaan, maar gelet op de inrichting van deze weg heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat als gevolg daarvan de verkeersveiligheid niet in het geding komt. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Vrijheidslaan is ingericht als een weg waar 30 kilometer per uur mag worden gereden.
De stelling van [appellant] dat zijn bezwaren worden onderschreven door de afdeling Lopik van Veilig Verkeer Nederland kan niet tot een ander oordeel leiden. In de brief van Beeres, welke is gevoegd bij het aanvullend hoger beroepschrift van 4 augustus 2011, wordt gesteld dat een zogenoemde knip in de Rietkraag tot verkeersonveilige situaties leidt. Deze conclusie is niet tot stand gekomen op basis van specifiek verkeersonderzoek. Niet is daarmee aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid ter plaatse van de Rembrandtlaan niet kan worden gegarandeerd. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] gesteld dat het door de verkeersonveilige situatie op de Rembrandtlaan voor schoolgaande kinderen lange tijd duurt voor zij over kunnen steken. Verder is ter zitting gebleken dat deze situatie zich ook voordeed voor het aanbrengen van de knip. Niet is gebleken dat door het aanbrengen van de knip de verkeersonveiligheid is toegenomen. Voorts kan de door Veilig Verkeer Nederland gehouden enquête onder schoolkinderen, waarbij de kruising van de Rembrandtlaan als onveilig wordt aangemerkt, niet tot deze conclusie leiden. Deze enquête is, zoals Beeres ter zitting bij de Afdeling heeft erkend, afgenomen voor de aanleg van de knip. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het college eerst tot het verkeersbesluit had mogen komen na uitvoering van een verkeerskundig onderzoek. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het college ter zitting bij de voorzieningenrechter een afdoende motivering voor het verkeersbesluit heeft gegeven. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ondanks de door het college gegeven motivering toch aanleiding bestond om over te gaan tot een verkeerskundig onderzoek. Overigens heeft het college ter zitting bij de voorzieningenrechter medegedeeld dat een onwenselijke toename van het verkeer elders in de wijk de aandacht heeft van het college.
De voorzieningenrechter heeft, gelet op het vorenoverwogene, terecht aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het verkeersbesluit in stand te laten.
Het betoog faalt.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
De voorzitter w.g. De Vries
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
280-721.