Einde inhoudsopgave
Besluit inburgering 2021
Artikel 3.5 Vaststellen en afnemen van examen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2022
- Bronpublicatie:
27-08-2021, Stb. 2021, 410 (uitgifte: 01-09-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2021, Stb. 2021, 586 (uitgifte: 03-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Wet inburgering 2021 (02-12-2020, Stb. 2021, 38).
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
Inburgering (V)
1.
Het examen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, vindt plaats overeenkomstig de regels van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal.
2.
Onze Minister stelt de volgende examens vast:
- a.
het examen kennis van de Nederlandse maatschappij, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet;
- b.
het examen van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen.
3.
De examens, bedoeld in het tweede lid, worden afgenomen door Onze Minister.
4.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het tweede en derde lid, onder meer omtrent de wijze van examineren en de beoordeling van de examens.