HR, 03-03-1919
ECLI:NL:HR:1919:126
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-03-1919
- Zaaknummer
[03031919/NJ_1919,_p._371]
- Roepnaam
Grenstractaat Aken
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1919:126, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑1919; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑03‑1919
Inhoudsindicatie
Grenstractaat van Aken van 26 Juni 1818 in verband met de wetten op uit- en vervoer. Dubbele werking van het tractaat.
Nº 82
De Hooge Raad der Nederlanden,
Op het beroep van [requirant], van beroep landbouwer, oud 50 jaren, geboren te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], requirant van cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te s'Hertogenbosch van den tweeden December 1918, waarbij in hooger beroep, met vernietiging van het vonnis der Arrondissements-Rechtbank aldaar van 25 Juni 1918, bij welk vonnis hij werd vrijgesproken van het hem te laste gelegde, de requirant is schuldig verklaard aan:1º "het op het terrein bij het Koninklijk Besluit van 17 Februari 1916 (Staatsblad nº 76) aangewezen, vervoeren van goederen in andere dan binnenwaartsche richting, zonder dat dit geschiedt met geldige documenten tot uit- of doorvoer en zonder dat dit gedekt is door binnenlandsch paspoort;"2° "het eenig goed, waarvan de uitvoer verboden is, aan ambtenaren der invoerrechten en accijnzen ten uitvoer aangeven", en, met toepassing van de artikelen 1, 2 en 11 der wet van 31 December 1915 (Staatsblad n° 533), het Koninklijk Besluit van 17 Februari 1916 (Staatsblad n° 76), de artikelen 1 en 2 der wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n° 344), het Koninklijk Besluit van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n° 368), in verband met het Koninklijk Besluit van 30 Juli 1914 n° 72, en de artikelen 23, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, is veroordeeld tot betaling eener geldboete van vijf gulden met vervangende hechtenis voor den tijd van tien dagen en met verbeurdverklaring van den in beslaggenomen zak rogge;Gehoord het verslag van den Raadsheer Nelissen;Gezien de insinuatie, namens den Procureur-Generaal aan den requirant beteekend, ter kennisgeving van den dag, voor de behandeling dezer zaak bepaald; Gehoord den Advocaat-Generaal Ledeboer, namens den Procureur-Generaal, in zijne conclusie, strekkende tot vernietiging van het bestreden arrest met verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof, ten einde op nieuw te worden berecht en afgedaan; Overwegende dat aan den beklaagde was te laste gelegd en dat bij het bestreden arrest wettig en overtuigend is bewezen verklaard, dat hij op 8 Maart 1918 te Bergen heeft vervoerd ongeveer 47½ kilogram rogge, zulks, in eene niet binnenwaartsche richting, op terrein gelegen tusschen de naar aanleiding van artikel 177 der Algemeene Wet van 26 Augustus 1822 (Staatsblad n° 38) vastgestelde linie eenerzijds en Duitschland anderzijds, en zonder dat dit vervoer gedekt was door eenig daarvoor geldig en tot dat vervoer betrekkelijk document tot uit- of doorvoer, of door eenig binnenlandsche paspoort en dat goed te Wellsche Hut ten uitvoer naar Duitschland heeft aangegeven aan den waarnemenden Ontvanger der Invoerrechten en kommies der Directe belastingen [betrokkene 1] ;Overwegende dat de requirant ter terechtzitting van het Hof de hem te laste gelegde feiten heeft erkend, doch te zijner verdediging heeft aangevoerd, dat hij, een landbouwer, wiens eigendommen deels aan deze, deels aan gene zijde van de Nederlandsch Duitsche grens zijn gelegen, tot dat vervoer was gerechtigd, op grond van het tractaat tusschen Nederland en Pruisen gesloten en geteekend te Aken op 26 Juni 1816, wederzijds bekrachtigd op 15 Juli en 7 Augustus daaraanvolgende en krachtens Koninklijk Besluit van 13 Maart 1850 (Staatsblad n° 10) in het staatsblad geplaatst;Overwegende dat het Hof echter die verdediging heeft verworpen, op grond dat bij dit tractaat, daargelaten of het nog als geldend kon worden beschouwd na invoering der wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n° 344), aan eigenaren, die eigendommen hadden deels aan deze, deels aan gene zijde der grens gelegen, niet is toegekend het recht om in alle opzichten vrij en onbelemmerd uit te voeren, doch daarbij alleen van rechten van in- uit- of doorvoer en dus van fiscale maatregelen sprake is, en derhalve de bewezen verklaarde feiten heeft gequalificeerd en daarop heeft toegepast de straf als in het hoofd van dit arrest is vermeld;Overwegende dat tegen deze beslissing als eenig middel van cassatie is aangevoerd:Schending, althans verkeerde toepassing van de artikelen 1, 2 en 11 der wet van 31 December 1915 (Staatsblad n° 533), de artikelen 1 en 2 der wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n° 368), in verband met artikel 59 der Grondwet, de artikelen 1 en 42 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 33 van het tractaat tusschen Nederland en Pruisen gesloten en geteekend te Aken 26 Juni 1816, bekrachtigd 15 Juli en 7 Augustus 1816 en gepubliceerd in Staatsblad 1850 n° 10, doordien het Hof den requirant aan het ten laste gelegde schuldig verklaard en veroordeeld heeft, in stede van hem van rechtsvervolging te ontslaan, althans vrij te spreken, op grond van artikel 33 van bovengemeld tractaat;Overwegende hieromtrent en voorzooveel noodig ambtshalve:dat het Grenstractaat den 26sten Juni 1816 te Aken tusschen Nederland en Pruisen gesloten, strekte ter uitvoering van artikel 2 van het tractaat op 31 Mei 1815 tusschen Nederland en Pruisen te Weenen aangegaan en van de artikelen 25 en 66 van het Algemeen Verdrag van Weenen van 9 Juni 1815, in welk Algemeen Verdrag onder N° 10 het tractaat van 31 Mei 1815 werd ingelascht en tot welk Algemeen Verdrag de Koning der Nederlanden is toegetreden bij akte van 20 October 1815; dat toch volgens de voormelde bepalingen de oostelijke grens van Nederland vanaf Venlo noordwaarts tot Mook in hoofdzaak de rivier de Maas zoude volgen, met dien verstande, dat eene strook ter breedte van minstens achthonderd Rijnlandsche roeden oostwaarts van deze rivier zou zijn Nederlandsch grondgebied en daarbij tevens werd bepaald, dat terstond door de beide gouvernementen zoude worden benoemd eene commissie om nauwkeurig de grenzen tusschen die beide staten te bepalen;Overwegende dat volgens artikel 118 van het Algemeen Tractaat van Weenen als integreerend deel van dat verdrag moesten worden beschouwd de tractaten op 21 April / 3 Mei 1815 tusschen Rusland en Oostenrijk en tusschen Rusland en Pruisen gesloten, in welke tractaten en wel in artikel XX van het eerste en in het woordelijk daarmede overeenstemmend artikel XVIII van het tweede tractaat, ten aanzien van de personen wier eigendommen door de vastgestelde of vast te stellen landsgrenzen werden gescheiden, zoodat die eigendommen deels in het eene, deels in het andere Rijk zouden zijn gelegen, aldaar mede "propriétaires mixtes" genoemd, de volgende bepalingen werden getroffen:"Les propriétaires, dont les possessions sont coupées par la frontière, sont traités, relativement à ces possessions d'après les principes les plus libéraux. Ces propriétaires mixtes leurs domestiques et les habitants, auront le droit de passer et repasser avec leurs instruments aratoires, leurs bestiaux, leurs outils, etc. d’une partie de la possession, ainsi coupeé par la frontière, dans l'autre sans égard à la différence de souverainité, de transporter de même d'un endroit à l'autre leurs moissons, toutes les productions du sol, leurs bestiaux et tous les produits de leur fabrication, sans avoir besoin de passeport, sans empêchement, sans redevance et sans payer de droit quelconque. Cette faveur est restreinte toutefois aux productions naturelles ou industrielles dans le territoire ainsi coupé par la ligne de démarcation. De même elle ne s'étend qu'aux terres appartenant au même propriétaire dans l'espace déterminé d'un mille (de quinze au degré) de part et d'autre, et qui auraient été coupées par la ligne de frontière"; dat in aansluiting aan dezen algemeenen regel in artikel 33 van het te Aken gesloten tractaat van 26 Juni 1816 werd bepaald:"Les cultivateurs dont les propriétés sont situées partie en deçà et partie au delà des frontières, pourront exporter et importer fumier, paille, litières et autres engrais pour la culture de leurs terres, ainsi que toute espèce de récolte, sans pouvoir être assujettis à aucun droit de douane, soit d'entrée, de sortie de transit ou autre de cette espèce.Il suffira qu'ils fassent conster par des certificats de l'autorité locale, qu'ils possèdent et cultivent des propriétés situées au delà des frontières, sans rependant pouvoir se soustraire aux visites des douaniers ou autres ayant commission légale de constater les cas de fraude etc.";Overwegende dat uit het bovenstaande volgt, dat artikel 33 van het grenstractaat van Aken niet, gelijk in het bestreden arrest is geschied, zoo beperkt kan worden opgevat, dat daarbij alleen vrijdom van in- en uitvoerrechten aan den gemengden eigenaar, wiens eigendommen door de landgrenzen werden doorsneden, zou zijn gegeven, doch dat dit artikel overeenkomstig zijne wordingsgeschiedenis, zijn doel en strekking in dien geest is te verstaan, dat daarbij voor die gemengde eigenaren werden weggenomen de nadeelen, die zij in hun bedrijf zouden kunnen lijden, tengevolge van de omstandigheid, dat hunne eigendommen door de landsgrens werden doorsneden en van elkaar gescheiden;Overwegende dat aan den Koning ingevolge artikel 53 der Grondwet van 1815 toekwam het onbeperkte recht om verdragen, die geen afstand of ruiling van grondgebied inhielden met vreemde mogendheden te sluiten en dat voormeld tractaat van Aken van 26 Juni 1816 eenmaal wettig tot stand gekomen en bekrachtigd, had de dubbele werking, dat Nederland tegenover de vreemde mogendheid was gebonden, doch tevens dat aan den in dat tractaat bedoelden gemengden eigenaar toekwam het door een ieder te eerbiedigen recht om vrijelijk, behoudens aangifte bij de ambtenaren der douane, de producten van het deel van zijn eigendom in Nederland gelegen te vervoeren naar het andere deel van dien eigendom buitenslands gelegen;Overwegende dat dit bijzonder recht bij voormeld tractaat van Aken gegeven aan de personen wier eigendommen werden doorsneden door de bij gemeld tractaat vastgestelde grenzen, hun door de Wet van 3 Augustus 1914 (Staatsblad n° 344) niet is ontnomen, daar deze wet hieromtrent geene bepalingen inhoudt en het bijzonder recht bij voormeld tractaat aan die grensbewoners gegeven, naast het algemeen verbod van uit- en vervoer bestaanbaar is, terwijl voorzeker niet – tenzij de tekst der wet daartoe dwingt – mag worden aangenomen, dat de Nederlandsche wetgever in eenige wet eenzijdig en eigenmachtig zou zijn afgeweken van hetgeen bij bekrachtigd tractaat met een vreemde mogendheid is overeengekomen;Overwegende dat derhalve het Gerechtshof te s'Hertogenbosch had moeten onderzoeken, of van de rogge, die de requirant op 8 Maart 1918 in andere dan binnenwaartsche richting vervoerde, om die naar het buitenland over te brengen, op de wijze van artikel 33 van voormeld tractaat van Aken was gebleken, dat zij was geteeld op grond behoorende bij een landbouwbedrijf dat deels aan deze, deels aan gene zijde der Nederlandsch-Pruisische grens was gelegen en door zonder zoodanig onderzoek den requirant, die zich op deze omstandigheid te zijner verdediging had beroepen, te veroordeelen, zijne uitspraak niet behoorlijk met redenen heeft omkleed, hetgeen in de artikelen 221, 223 en 239 van het Wetboek van Strafvordering op straffe van nietigheid is voorgeschreven;Vernietigt het arrest door het Gerechtshof te s'Hertogenbosch den 2den December 1918 in deze zaak gewezen;Recht doende krachtens artikel 106 der Wet op de Rechterlijke Organisatie:Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde haar met inachtneming van 's Hoogen Raads arrest op het bestaande hooger beroep opnieuw te onderzoeken en af te doen. Gewezen te s'Gravenhage bij de Heeren Mrs. Gratama, President, Nypels, Bosch, Fentener van Vlissingen en Nelissen, Raden, in bijzijn van den Griffier Mr. Noyon, die dit arrest hebben onderteekend, en door den President, in tegenwoordigheid van de genoemde Heeren uitgesproken ter openbare terechtzitting van den derden Maart 1900 en Negentien.