Aan beide personen wordt in de schriftuur de hoedanigheid van getuige-deskundige toegekend. Uit de stukken van het geding blijkt echter dat [betrokkene 1] (toentertijd verbonden aan het KLPD, forensische afdeling) op 12 februari 2015 door de raadsheer-commissaris is gehoord als getuige en dat aan de appelschriftuur een schriftelijke ‘verklaring’ is gehecht van [betrokkene 2], die hij als hoofd technische dienst van een BMW dealer vanwege zijn kennis over mechanica op verzoek van Verboom en De Boom advocaten op papier heeft gezet.
HR, 15-05-2018, nr. 16/02436
ECLI:NL:HR:2018:701
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
16/02436
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:701, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:314
ECLI:NL:PHR:2018:314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:701
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑05‑2018
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/02436
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2016, nummer 22/001158-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 10‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verkeersongeval met lichamelijk letsel (art. 6 WVW 1994). Middelen m.b.t. motivering bewezenverklaring, begrijpelijkheid vaststellingen over de oorzaak van het ongeval, alternatieve scenario’s van de verdachte en het bewijs van schuld. De AG stelt voor dat de Hoge Raad het beroep in cassatie zal verwerpen.
Nr. 16/02436 Zitting: 10 april 2018 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 25 april 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts is de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorwaardelijk ontzegd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte heeft mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, zes middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde middel klagen in de kern bezien over de motivering van de bewezenverklaring, de begrijpelijkheid van de vaststellingen van het hof inzake de oorzaak van het ongeval en, in samenhang daarmee, de weerlegging van de door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario’s, die inhouden dat het ongeval is ontstaan doordat de verdachte heeft moeten uitwijken voor een uitvoegende motorrijder dan wel dat het slachtoffer plotseling van weghelft wisselde, zulks met verwijzing naar de op het schadeformulier ingevulde verklaring van de aangeefster, de verklaringen van twee “getuigen-deskundigen” ([betrokkene 1] en [betrokkene 2])1.en de verklaring van een getuige ([betrokkene 3]). Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“primair:
hij op 24 september 2011 te Barendrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A29, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, met hoge snelheid een afrit van die Rijksweg A29 is opgereden en vervolgens weer heeft teruggestuurd naar de hoofdrijbaan van die Rijksweg om een vóór hem op die afrit rijdend voertuig in te halen en na die inhaalmanoeuvre direct de afrit weer is opgereden en (daarbij) niet of te laat heeft opgemerkt dat het verkeer op die afrit stilstond of zeer langzaam reed en (met die hoge snelheid) tegen de achterzijde van een op die afrit (nagenoeg) stilstaande personenauto is gebotst of aangereden, waardoor de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [slachtoffer], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1) Het proces-verbaal van verhoor benadeelde van het Korps Landelijke Politiediensten, Waterpolitie, Flexibele Teams, Flexibel Team Zuid, nr. PL26WF 2011050936-14, d.d. 26 juni 2012, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van de [slachtoffer]:
"Op 24 september 2011 reed ik als bestuurster van de personenauto van het merk Audi type Q5 voorzien van Nederlands kenteken [AA-00-BB], op de rechterrijbaan van de autosnelweg A29 in de gemeente Barendrecht. Ik reed in de richting van Barendrecht over de uitrijstrook met een geschatte snelheid van 5 kilometer per uur. In de bocht van de afrit stond het verkeer stil. De witte bestelauto reed achter mij de uitvoegstrook op. Ik moest hier wel even doorremmen door de drukte. Op de auto voor mij had ik ruim afstand, ik schat ongeveer 5 à 10 meter. De bestelauto achter mij reed op ruime afstand achter mij. Plotseling hoorde ik achter mij een luid ronkend geluid van een auto. Toen ik in de spiegel keek, zag ik een auto heel snel op mij afkomen. Ik kan niet met zekerheid vaststellen waar die auto vandaan kwam. Ik weet wel dat ik heel veel in mijn spiegels kijk en dat ik even hiervoor de witte bestelauto nog achter mij had gezien. Ik zag dat de bestuurder van die auto nog aan zijn stuur draaide. Het volgende moment voelde ik dat mijn auto omhoog getild werd en gelanceerd werd. Ik kwam een paar meter verderop stil te staan. Ik zag de auto nog met snelheid een soort van aan de rechteronderkant van onze auto vandaan schieten. Ik kon niet uit de auto komen. Ik voelde pijn in mijn nek en rug en ik kon mijn rechtervoet niet bewegen."
2) Het proces-verbaal van aanrijding van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Breda, nr. PL2613 2011050936-1, d.d. 28 oktober 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
"Op 24 september 2011 kregen wij kennis van een verkeersongeval op de A29 rechter rijbaan, binnen de gemeente Barendrecht, afrit Barendrecht.
Ter plaatse aangekomen zagen wij:
dat een personenauto, merk Audi, type Q5, in de kleur zwart voorzien en van het kenteken [AA-00-BB], in de rijrichting met alle vier de wielen op het divergentievlak van de afrit Barendrecht stilstond.
Dit voertuig was aan de rechter achterzijde zwaar beschadigd. Tevens zagen wij dat een personenauto, merk Porsche, type Panamera, in de kleur zwart en voorzien van het Belgisch kenteken [CC-00-DD], in de rijrichting ongeveer 80 meter voorbij de Audi op de rechtervluchtstrook van de genoemde afrit Barendrecht stilstond. Dit voertuig was aan de linker voorzijde zwaar beschadigd.
Uit een kort ingesteld onderzoek bleek dat de bestuurder van de Porsche op de uitvoegstrook met de voorzijde tegen de achterzijde van de Audi was gebotst, welke aldaar als gevolg van een ontstane file op de afrit, langzaam reed, dan wel stil stond.
Hieruit bleek dat onderstaande persoon als verdachte kan worden aangemerkt.
Naam: [verdachte]
geboren: [geboortedatum] 1976, [geboorteplaats] in Sovjetunie
wonende: [woonplaats], België
Verdachte was als bestuurder van het voertuig personenauto,
kenteken [CC-00-DD] bij dit ongeval betrokken geraakt.
Op 28 oktober 2011 heb ik, verbalisant [verbalisant 1], telefonisch contact opgenomen met slachtoffer [slachtoffer]. Ik vroeg haar naar haar lichamelijke en geestelijke gesteldheid naar aanleiding van het verkeersongeval. [slachtoffer] gaf aan dat het nog niet goed ging. [slachtoffer] gaf aan dat ze op 28 oktober naar haar huisarts is geweest. Ze gaf aan dat het psychisch en lichamelijk nog erg zwaar is. Ze gaf aan dat ze voor haar nekklachten behandeld wordt. Ze gaf aan naar aanleiding van het verkeersongeval veel hoofdpijn te hebben en regelmatig last van braken. Het spreken gaat soms moeizaam, evenals het schrijven. Ze gaf aan sinds het verkeersongeval in de ziektewet te zitten van haar baan voor 12 uren per week als leerkracht in het speciaal onderwijs. [slachtoffer] gaf aan op 26 oktober voor het eerst weer langs te zijn geweest op haar werk om met de collega's bij te praten. Ze gaf aan dat dat erg zwaar en confronterend was.
Dit omdat ze na een paar uur al zeer vermoeid was en last kreeg van braakneigingen. Ze gaf aan het ontzettend moeilijk te vinden om niet meer normaal te kunnen functioneren zowel op haar werk als thuis. Voor thuis heeft ze extra hulp in de huishouding omdat zaken als strijken en ramen zemen niet gaan. Door de pijn in haar lichaam neemt ze een verkeerde houding aan die ervoor zorgt dat ze in haar rechterarm tintelingen krijgt. Op 4 januari 2012 heb ik telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer]. [slachtoffer] gaf aan op 25 november 2011 te zijn gestart met EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) Dit is een therapie voor traumaverwerking. Ze is doorverwezen door haar huisarts."
3) Het geschrift, te weten medische informatie / letselbeschrijving betreffende [slachtoffer] d.d. 1 november 2011, opgemaakt door [betrokkene 2], voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
"Objectieve bevindingen:
Patiënte werd 1 dag ter observatie opgenomen en werd de volgende dag ontslagen.
Bij controle op 05-10 gaf patiënte aan dat zij nog een pijnlijke nek had. Patiënte kreeg spierverslappers en het advies om 6 weken rust te houden.
Genezingsduur:
Minimaal 6 weken."
4) Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4], van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Waddinxveen, nr. PL2617 2011050936-6, d.d. 25 september 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 4]:
"Ik reed op de snelweg A29. Voor mij reed een Porsche met een Belgische kentekenplaat. Voor de Porsche zag ik een witte bestelbus [r]ijden van het bedrijf Dorst. Wij reden allen op dat moment op de uitvoegstrook. Ik zag dat de Porsche zich van de uitvoegstrook naar rijstrook drie verplaatste. Hij deed dit zonder richting aan te geven. Ik zag dat hij met een hoge snelheid de bedrijfsauto ging inhalen en daarna direct weer terug ging naar de uitvoegstrook. Kort daarna zag ik een losvliegende band en daarna direct de Porsche richting de vangrail gaan. Ik ben richting de Audi gelopen die door de Porsche geraakt was."
5) Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Waddinxveen, nr. PL2617 2011050936-3, d.d. 25 september 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring getuige van [betrokkene 5]:
"Ik reed op de uitvoegstrook van de afrit Barendrecht Ikea.
Ik zag dat het verkeer op de uitvoegstrook stil stond. Tussen mij en mijn voorligger zat ongeveer 50 tot 80 meter ruimte.
Ik zag dat de auto voor mij een donkere Audi Q5 was, die zo goed als stilstond op de uitvoegstrook. Plotseling zag ik links van mij een donkerkleurige Porsche personenauto voorbij flitsen die ook de afrit wilde nemen.
Dit ging gepaard met een extreem hoge snelheid. De Porsche reed over de laatste blokmarkering de uitvoegstrook op. Ik dacht: "dit gaat de Porsche nooit redden". Ik zag dat de Porsche vol in de remmen ging en probeerde uit te wijken naar rechts. Ik zag dat de Porsche met de linker voorzijde vol tegen de stilstaande Audi aan botste. Deze aanrijding ging gepaard met een extreem hoge snelheid. Ik zag de Audi ongeveer anderhalve meter omhoog komen bij de aanrijding."
6) Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 6] van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Waddinxveen, nr. PL2617 2011050936-10, d.d. 25 september 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 6]:
"Ik reed voor de donkerkleurige Audi op de uitvoegstrook. Ik moest remmen omdat de afrit voor mij volliep met auto's. Ik zag in mijn binnenspiegel dat de Audi achter mij netjes op tijd remde.
Een fractie later hoorde ik een enorme klap. Opeens zag ik dat een auto mij aan de rechterzijde over de vluchtstrook passeerde. Deze auto reed zo hard dat ik geen eens kon zien van welk merk deze auto was. Later zag ik dat deze auto in botsing was gekomen met de Audi achter mij."
7) Het proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Waddinxveen, nr. PL2617 2011050936-5, d.d. 25 september 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 3]:
"We reden aan het begin van de A29 vanuit Rotterdam op de meest rechts gelegen rijstrook. Opeens werden wij links ingehaald door een motorrijder en een Porsche.
Dit ging gepaard met zeer hoge snelheden. Wij reden op dat moment ongeveer 100 kilometer per uur. Ik zag dat de motorrijder en de Porsche samen een spel speelden.
Ik zag dat de bestuurder van de Porsche de motorrijder links inhaalde. Vervolgens zag ik dat de Porsche rechts ging rijden.
Ik zag dat de bestuurder van de Porsche de motorrijder links inhaalde. Vervolgens zag ik dat de Porsche rechts ging rijden op de uitvoegstrook naar Barendrecht. Voor de Porsche reed een witte bestelauto.
De motorrijder reed vervolgens weer links de Porsche voorbij op rijstrook 3. Opeens zag ik dat de Porsche met een hoge snelheid de witte bestelauto voor hem inhaalde om meteen daarna weer naar rechts te sturen de afrit op.
Dit alles ging gepaard met een zeer hoge snelheid.
Opeens zag ik voor mij een grote consternatie en zag dat de Porsche met hoge snelheid tegen een donkere auto gebotst was."
8) Het proces-verbaal van verhoor verdachte van het Korps Landelijke Politiediensten, Verkeerspolitie, Unit Breda, nr. PL2613 2011050936-2, d.d. 25 september 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde verbalisant, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte:
"Op 24 september 2011 reed ik als bestuurder van de auto, [CC-00-DD] over de autosnelweg A29 in de gemeente Barendrecht. Ik reed in de richting Barendrecht met rechts van mij de uitvoegstrook van afslag Barendrecht/Ikea. Ik voegde uit naar diezelfde afslag. Ik zag dat de auto voor mij, een Audi Q5, veel langzamer reed dan ikzelf. Ik zag dat de afstand tussen mij en de Audi Q5 te kort was om nog te stoppen. Ik raakte de Audi Q5 met mijn linker voorkant bij de Audi Q5 rechtsachter. Het probleem is dat ik gewoon te laat gezien heb dat het voor mij langzamer reed."”
6. Voorts houdt het arrest in, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang:
“Nadere bewijsoverweging
Het hof gaat uit van het volgende.
De verdachte heeft zijn auto (hierna ook: de Porsche) uitgevoegd op de afrit van de A29 in de richting van Barendrecht. Hij reed vervolgens op de uitvoegstrook achter een witte bestelbus. Hij heeft de Porsche daarna terug gestuurd naar rijstrook drie, waar hij de bestelbus inhaalde. Daarop ging hij direct opnieuw naar de uitvoegstrook, alwaar hij tegen de achterkant van de Audi Q5 van het slachtoffer is gereden.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat een motorrijder uitvoegde tussen zijn Porsche en de witte bestelbus. Volgens verdachte kon hij onvoldoende afremmen om voldoende afstand tot de motorrijder te houden en heeft hij toen teruggestuurd naar de derde rijstrook van de hoofdrijbaan. Daar heeft hij de motorrijder en de witte bestelbus ingehaald, waarna hij weer (terug) de uitvoegstrook is opgereden, waar hij met zijn Porsche tegen de achterkant van de Audi Q5 van het slachtoffer is gereden.
Het hof overweegt dat de verklaring van verdachte dat de motorrijder kort voor zijn Porsche (en achter de witte bestelbus) uitvoegde geen steun vindt in het dossier. In eerste aanleg heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij twee keer heeft "ingevoegd" achter de witte bestelbus en dat hij tussen de motorrijder en de witte bestelbus zat. Verdachte heeft in zijn politieverklaring evenmin gerept over een motorrijder voor welke hij moest uitwijken. De getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat voor de Porsche een witte bestelauto reed en dat de motorrijder op rijstrook 3 passeerde, waarna de Porsche de witte bestelauto met hoge snelheid inhaalde. Ook volgens getuige [betrokkene 4] reed de witte bestelbus voor de Porsche. Het hof houdt het ervoor dat de Porsche achter de witte bestelbus reed en deze vanaf de uitvoegstrook heeft ingehaald over de derde rijstrook.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg volgt dat hij zich ergerde aan de - kort daarvoor bumper klevende - motorrijder en dat hij zowel de witte bestelbus als de motorrijder heeft ingehaald.
Het hof tekent hierbij aan dat het voor getuige [betrokkene 7] duidelijk was dat de motorrijder en de Porsche een spelletje speelden.
Naar het oordeel van het hof had verdachte - nadat hij was uitgevoegd - op de uitvoegstrook achter de witte bestelbus moeten blijven rijden naar de afrit. Verdachte - die bekend was met de verkeerssituatie - wist dat de uitvoegstrook binnen afzienbare afstand eindigde in een afrit met een bocht naar rechts. De afstand waarover verdachte de witte bestelbus kon inhalen was derhalve beperkt. Hij moest dus met hoge snelheid inhalen om tijdig voor het verdrijvingsvlak weer terug te kunnen sturen. Daarbij heeft hij onnodig het risico genomen dat hij pas kort voor het einde van de uitvoegstrook kon terugsturen en de verkeersituatie op de afrit eerst op dat moment kon waarnemen. Hij zou aldus weinig tijd hebben om op de verkeerssituatie op de afrit te kunnen reageren. Dat risico heeft zich verwezenlijkt, getuige de verklaring van verdachte afgelegd kort na de aanrijding, inhoudende: "Het probleem is dat ik gewoon te laat gezien heb dat het voor mij langzamer reed."
Het gedrag van de verdachte wijkt dusdanig af van wat een 'redelijk verkeersdeelnemer' verwacht mag worden, dat er naar het oordeel van het hof sprake is van schuld aan het ongeval, in de zin van zeer onvoorzichtig rijden.
Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het niet de verdachte is geweest die het ongeluk heeft veroorzaakt, maar het slachtoffer [slachtoffer], doordat zij van rijstrook wisselde, en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft voornoemde stelling gebaseerd op de verklaring van de verdachte en het 'aanrijdingsformulier' dat door zowel de verdachte als het slachtoffer is ondertekend en waarop het slachtoffer heeft aangekruist dat zij 'veranderde van rijstrook'. Hij heeft daartoe een dvd met een alternatief scenario aan het hof overgelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het hof stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd niet heeft bevestigd dat het is gegaan zoals door de raadsman is gesteld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het alternatieve scenario verder in geen enkel opzicht steun vindt in het dossier. Het hof wijst in dit verband op de verklaring van getuige Dorst dat de auto voor hem op de uitvoegstrook een donkere Audi Q5 was, die zo goed als stilstond op de uitvoegstrook. De getuige [betrokkene 6] verklaart dat hij reed voor een donkerkleurige Audi op de uitvoegstrook. Verdachte heeft tegenover de politie kort na de aanrijding niet verklaard over afwijkend rijgedrag van de Audi Q5. Het hof tekent aan dat het slachtoffer ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij gewoon op de afslagstrook reed en niet meer weet waarom er een kruisje op het aanrijdingsformulier staat bij "veranderde van rijstrook". Het hof verwerpt het verweer.”
7. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 april 2016 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
U houdt mij mijn verklaring bij de politie voor. Mijn verklaring was veel langer dan datgene wat door de agent is opgeschreven. Het is een korte samenvatting van wat ik heb gezegd. Deze verklaring is ongeveer een half uur na het ongeluk afgenomen.
De motorrijder reed eerst achter mij, ik voegde uit en reed toen achter de witte bestelbus. De motorrijder ging er als een speer vandoor, voegde vlak voor mij uit en remde heel hard waardoor ik moest uitwijken naar de derde rijstrook. Er zat toen 6 à 8 meter tussen mij en het witte busje. Ik heb het witte busje ingehaald. Dat kwam door de actie van die motorrijder.
Op de vraag van de oudste raadsheer of ik ook naar de derde rijbaan had kunnen gaan, daar had kunnen remmen en weer terug achter de motorrijder had kunnen invoegen antwoord ik dat dit misschien wel gekund had, maar dat dit een onnatuurlijke situatie zou zijn geweest. Dan had ik op de rijbaan moeten remmen naar 50 km/uur, want de bus reed zo'n 70 km/uur. Bovendien was die motorrijder al een tijdje vervelend. Ik hoopte op deze manier van hem af te zijn.
Op het moment dat ik weer uitvoegde voor het witte busje, was er voldoende ruimte. Toen was die Audi er in eens. Die reed een heel stuk langzamer, maar waar die auto vandaan kwam weet ik niet.
[…]”
8. Het hof is in de bewijsvoering uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte reed als bestuurder van een Porsche op de A29. Ter hoogte van Barendrecht is hij uitgevoegd op de afrit richting Barendrecht. Op dat moment reed hij achter een witte bestelbus. Vervolgens heeft hij teruggestuurd naar de rijbaan die wordt aangeduid als rijstrook drie om vervolgens de bestelbus met hoge snelheid in te halen en terug te keren naar de uitvoegstrook. Daar is de verdachte met hoge snelheid tegen de achterkant van de op de uitvoegstrook zo goed als stilstaande Audi van het slachtoffer gereden, ten gevolge waarvan het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden en dat het verkeersongeval aan de schuld van hem is te wijten, dit alles in de zin van art. 6 WVW 1994.
9. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2016 over de oorzaak van het ongeval het volgende verklaard. Tussen het witte busje en de auto van de verdachte voegde een motorrijder uit, die vervolgens hard remde. De verdachte moest hierdoor uitwijken naar de derde rijstrook. Door de actie van de motorrijder haalde hij het witte busje in. Meteen daarna reed hij weer terug naar de uitvoegstrook, waar naar zijn zeggen nog voldoende ruimte was. “Toen was die Audi er in eens”, die een heel stuk langzamer reed. De verdachte kan niet verklaren waar deze auto vandaan kwam. De door de oudste raadsheer geopperde mogelijkheid om op de derde rijbaan af te remmen en op de uitvoegstrook achter de motorrijder aan te sluiten, had volgens de verdachte wel gekund, maar zou zijns inziens onnatuurlijk zijn geweest vanwege de snelheid die de bus (ik neem aan de witte bestelbus, EH) op dat moment had. Bovendien hoopte hij op deze manier van de motorrijder, die in zijn ogen al “een tijdje vervelend” deed, af te komen.
10. Het hof heeft deze lezing van de verdachte (het eerste alternatieve scenario) terzijde geschoven en daartoe overwogen dat zij geen steun vindt in het dossier. Daarbij wijst het hof op de verklaringen, die de verdachte in eerste aanleg heeft afgelegd en inhouden dat hij twee keer heeft “ingevoegd” achter de witte bestelbus en dat hij tussen de motorrijder en de bestelbus reed. In zijn op 24 september 2011 bij de politie afgelegde verklaring wordt evenmin gerept van een uitvoegende motorrijder. Ook de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] (de bestuurder van de motor) en [betrokkene 3] geven, naar het hof heeft vastgesteld, geen steun aan de lezing van de verdachte. Het hof houdt het er daarom voor dat de verdachte achter de bestelbus reed en deze vanaf de uitvoegstrook over de derde rijstrook heeft ingehaald.
11. Ik meen dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is en toereikend is gemotiveerd. Op welke wijze de verklaring van getuige [betrokkene 3] steun zou geven aan het eerste alternatieve scenario van de verdachte, zie ik werkelijk niet. Deze getuige heeft immers verklaard (zie bewijsmiddel 7) dat de motorrijder en de Porsche samen een spel speelden en dat, nadat de verdachte de motorrijder links had ingehaald, de verdachte rechts ging rijden op de uitvoegstrook naar Barendrecht, achter de witte bestelbus. Vervolgens reed de motorrijder op rijstrook 3 de Porsche links voorbij. De getuige verklaart dan: “Opeens zag ik dat de Porsche met een hoge snelheid de witte bestelauto voor hem inhaalde om meteen daarna weer naar rechts te sturen de afrit op” (cursivering van mij, EH). Van een foutieve interpretatie van de verklaring van getuige [betrokkene 3] door het hof is dan ook geen sprake. De precieze positie op dat moment van de motorrijder – die verder heeft verklaard dat voor de Porsche een witte bestelbus reed – is irrelevant, aangezien de door de verdachte gesuggereerde rol van de motorrijder bij het ongeval nergens uit blijkt.
12. De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep nog een tweede alternatief scenario naar voren gebracht. Het ongeval zou zijn veroorzaakt door een fout van het slachtoffer zelf, die plotseling van rijbaan zou zijn gewisseld en hierdoor in botsing zou zijn gekomen met de verdachte. Steun aan dit scenario geven volgens de raadsman het ‘aanrijdingsformulier’, nu daarop is aangekruist dat het slachtoffer van rijstrook was veranderd, en een dvd met animaties, die de verdediging aan het hof heeft overgelegd.
13. Het hof heeft ook dit tweede alternatieve scenario verworpen, nu dit niet aannemelijk is geworden en verder in geen enkel opzicht steun vindt in het dossier. Daarbij heeft het hof vooropgesteld dat de verdachte in hoger beroep desgevraagd niet heeft bevestigd dat het op deze wijze is gegaan. Ik merk in dat verband op dat (i) het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2016 niet inhoudt dat de verdachte het door de raadsman gepresenteerde scenario onderschrijft en (ii) dat blijkens dat proces-verbaal de verdachte toen met geen enkel woord heeft gerept over ‘het van baan wisselen door het slachtoffer’. Het oordeel van het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep het door de raadsman geïntroduceerde tweede alternatieve scenario niet heeft bevestigd, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk. Het hof overweegt voorts dat het met de rechtbank van oordeel is dat het tweede alternatieve scenario “verder in geen enkel opzicht steun vindt in het dossier”. Daarbij betrekt het hof de verklaringen van de getuigen [betrokkene 5] (bewijsmiddel 5) en [betrokkene 6] (bewijsmiddel 6), die beide inhouden dat de Audi op de uitvoegstrook reed en zo goed als stilstond. Ook wijst het hof erop dat de verdachte zelf niets heeft verklaard over afwijkend rijgedrag van de Audi en voorts dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij op de afslagstrook reed en niet meer weet waarom op het aanrijdingsformulier een kruisje staat bij “veranderde rijstrook”.
14. Voor zover de steller van de middelen van oordeel is dat het hof ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het door de raadsman geschetste (tweede) alternatieve scenario, mist de klacht gelet op het bovenstaande feitelijke grondslag.
15. Daarnaast is het oordeel van het hof ter zake van het tweede alternatieve scenario niet onbegrijpelijk. Ik wijs er allereerst op dat (in cassatie niet bestreden) het hof heeft vastgesteld dat de verdachte kort na de aanrijding tegenover de politie niet heeft verklaard over afwijkend rijgedrag door het slachtoffer en dat de verklaring die de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal niet inhoudt dat de Audi van baan wisselde. De verdachte heeft op die terechtzitting in dit verband enkel verklaard dat de Audi “er ineens” was, dat die auto een heel stuk langzamer reed en dat hij niet weet waar die auto vandaan kwam. Steun voor het door de raadsman aangevoerde tweede alternatieve scenario, is in deze verklaring niet te lezen. Voorts kan uit het schadeformulier niet worden afgeleid dat de bestuurder van de Audi een “fout” heeft gemaakt en deze heeft erkend. Daarbij komt dat het hof heeft gewezen op verschillende getuigenverklaringen die juist het tegendeel aannemelijk maken en de verklaring van het slachtoffer heeft aangehaald, waarin zij zegt dat zij gewoon op de uitvoegstrook reed en niet meer weet waarom een kruisje bij “veranderde rijstrook” op het aanrijdingsformulier staat.2.
16. Ook de bij de raadsheer-commissaris op 12 februari 2015 afgelegde verklaringen van de getuige [betrokkene 1] en de aan de appelschriftuur gehechte, op papier gezette verklaring van [betrokkene 2] maken het oordeel van het hof over het tweede alternatieve scenario niet onbegrijpelijk. In de eerste plaats zij erop gewezen dat het hof deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt, en in de tweede plaats heeft het hof zich bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden niet gebaseerd op de tekening behorend bij proces-verbaalnummer 2011050936. Voor zover de bewijsklachten ook op dit een ander en ander betrekking hebben, falen zij reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag. Voorts zij opgemerkt dat uit de verklaringen van deze personen zeker geen ondersteuning voor het tweede alternatieve scenario valt af te leiden. Zo heeft de getuige [betrokkene 1] op vragen van de raadsheer-commissaris en de raadsman geantwoord dat hij niet zelf op de plaats van het ongeval is geweest, dat het achteraf bepalen hoe twee auto’s elkaar geraakt hebben moeilijk en niet met zekerheid te zeggen is, dat hij vermoedt dat de hoek van de twee auto’s bij de impact iets groter is geweest dan uit de foto’s zou blijken, dat er bij de impact een fors snelheidsverschil moet zijn geweest, dat hij niet kan terughalen hoeveel kracht er in de botsing zat, etc. En de “bevindingen” van [betrokkene 2] zijn verschillende berekeningen van de snelheid en de (rem)vertraging van de Porsche aan de hand van bepaalde formules (die bekend zijn bij elke scholier die in de tweede fase natuurkunde in zijn pakket/profiel heeft). Geen van deze verklaringen maakt het tweede alternatieve scenario op enigerlei wijze aannemelijk.
17. Op grond van al hetgeen het hof met betrekking tot het ongeval heeft vastgesteld, kon het, gelijk het heeft gedaan, niet onbegrijpelijk oordelen dat het tweede alternatieve scenario niet aannemelijk is en in geen enkel opzicht steun vindt in het dossier.
18. Voor het overige stuiten de klachten af op de selectie- en waarderingsvrijheid van de feitenrechter.
19. De eerste vijf middelen falen.
20. Het zesde middel borduurt op (de juistheid van) de daaraan voorafgaande middelen voort en heeft reeds gelet op mijn bespreking van die middelen weinig kans van slagen. Bezien in samenhang met de toelichting op het middel, luidt de klacht dat het hof in het licht van hetgeen is aangevoerd door de verdediging zijn oordeel inzake de schuld van de verdachte in de zin van art. 6 WVWV 1994 – de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid – onvoldoende heeft gemotiveerd.
21. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 – in het onderhavige geval het bewezenverklaarde zeer onvoorzichtig rijden – uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Wanneer deze schuld in de zin van culpa kan worden aangenomen, laat zich niet in zijn algemeenheid in een voor alle gevallen geldende definitie vatten, maar hangt volgens HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2208, NJ 2011/172 af van verschillende factoren zoals het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag de schuld in de hier bedoelde zin worden afgeleid.3.
22. Het hof heeft geoordeeld dat het (rij)gedrag van de verdachte dusdanig afwijkt van wat van een “redelijk verkeersdeelnemer” mag worden verwacht en dat sprake is van schuld als hier bedoeld. Volgens de steller van het middel is het hof ten onrechte tot dat oordeel gekomen, aangezien de verdachte zowel bij de politie als tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft aangegeven oplettend en zorgvuldig te hebben gehandeld, terwijl het hof (ten onrechte) aan dat verweer is voorbijgegaan.
23. Naar ik meen getuigt het oordeel van het hof inzake de schuld van de verdachte in voormelde zin niet van een onjuiste rechtsopvatting. Daaraan voeg ik meteen toe dat ’s hofs weerlegging van het in de toelichting op het middel aangehaalde verweer niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd is. Ik zal niet in herhaling vervallen en er hier slechts op wijzen dat het hof de door de verdediging te berde gebrachte alternatieve scenario’s gemotiveerd heeft verworpen.
24. Ten aanzien van het schuldaspect heeft het hof op deugdelijke gronden uitgelegd waarom en dat de verdachte, nadat hij was uitgevoegd, achter de witte bestelbus had moeten blijven rijden, maar dat de verdachte er daarentegen voor heeft gekozen om met hoge snelheid terug te sturen naar de derde rijstrook om de witte bestelbus in te halen. Daarbij heeft het hof overwogen (i) dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en ook wist dat de uitvoegstrook binnen afzienbare afstand eindigde in een afrit met een bocht naar rechts, zodat er slechts een korte tijd en een korte afstand voor die inhaalmanoeuvre overbleven, (ii) dat de verdachte onder deze omstandigheden onnodig het risico heeft genomen dat hij pas kort voor het einde van de uitvoegstrook kon terugsturen en pas op dat moment de verkeerssituatie op de afrit kon waarnemen en daarop kon reageren, (iii) dat de mogelijkheid voor een (adequate) reactie door die verkeerssituatie beperkt was en (iv) dat het genoemde risico zich inderdaad heeft verwezenlijkt, zoals ook de verdachte zelf heeft verklaard: "Het probleem is dat ik gewoon te laat gezien heb dat het voor mij langzamer reed" (bewijsmiddel 8).
25. Op grond van het voorgaande meen ik dat het oordeel van het hof dat sprake is van schuld aan het ongeval (art. 6 WVW 1994), omdat kort samengevat het (rij)gedrag van de verdachte inclusief de hoge snelheid waarmee hij reed gezien de omstandigheden ter plaatse dusdanig afwijkt van wat mag worden verwacht van een “redelijk verkeersdeelnemer” niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd. Wat betreft de omstandigheden waaronder het ongeval is ontstaan, wijs ik er daarbij nog op dat de bewijsvoering inhoudt dat de verdachte zich ergerde aan de motorrijder en dat de verdachte zowel de witte bestelbus als de motorrijder heeft ingehaald en het duidelijk was dat de motorrijder en de verdachte “een spelletje speelden”.
26. Het middel faalt.
27. Alle middelen falen en kunnen, lijkt mij, worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid RO ontleende motivering.
28. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑04‑2018
Hetgeen gelet op de toestand waarin zij direct na het ongeval verkeerde, goed voorstelbaar is.
HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4254, NJ 2012/489 m.nt. Bleichrodt en HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822, NJ 2005/252 m.nt. Knigge.