Vgl. het arrest van het hof onder 1, 3.1 en 3.2.
HR, 08-04-2016, nr. 15/05603
ECLI:NL:HR:2016:611
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
08-04-2016
- Zaaknummer
15/05603
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:611, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑04‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:203, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:203, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:611, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑04‑2016
Partij(en)
8 april 2016
Eerste Kamer
15/05603
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/02/12/956 R van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 oktober 2015;
b. het arrest in de zaak 200.178.698/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 november 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal 2-5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 8 april 2016.
Conclusie 29‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. WSNP. Tussentijdse beëindiging. Schending EVRM?
Nr. 15/005603 | Mr. L. Timmerman |
Parket 29 januari 2016 | |
Conclusie inzake | |
[verzoekster] | |
(hierna: [verzoekster] ) | |
1. Ten aanzien van [verzoekster] is bij vonnis van 12 november 2012 van de rechtbank Zeeland-West Brabant de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van 8 oktober 2015 heeft diezelfde rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd.1.In het tegen dat vonnis door [verzoekster] ingestelde hoger beroep heeft het hof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 26 november 2015 het bestreden vonnis bekrachtigd. Tegen die laatstgenoemde beslissing is het – tijdig ingestelde2.– cassatieberoep gericht.
2. De kernklacht uit het cassatieverzoekschrift is, kort gezegd, dat het hof heeft nagelaten ambtshalve te onderzoeken of het oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd moet worden schending oplevert van de artikelen 3, 5 lid 1, 6 en 8 EVRM. Van een dergelijke schending zou sprake zijn omdat [verzoekster] tot het moment waarop zij een nieuwe aanvraag voor toepassing van de schuldsaneringsregeling kan doen, zonder tussentijds beoordelingsmoment in een uitzichtloze financiële positie wordt geplaatst.3.Deze klacht is gebaseerd op een onjuiste rechtsopvatting. Het hof is immers (in beginsel) niet gehouden om de genoemde bepalingen uit het EVRM ambtshalve toe te passen.4.Daarbij hoefde het hof de stelling van [verzoekster] dat de rechtbank “ten onrechte van oordeel [is] dat het door appellante niet nakomen van de verplichtingen een dusdanige tekortkoming is, dat dit dient te leiden tot een tussentijdse beëindiging” niet aldus te begrijpen dat hiermee een beroep op de hiervoor aangehaalde artikelen uit het EVRM werd gedaan.
3. De klacht gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat [verzoekster] een zodanig ernstig verwijt valt te maken dat dit moet leiden tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, faalt. De slotsom waartoe het hof komt is – in het licht van de in cassatie niet bestreden en dus vaststaande tekortkomingen van [verzoekster] (zie rov. 3.5.2) – onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd.
4. Met de laatste twee alinea’s van het cassatieverzoekschrift wordt kennelijk bedoeld een klacht te formuleren tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.3 dat de omstandigheid dat [verzoekster] thans wel zou voldoen aan haar informatieverplichting tardief is. Deze klacht is echter onbegrijpelijk. In ieder geval valt niet in te zien wat er valt af te dingen op het oordeel van het hof dat het thans voldoen aan de informatieverplichting de eerdere tekortkoming op dat punt niet ongedaan maakt.
5. De klachten kunnen in het licht van het bovenstaande klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑01‑2016
De cassatietermijn is op grond van artikel 351 lid 1 Fw acht dagen. Het arrest is van 26 november 2015, het verzoekschrift is op 4 december 2015 binnengekomen.
Vgl. verzoekschrift, blz. 5, 2e alinea.
Vgl. EHRM 15 november 1996 nr. 18877/91 (Sadik t. Griekenland), EHRM 10 juli 2014 nr. 3925/10, § 41, T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik, Rechtsbescherming tegen de overheid en het EVRM, TMA 2006-4, p. 130 onder 2.2 (laatste alinea). Het onderdeel haalt overigens de directe werking van het EVRM enerzijds en de ambtshalve toepassing van het EVRM buiten de grenzen van de rechtsstrijd ten onrechte door elkaar (zie ook de conclusie voor HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2532) en doet dat ook nog eens op basis van jurisprudentie die betrekking heeft op het Unierecht.