HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.33.
HR, 21-06-2022, nr. 21/00625
ECLI:NL:HR:2022:916
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/00625
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:916, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:584
ECLI:NL:PHR:2022:584, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:916
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal, meermalen gepleegd (art. 310 Sr). Aanwezigheidsrecht, detentie uit anderen hoofde in Duitsland gebleken uit in cassatie overgelegd stuk. Hof heeft verstek verleend tegen niet verschenen verdachte. HR: Op gronden die zijn vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Uit de aan de cassatieschriftuur gehechte stukken, te weten een “Entlassungsschein” (ontslagbrief) van Justizvollzuganstalt in Keulen d.d. 28-1-2021 inhoudende dat verdachte in periode van 18-12-2020 tot en met 28-1-2021 gedetineerd is geweest, moet worden afgeleid dat verdachte t.t.v. behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep op 5-1-2021 i.v.m. een andere zaak was gedetineerd. Gelet hierop is beslissing hof om tegen verdachte verstek te verlenen en onderzoek ttz. voort te zetten, achteraf bezien onjuist. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00625
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, nummer 21-000564-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn NH, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het voert daartoe aan dat de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting in hoger beroep in verband met een andere strafzaak was gedetineerd en dat hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
volgt
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00625
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 5 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn NH, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn doordat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte, aangezien deze ten tijde van de behandeling van zijn zaak uit anderen hoofde (in Duitsland) gedetineerd was en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
3.1.
Uit de op de voet van artikel 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende worden opgemaakt: (i) de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen ter terechtzitting van 5 januari 2021 is op 1 december 2020 naar het op de akte vermelde adres in het buitenland verzonden; (ii) de verdachte is niet verschenen ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 januari 2021, alwaar de onderhavige strafzaak en de ontnemingszaak tegen de verdachte gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld zouden worden. De raadsman van de verdachte, mr. M.G. van Wijk, heeft aldaar verklaard niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
3.2.
Bij de cassatieschriftuur is een Entlassungsschein (ontslagbrief) gevoegd van de Justizvollzuganstalt in Keulen d.d. 28 januari 2021, inhoudend dat de verdachte in de periode van 18 december 2020 tot en met 28 januari 2021 gedetineerd is geweest.
3.3.
Uitgangspunt is dat als de oproeping van een verdachte die is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP), geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn bepaaldelijk gevolmachtigde raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter - behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel - kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen als de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak in verband met een andere strafzaak was gedetineerd zonder dat dit de rechter bekend was.1.
3.4.
Aan de herkomst en betrouwbaarheid van het stuk dat in cassatie is overgelegd, behoeft in redelijkheid niet te worden getwijfeld. Uit dat stuk moet worden afgeleid dat de verdachte op het moment van de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep was gedetineerd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de oproeping om op de terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2021 te verschijnen rechtsgeldig maar niet in persoon is uitgereikt en de op die terechtzitting aanwezige raadsman niet uitdrukkelijk door de verdachte was gemachtigd de verdediging te voeren, is de beslissing van het hof om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten achteraf bezien onjuist.2.
3.5.
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Vgl. HR 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1759.