Rb. Overijssel, 26-01-2017, nr. ak, 16 , 1513
ECLI:NL:RBOVE:2017:345
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
26-01-2017
- Zaaknummer
ak_16 _ 1513
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2017:345, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 26‑01‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 26‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Vordering in het kader van de WIA is ontstaan voor de schuldsanering, zodat verrekening van WIA mogelijk blijft; WIA is een doorlopend recht; beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/1513
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] eiseres,
gemachtigde: mr. J. Engels,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: A.A. Verbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld niet te stoppen met de verrekening van een vordering met de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt.
Bij besluit van 5 februari 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres over de periode van 1 september 2015 tot en met 31 december 2015 definitief vastgesteld en aan eiseres laten weten dat zij een bedrag van € 173,98 (bruto) aan teveel ontvangen voorschot moet terugbetalen.
Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen primair besluit 2 heeft verweerder deels gegrond verklaard, in die zin dat verweerder van de totale bruto terugvordering van € 173,98 een bedrag van € 13,12 bij de bewindvoerder zal indienen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres is met ingang van 4 september 2012 in aanmerking gebracht voor een WIA-
uitkering. Bij besluit van 13 mei 2014 heeft verweerder de toeslag die eiseres in de periode
van 4 november 2013 tot en met 30 april 2014 op haar WIA-uitkering ontving, tot een bedrag
van € 2.866,40 van haar teruggevorderd in verband met de hoogte van de inkomsten van haar
en haar partner. Tevens heeft verweerder aan eiseres bij apart besluit van 13 mei 2014 een
boete opgelegd van € 360,-. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze
besluiten. Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft verweerder vervolgens de
aflossingscapaciteit van eiseres vastgesteld op € 55,75 netto, met de mededeling dat dit
maandelijks op haar uitkering zal worden ingehouden.
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 oktober 2015 is eiseres toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. In verband hiermee heeft de bewindvoerder van eiseres verweerder bij brief van 16 december 2015 meegedeeld dat de door verweerder toegepaste verrekening van rechtswege is komen te vervallen en heeft de bewindvoerder verweerder verzocht om het ten onrechte verrekende bedrag over te maken naar de boedelrekening.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals die hierboven onder ‘Procesverloop’ is uiteengezet.
2. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat hij
bevoegd is om op grond van artikel 307 van de Faillissementswet (FW) te verrekenen tijdens
de schuldsaneringsregeling, nu zowel de vordering op grond van onverschuldigde betaling
als het recht op WIA-uitkering is ontstaan voordat eiseres was toegelaten tot de
schuldsaneringsregeling.
3. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte bedragen verrekend met haar WIA-uitkering. Eiseres is het niet eens met het standpunt van verweerder dat de vordering en de WIA-uitkering allebei zijn ontstaan voor de uitspraak van 27 oktober 2015 tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Ook is eiseres het niet eens met de terugvordering. Een en ander verdraagt zich volgens haar niet met het zogenaamde fixatiebeginsel. Eiseres meent dat haar WIA-uitkering niet is toegekend door verweerder maar dat het recht op die uitkering ontstaat doordat zij voldoet aan het bepaalde in de artikelen 27 tot en met 42 van de Wet WIA. Verweerder is de uitvoeringsinstantie en dient zich ook als zodanig te gedragen. Dit betekent volgens eiseres dat het niet aan verweerder is om te bepalen of aan haar een WIA-uitkering dient te worden verstrekt. Daarnaast staat volgens haar met de toekenning van de WIA-uitkering de duur daarvan niet vast. Het recht om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering zal steeds opnieuw aan de wettelijke vereisten dienen te voldoen. De omstandigheden op basis waarvan een WIA-uitkering is verleend kunnen wijzigen. Eiseres wijst in dit kader naar meerdere rechtbankuitspraken ten aanzien van de verrekening van Ziektewet- en bijstandsuitkeringen na datum van uitspraak van de schuldsaneringsregeling. Uit het bepaalde in de artikelen 64 tot en met 81 kan worden afgeleid dat het recht op een WIA-uitkering per dag ontstaat. Op grond van artikel 307 van de FW mag verweerder de vordering niet verrekenen met het na de datum van de schuldsanering dagelijks ontstane recht op WIA-uitkering. De verwijzing door verweerder naar een arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004 gaat volgens eiseres niet op. Nu in tegenstelling tot de casus in het arrest in het onderhavige geval sprake is van het maandelijks ontstaan van het recht op uitkering dient a contrario aan verweerder geen recht op verrekening toe te komen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat het beroep niet is gericht tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op primair besluit 2.
Verweerder ziet geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In artikel 307, eerste lid, van de FW is bepaald dat hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts kan verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van verweerder op eiseres is ontstaan vóór 27 oktober 2015. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de WIA-uitkering van eiseres een doorlopend recht is dat reeds in zijn geheel is ontstaan bij toekenning van de uitkering, in welk geval sprake is van een schuld die is ontstaat vóór het uitspreken van de schuldsaneringsregeling, of dat dit een recht betreft dat telkens (dagelijks dan wel maandelijks) opnieuw ontstaat. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
4.3
In het geval van eiseres is sprake van een WGA-uitkering. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat recht op een WGA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Artikel 56 van de WIA geeft nadere regels over het eindigen van het recht op een WGA-uitkering. Ingevolge het eerste lid van dit artikel eindigt het recht op een WGA-uitkering op de dag dat:
a. de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; of
b. er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f, g of h (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0019057&hoofdstuk=5&artikel=43&z=2016-08-01&g=2016-08-01) van toepassing is.
Het tweede lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is eindigt, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de systematiek van de Wet WIA, zoals die onder andere blijkt uit voormelde artikelen, dat het recht op WGA-uitkering een recht is dat bij aanvang van de uitkering wordt vastgesteld en dat vervolgens ononderbroken doorloopt tot het moment waarop niet meer aan de voorwaarden daartoe wordt voldaan (in welk geval onder omstandigheden een uitlooptermijn wordt gehanteerd van twee maanden). De beoordeling of aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt niet wekelijks of maandelijks verricht. Anders dan eiseres stelt, is hiermee geen sprake van een recht dat iedere dag dan wel maand opnieuw wordt vastgesteld.
Overeenkomstige toepassing van de door eiseres aangehaalde rechtbankuitspraken gaat niet op, nu het in die gevallen gaat om respectievelijk Ziektewet- en bijstandsuitkeringen, voor welke uitkeringen andere beoordelingskaders gelden.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat in dit geval zowel de vordering als de schuld zijn ontstaan vóór het uitspreken van de schuldsaneringsregeling, waarmee is voldaan aan de voorwaarden van verrekening zoals neergelegd in artikel 307 van de FW.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. D. Hardonk-Prins, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.