ABRvS, 09-03-2011, nr. 201008736/1/V2
ECLI:NL:RVS:2011:BP7479, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-03-2011
- Zaaknummer
201008736/1/V2
- LJN
BP7479
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2011:BP7479, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑03‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2010:BN5485, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2010:BN5485, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2011/183
Uitspraak 09‑03‑2011
Inhoudsindicatie
De vreemdeling heeft ter ondersteuning van zijn stelling geen van de op de internetpagina van Wikileaks geplaatste documenten overgelegd. De omstandigheid dat hij hiervoor, naar hij stelt, onvoldoende tijd heeft gehad, kan er niet aan afdoen dat ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zich een rechtsgrond voor verlening voordoet. Door te overwegen dat van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij de door Wikileaks gepubliceerde documenten overlegt, is de voorzieningenrechter hieraan voorbijgegaan en heeft hij niet onderkend dat het niet aan de minister is om aannemelijk te maken dat de door de vreemdeling gestelde uitzonderlijke situatie zich niet voordoet. Het door de vreemdeling overgelegde HRW bericht behelst de resultaten van een voorlopig onderzoek dat deze organisatie aan de hand van een aantal door Wikileaks gepubliceerde documenten heeft verricht naar twee incidenten die hebben plaatsgevonden in augustus 2008 en mei 2009. Volgens dat onderzoek hebben de Verenigde Staten voor die incidenten een lager aantal burgerslachtoffers gemeld dan uit de onderzochte documenten naar voren komt. Gelet op het summiere en voorlopige karakter van dit op twee incidenten betrekking hebbende onderzoek en in aanmerking genomen dat het ambtsbericht niet slechts is gebaseerd op door de Verenigde Staten verstrekte informatie, maar ook op informatie uit andere bronnen, waaronder de Verenigde Naties, heeft de vreemdeling, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, met het overleggen van het HRW bericht geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de minister ter motivering van zijn standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in het oosten van Afghanistan niet zo uitzonderlijk is dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000, niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het ambtsbericht.
Partij(en)
201008736/1/V2.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 augustus 2010 in zaak nrs. 10/27462 en 10/27464 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2011, waar de minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. van Kuppenveld, advocaat te Oss, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
In de enige grief klaagt de minister dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij, gelet op het door de vreemdeling overgelegde bericht van Human Rights Watch van 26 juli 2010 (hierna: het HRW bericht) met betrekking tot een deel van de via de website van Wikileaks gepubliceerde interne documenten van het Amerikaanse leger over de oorlog in Afghanistan in de periode 2004 tot en met 2009, niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010 (hierna: het ambtsbericht) ter motivering van zijn standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in het oosten van Afghanistan niet zo uitzonderlijk is dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Ter motivering van zijn grief betoogt de minister dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de vreemdeling met de algemene en niet nader gespecificeerde verwijzing naar de internetpagina van Wikileaks en het overgelegde HRW bericht niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het besluit van 3 augustus 2010 sprake is van een uitzonderlijke situatie in vorenbedoelde zin.
2.1.1.
In beroep heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar het HRW bericht betoogd dat uit de door Wikileaks gepubliceerde documenten blijkt dat de veiligheidssituatie in Afghanistan veel slechter is dan tot nu toe werd aangenomen. Het ambtsbericht is dan ook gebaseerd op onjuiste gegevens en kan om die reden niet worden betrokken bij de beoordeling of in Afghanistan sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000.
2.1.2.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat uit de door de vreemdeling overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000 en dat een dergelijke situatie ook niet zonder meer kan worden afgeleid uit het HRW bericht. Hiertegen is door de vreemdeling in hoger beroep niet opgekomen. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen, samengevat weergegeven, dat van de vreemdeling niet kon worden verwacht de op de website van Wikileaks geplaatste documenten over te leggen en dat de vreemdeling met de verwijzing naar het HRW bericht aannemelijk heeft gemaakt dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan ernstiger was dan tot op heden werd aangenomen. Nu niet kon worden uitgesloten dat het werkelijke aantal burgerslachtoffers ook in de periode van januari 2010 tot en met juni 2010 hoger was dan waarvan de minister van Buitenlandse Zaken is uitgegaan, heeft de minister ter motivering van zijn standpunt dat in de provincie Kunar in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie, als hiervoor bedoeld, niet kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het ambtsbericht, aldus de voorzieningenrechter.
2.1.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 12 oktober 2001 in zaak nr. 200103977/1; AB 2001, 359), kan een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 18 december 2009, in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) moet de minister, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Voor algemene ambtsberichten betekent dit dat het op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie dient te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de besluitvorming in asielzaken van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij de vreemdeling concrete aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.1.4.
De vreemdeling heeft ter ondersteuning van zijn stelling geen van de op de internetpagina van Wikileaks geplaatste documenten overgelegd. De omstandigheid dat hij hiervoor, naar hij stelt, onvoldoende tijd heeft gehad, kan er niet aan afdoen dat ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zich een rechtsgrond voor verlening voordoet. Door te overwegen dat van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij de door Wikileaks gepubliceerde documenten overlegt, is de voorzieningenrechter hieraan voorbijgegaan en heeft hij niet onderkend dat het niet aan de minister is om aannemelijk te maken dat de door de vreemdeling gestelde uitzonderlijke situatie zich niet voordoet.
2.1.5.
Het door de vreemdeling overgelegde HRW bericht behelst de resultaten van een voorlopig onderzoek dat deze organisatie aan de hand van een aantal door Wikileaks gepubliceerde documenten heeft verricht naar twee incidenten die hebben plaatsgevonden in augustus 2008 en mei 2009. Volgens dat onderzoek hebben de Verenigde Staten voor die incidenten een lager aantal burgerslachtoffers gemeld dan uit de onderzochte documenten naar voren komt. Gelet op het summiere en voorlopige karakter van dit op twee incidenten betrekking hebbende onderzoek en in aanmerking genomen dat het ambtsbericht niet slechts is gebaseerd op door de Verenigde Staten verstrekte informatie, maar ook op informatie uit andere bronnen, waaronder de Verenigde Naties, heeft de vreemdeling, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, met het overleggen van het HRW bericht geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de minister ter motivering van zijn standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in het oosten van Afghanistan niet zo uitzonderlijk is dat een geslaagd beroep kan worden gedaan op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw 2000, niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het ambtsbericht. De grief slaagt.
2.2.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 augustus 2010 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de voorzieningenrechter voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de voorzieningenrechter bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.3.
Het beroep is ongegrond.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 augustus 2010 in zaak nr. 10/27462;
- III.
verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
284-638.
Verzonden: 9 maart 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser