Hof Den Haag, 07-07-2015, nr. 200.162.988/01
ECLI:NL:GHDHA:2015:1896
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
07-07-2015
- Zaaknummer
200.162.988/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1896, Uitspraak, Hof Den Haag, 07‑07‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2015
Inhoudsindicatie
artikel 6:96 lid 6 BW, aanmaning buitengerechtelijke incassokosten, veertiendagentermijn, ontvangsttheorie, termijn van veertien dagen vangt aan de dag na ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.162.988/01
Zaaknummer rechtbank : 3528596 RL EXPL 14-31885
arrest van 7 juli 2015
inzake
Infomedics Factoring B.V., h.o.d.n. Infomedics,
gevestigd te Almere,
appellante,
hierna te noemen: Infomedics,
advocaat: mr. J.B.M. Swart te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 9 januari 2015 is Infomedics in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, team Kanton, tussen partijen gewezen vonnis van 25 november 2014. Daarbij heeft Infomedics één grief aangevoerd, onder overlegging van producties. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend. Vervolgens heeft Infomedics de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Tandartspraktijk [...] (hierna: [tandartspraktijk]) heeft [geïntimeerde] facturen gestuurd. Nadat [geïntimeerde] de facturen voor een bedrag van totaal € 1.962,86 onbetaald liet, heeft [tandartspraktijk] de vordering op [geïntimeerde], bestaande uit de hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en rente, gecedeerd aan Infomedics.
Bij brief van 13 augustus 2014 heeft de deurwaarder namens Infomedics aan [geïntimeerde] - voor zover hier relevant - het volgende geschreven:
“Enige tijd geleden ontving u van INFOMEDICS FACTORING B.V. deze nota, welke niet binnen de daarin gestelde betalingstermijn (volledig) is voldaan:
(…)
Hoofdsom vordering: € 1962,86
De totale vordering bedraagt inmiddels onverminderd verdere rente en kosten:
(…)
saldo vordering € 1962,86
Wij verzoeken u dringend ervoor te zorgen dat het laatstgenoemde bedrag (…) binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief op één van onze rekeningen is bijgeschreven.
Rente en kosten
Betaalt u niet binnen de gestelde termijn, dan wordt u daarna wettelijke rente en incassokosten conform de Wet buitengerechtelijke incassokosten in rekening gebracht. De incassokosten bedragen dan € 294,43. (…)”
Op 2 september 2014 heeft de deurwaarder van Infomedics nog een brief aan [geïntimeerde] gestuurd waarvan de inhoud - voor zover hier relevant - als volgt luidt:
“Inzake INFOMEDICS FACTORING B.V. hebben wij, ondanks eerdere aanmaning(en), nog geen (volledige) betaling van u mogen ontvangen.
De totale vordering bedraagt inmiddels onverminderd verdere rente en kosten:
hoofdsom € 1962,86
rente tot heden 50,49
buitengerechtelijke kosten 294,43
overige kosten 1,63 +
in mindering voldaan 0,00 -/-
saldo vordering € 2309,41
Door middel van dit schrijven stellen wij u voor de laatste maal in de gelegenheid om op minnelijke wijze aan uw betalingsverplichtingen te voldoen. Het laatstgenoemde bedrag moet binnen 5 dagen na dagtekening van deze brief op ons bankrekeningnummer zijn bijgeschreven.
Blijft u in gebreke, dan zijn wij genoodzaakt u zonder nadere aankondiging te dagvaarden. In de aanhangig te maken procedure zal de rechter gevraagd worden u ook te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten bedragen minimaal € 213,00 en komen bovenop de reeds eerder vermelde incassokosten.”
[geïntimeerde] heeft de vordering niet voldaan.
2. Bij exploot van 20 oktober 2014 heeft Infomedics [geïntimeerde] doen dagvaarden voor de kantonrechter. Zij heeft - samengevat - gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.962,86 te vermeerderen met rente en kosten, waaronder een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 294,43. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
3. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten. Met betrekking tot deze kosten heeft de kantonrechter overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
4. De voorzitter van Team Kanton van de rechtbank Den Haag heeft een brief, gedateerd 28 augustus 2014, gestuurd aan (onder meer) de deurwaarder die ook in de onderhavige zaak voor Infomedics optrad met - voor zover hier relevant - de volgende inhoud:
“Bij brief van 19 augustus 2014 heeft u verzocht om verbetering van in 55 zaken gewezen verstekvonnissen.
Uw verzoeken zal ik afwijzen. Ik licht dat als volgt toe.
Uit de wetsgeschiedenis van (thans) het zesde lid van artikel 6:96 Burgerlijk Wetboek blijkt dat de termijn van 14 dagen aanvangt, de dag nadat de schuldenaar de aanmaning heeft ontvangen (Kamerstukken 32418-5, pagina 4).
Nu in de verstekkenpraktijk niet valt vast te stellen wanneer de schuldenaar de aanmaning heeft ontvangen, wordt er bij de beoordeling uitgegaan van de veronderstelling dat de schuldenaar de aanmaning de dag na dagtekening ervan heeft ontvangen en dat de termijn van 14 dagen aldus twee dagen na de dagtekening van de aanmaning begint. Onjuiste aanzegging van de termijn leidt tot afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.”
5. De grief is gericht tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten door de kantonrechter. Infomedics voert daartoe primair aan dat zij bij brief van 13 augustus 2014 de incassokosten met inachtneming van de juiste termijn aan [geïntimeerde] heeft aangezegd. Zij heeft daarbij met name bezwaren geuit tegen de in de brief van 28 augustus 2014 van de voorzitter van het Team Kanton gegeven uitleg van artikel 6:96 lid 6 BW, welke uitleg - zo begrijpt Infomedics - kennelijk aan de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten ten grondslag heeft gelegen. Volgens Infomedics is de schuldenaar aangemaand als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW op het moment dat het bericht houdende de aanmaning door de schuldeiser is verzonden, en niet op het moment dat dit bericht door de schuldenaar is ontvangen. Nu de brief houdende de aanmaning, die is gedateerd 13 augustus 2014, op de dag van dagtekening is verzonden, heeft de aanmaning op die datum plaatsgevonden. De vermelding in de brief dat binnen veertien dagen na dagtekening van de brief dient te worden betaald en dat anders (onder meer) buitengerechtelijke incassokosten in rekening zullen worden gebracht, voldoet derhalve aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, aldus Infomedics.
6. Artikel 6:96 lid 6 BW bepaalt dat vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten door een consument eerst verschuldigd kan worden nadat de schuldenaar na het intreden van verzuim, bedoeld in artikel 6:81 BW, onder vermelding van de gevolgen van uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten die volgens de nadere regels als bedoeld in lid 5 worden gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.
7. De vraag die voorligt is wanneer de in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde veertiendagentermijn aanvangt. Daarbij is met name van belang wanneer de aanmaning moet worden geacht te hebben plaatsgevonden.
8. Uit de tekst van het artikel 6:96 lid 6 BW valt het antwoord op deze vraag niet af te leiden. In het woord ‘aanmaning’ ligt niet besloten dat die plaatsvindt op het moment van verzending door de schuldeiser van het bericht houdende de aanmaning. Evenmin ligt in het woord besloten dat de aanmaning moet worden geacht te hebben plaatsgevonden op het moment van ontvangst van het bericht door de schuldenaar (danwel eventueel van daadwerkelijke kennisneming van het bericht door de schuldenaar).
9. De wetsgeschiedenis bevat steun voor het standpunt dat bij de toepassing van artikel 6:96 lid 6 BW moet worden aangeknoopt bij de ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument en niet bij de verzending door de schuldeiser. Zo stelt de minister in de nadere memorie van antwoord (Kamerstukken I, 2011-2012, 32 418, E, p. 5): “Er zal altijd in ieder geval een brief moeten worden verstuurd waarin de schuldenaar erop wordt gewezen dat hij de vordering, eventueel met incassokosten, moet betalen. […] Wanneer de schuldenaar een consument is, zal deze bovendien eerst nog een schriftelijke aanmaning moeten ontvangen met een nakomingstermijn van 14 dagen (cursivering toegevoegd). Dat biedt hem de mogelijkheid de vordering alsnog, zonder verhoging met incassokosten, te voldoen.” En in de eerdere nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 4) antwoordt de minister: “Aan de consument wordt een termijn van 14 dagen geboden om alsnog de vordering te voldoen zonder dat de incassokosten verschuldigd worden. Om er zeker van de zijn dat de aanmaning is ontvangen en vervolgens de termijn van 14 dagen gaat lopen, kan de schuldeiser kiezen voor aangetekende verzending van de aanmaning (cursivering toegevoegd).”
10. Relevant is voorts de ratio van artikel 6:96 lid 6 BW, die door de minister als volgt is verwoord: “Op basis van de voorgestelde regeling geldt bovendien dat een consument die niet op tijd heeft betaald, dient te worden aangemaand voordat incassokosten in rekening mogen worden gebracht. Deze schuldenaar kan dus niet worden overvallen door […] incassokosten. Als hij binnen 14 dagen na aanmaning de vordering alsnog voldoet, laat de wet niet toe dat er incassokosten in rekening worden gebracht.” (Kamerstukken II 2010-2011, 32 418, nr. 5, p. 6). De Hoge Raad verwoordt de ratio van deze regeling als volgt: “Met deze regeling is beoogd dat de consument niet wordt overvallen door het verschuldigd worden van incassokosten: hij krijgt na de waarschuwing in de zogenaamde ‘veertiendagenbrief’ nog veertien dagen de gelegenheid het verschuldigde bedrag te betalen zonder dat incassokosten verschuldigd worden” (HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405, r.o. 3.4). In aanmerking genomen dat de bepaling van artikel 6:96 lid 6 BW beoogt te voorkomen dat de consument wordt overvallen door incassokosten en daarom veertien dagen krijgt om de vordering te voldoen, zonder dat incassokosten verschuldigd zijn, ligt een uitleg die aanknoopt bij de ontvangst van het bericht van aanmaning door de consument meer voor de hand dan de door Infomedics bepleitte aanknoping bij de verzending van dat bericht door de schuldeiser.
11. De elders in de wet neergelegde regeling voor rechtshandelingen in het algemeen wijst in dezelfde richting. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Uit artikel 3:37 lid 3 BW volgt voorts dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt (behoudens enkele in die bepaling genoemde ‘risico-uitzonderingen’). In de jurisprudentie is uitgemaakt dat een verklaring (ook een aanmaning) een persoon heeft bereikt in de zin van deze bepaling als deze door de geadresseerde is ontvangen (Hoge Raad 14 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ4104, Centavos/Nieuwenhuis). Dit betekent dat een aanmaning niet reeds zijn werking verkrijgt door verzending.
12. Anders dan Infomedics meent, geeft het hiervoor (bij r.o. 10) genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 geen aanleiding anders te oordelen. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat de consument-schuldenaar de in het Besluit genormeerde incassokosten verschuldigd wordt indien hij, nadat de schuldenaar hem de veertiendagenbrief heeft gestuurd, zijn schuld niet binnen veertien dagen voldoet. In de daaraan voorafgaande overweging (3.7.1.) formuleert de Hoge Raad de door de kantonrechter gestelde vraag aldus: de vraag rijst of de volgens het Besluit genormeerde kosten reeds zijn verschuldigd indien de schuldeiser die brief heeft gestuurd (en deze is ontvangen), dan wel of hij daartoe na het sturen van de veertiendagenbrief nog nadere incassohandelingen dient te verrichten. De toevoeging “(en deze is ontvangen)” komt niet voor in de oorspronkelijke vraagstelling door de kantonrechter en is door de Hoge Raad toegevoegd. Dat, zoals Infomedics heeft aangevoerd, in andere contexten ook wel wordt vermeld dat door de schuldeiser een aanmaning moet worden verstuurd, is niet van (doorslaggevend) belang, aangezien versturing van het bericht houdende de aanmaning noodzakelijkerwijs voorafgaat aan de ontvangst van dit bericht door de schuldenaar.
13. Het hiervoor overwogene leidt er alles bij elkaar genomen toe dat artikel 6:96 lid 6 BW zo moet worden uitgelegd dat - abstraherend van de in artikel 3:37 lid 3 BW aangehaalde risico-uitzonderingen - de termijn van veertien dagen gaat lopen op de dag na de ontvangst van de schriftelijke aanmaning door de consument.
14. Gelet op de door het hof aan artikel 6:96 lid 6 BW gegeven uitleg, moet worden geconcludeerd dat Infomedics in de brief van 13 augustus 2014 niet de vereiste termijn in acht heeft genomen. De per gewone post aan [geïntimeerde] verstuurde brief stelt een termijn die wordt omschreven als ‘binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief’. Deze termijn is in ieder geval - ook als de brief op de dag van dagtekening per post is verzonden - korter dan de termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na ontvangst van de brief door [geïntimeerde]. Of en wanneer [geïntimeerde] de brief heeft ontvangen kan dan ook in het midden blijven.
15. Voor het geval de in de brief van 13 augustus 2014 genoemde termijn niet zou voldoen aan de norm van artikel 6:96 lid 6 BW, heeft Infomedics subsidiair nog het volgende aangevoerd. Na deze brief is op 2 september 2014 nog een brief aan [geïntimeerde] gestuurd waarin haar nogmaals een termijn is gegeven om de vordering te voldoen. Materieel heeft [geïntimeerde] derhalve in totaal negentien dagen gehad om de vordering zonder verschuldigdheid van incassokosten te voldoen, getuige het feit dat de incassokosten pas op 2 september daadwerkelijk in rekening zijn gebracht. Dat betekent dat feitelijk meer dan de vereiste veertien dagen de mogelijkheid heeft bestaan voor [geïntimeerde] om de vordering zonder verschuldigdheid van incassokosten te voldoen. Daarmee is voldaan aan de doelstelling van artikel 6:96 lid 6 BW, te weten dat een schuldenaar veertien dagen de tijd krijgt om de vordering zonder verschuldigdheid van incassokosten te voldoen, aldus nog steeds Infomedics.
16. Ook deze stelling moet worden verworpen. De brief d.d. 2 september 2014 die namens Infomedics aan [geïntimeerde] is gestuurd, vermeldt dat [geïntimeerde] binnen vijf dagen het bedrag van € 2.309,41 (inclusief € 294,43 aan buitengerechtelijke incassokosten) moet voldoen en dat Infomedics anders tot dagvaarding over zal gaan (zie 1.c). Het hof begrijpt dat Infomedics bedoelt te betogen dat [geïntimeerde] materieel negentien dagen de tijd heeft gehad om de vordering zonder verschuldigdheid van incassokosten te voldoen, te weten van 14 augustus 2014 (de dag na verzending van de brief van 13 augustus 2014) tot en met 1 september 2014 (de dag voor dagtekening/verzending van de brief van 2 september 2014). Dit standpunt snijdt geen hout. De bedoeling van de aanmaning van artikel 6:96 lid 6 is dat de consument wordt bericht dat hem nog een termijn van veertien dagen wordt gegund waarbinnen hij zijn vordering kan voldoen zonder dat buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn. De consument kan binnen de gegeven termijn maatregelen treffen om de verschuldigdheid van deze incassokosten te voorkomen door de vordering te voldoen. Als de termijn in de aanmaningsbrief te kort is, kan dat niet worden gerepareerd door te stellen dat de consument - zonder dat hij dat van tevoren wist - achteraf in feite een langere termijn was gegund. Reeds om deze reden faalt het betoog van Infomedics. Daar komt nog bij dat in de brief van 2 september 2014 (redelijkerwijs) ook niet kan worden gelezen dat in geval van betaling vóór die datum geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd waren geweest. In die brief wordt slechts geconstateerd dat die kosten volgens Infomedics reeds verschuldigd waren en wordt een termijn gesteld voor betaling van een bedrag inclusief die buitengerechtelijke kosten.
17. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bekrachtigen, met aanvulling van gronden.
18. Nu Infomedics in het ongelijk is gesteld, zal zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Gelet op het feit dat het een verstekzaak betreft worden de kosten tot op heden op nihil gesteld.
Beslissing
Het hof
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 25 november 2014,
- veroordeelt Infomedics in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden te stellen op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.M. Burg, C.J. Verduyn en M.M. Olthof en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2015 in aanwezigheid van de griffier.