Welke gelijktijdige behandeling in de brief van 31 juli 2012 reeds is bevestigd als mondeling te zijn toegezegd.
HR, 09-08-2013, nr. 12/06000
ECLI:NL:HR:2013:200
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-08-2013
- Zaaknummer
12/06000
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑08‑2013
ECLI:NL:HR:2013:200, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑08‑2013; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2013/37.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2013/1635 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Beroepschrift 09‑08‑2013
AANVULLEND BEROEPSCHRIFT IN CASSATIE
Geeft eerbiedig te kennen;
[X] wonende te [Z] te dezer zake domicilie kiezende te [Q] ten kantore van [B], van wie [C] met het recht van substitutie ten deze tot gemachtigde wordt gesteld.
Belanghebbende in deze zaak is de Inspecteur van de Belastingdienst/[P]
- 1.
Partijen worden hierna aangeduid als [X] waar het betreft verzoeker in cassatie, en als de Inspecteur waar het betreft verweerder in cassatie.
- 2.
[X] heeft bij ‘pro forma’ beroepschrift in cassatie van 21 december 2012, beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak op verzet, gewezen met toepassing van artikel 8:55 Awb onder procedurenummer Awb 12/1587 door de rechtbank Breda op 9 november 2012, waarbij het door [X] gedane verzet ongegrond is verklaard.
- 3.
[X] meent dat de rechtbank in de bestreden uitspraak het recht heeft geschonden, dan wel vormen heeft verzuimd doordat;
- A.
de rechtbank [X] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld te bewijzen, door het als getuige horen van [A] en diens kantoormedewerk(st)ers, de stelling van de gemachtigde van [X], dat deze gemachtigde bij brief van 4 november 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen de bestreden aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2008, verzonden tezamen met het bezwaarschrift dat door deze gemachtigde werd ingediend tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008, in één en dezelfde enveloppe, aan de Inspecteur, waarbij de Inspecteur vervolgens slechts het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2008 in behandeling heeft genomen, terwijl dit bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend was;
- B.
doordat de rechtbank ten onrechte het bezwaarschrift van 4 november 2011 inzakt de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2008 niet heeft aangemerkt als zijnde tevens een bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting, nu immers in dat bezwaarschrift is verzocht aan te sluiten bij de intussen gedane aangifte inkomstenbelasting, en derhalve als bevattend tevens een bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2008 had moeten opvatten;
- C.
doordat de rechtbank [X] en diens gemachtigde niet heeft gehoord, alvorens op het verzet te beslissen in de bestreden beslissing van 9 november 2012, hoewel voordien door de rechtbank een zittingsdatum en tijdstip was bepaald, bij brief van 10 oktober 2012 (productie 1), die [X] en diens gemachtigde hebben opgevat als schriftelijke bevestiging van de gedane verzoeken tot voeging althans gezamenlijke behandeling met een andere procedure bij de rechtbank met betrekking tot het kalenderjaar 2007, bij brieven van 9 juni en 31 juli 2012 (gezamenlijk overgelegd als productie 2)1., in het licht waarvan [X] en diens gemachtigde erop hebben vertrouwd, en ook redelijkerwijs erop mochten vertrouwen, dat zij ter gelegenheid van die zitting, althans tijdig vóór die zitting, (hernieuwd) bewijs zouden kunnen aanbieden dan wel bijbrengen, door het horen van [A] en diens kantoormedewerk(st)ers, teneinde de hierboven onder A reeds omschreven gelijktijdige verzending van beide bezwaarschriften (waarvan slechte het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting als ontvangen is erkend door de Inspecteur) te kunnen bewijzen. [X] en diens gemachtigde werden oprecht verrast en overvallen door de uitspraak op het verzet, zonder dat zij daarop zijn gehoord, in weerwil van de aankondiging van een zitting tegen 18 december 2012.
Redenen waarom:
Verzoeker in cassatie de Hoge Raad eerbiedig verzoekt, de bestreden uitspraak te vernietigen, en het geding te verwijzen in de stand waarin het zich na de uitspraak van de Hoge Raad bevindt, ter afdoening door de alsdan bevoegde/aangewezen rechterlijke instantie, kosten rechtens.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑08‑2013
Uitspraak 09‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 8:55, lid 3, Awb. Horen in verzetprocedure in geval een boetebeschikking in geding is en de rechter het verzet ongegrond wil verklaren.
Partij(en)
9 augustus 2013
nr. 12/06000
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 9 november 2012, nr. AWB 12/1587, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete.
De Inspecteur heeft bij uitspraken de tegen de aanslag en de boete gemaakte bezwaren wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank te Breda (nr. AWB 12/1587) heeft bij uitspraak van 30 juli 2012 de tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Aan belanghebbende is bij één aanslagbiljet een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd alsmede een bestuurlijke boete. Het door belanghebbende hiertegen gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.2.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 juli 2012 het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord.
3.1.3.
Belanghebbende heeft niet verzocht om te worden gehoord omtrent het tegen deze uitspraak gerichte verzet. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende op diens verzet te hebben gehoord.
3.2.
De klachten houden onder meer in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder hem in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord.
3.3.1.
Aangezien uit het beroepschrift en de overige stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende geen beroep tegen de boete heeft willen instellen, moet het, gelet op het bepaalde in artikel 26b, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ervoor worden gehouden dat het beroep zich mede uitstrekte tot de boete en dat ook de uitspraak op verzet mede betrekking heeft op de boete.
3.3.2.
In een geschil over een bestuurlijke boete is de rechter niet in alle gevallen gehouden de belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord naar aanleiding van diens verzet, maar slechts in die gevallen waarin het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM daartoe aanleiding geeft (zie HR 23 september 2011, nr. 10/04259, ECLI:NL:HR:2011:BT2295, BNB 2012/114). Wordt de belanghebbende in een zodanig geval gehoord op diens verzet tegen één uitspraak die zowel betrekking heeft op een aanslag als op een boete, dan kan bij dat horen (de ontvankelijkheid van) zijn beroep met betrekking tot zowel de aanslag als de boete aan de orde komen.
3.3.3.
Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt niet dat zij heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank de hiervoor omschreven beoordeling heeft gemaakt bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om over het verzet te worden gehoord berust derhalve ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt.
3.4.
Gelet op het hiervoor in 3.3.3 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Gelet op hetgeen hiervoor in de slotzin van 3.3.2 is overwogen, geldt dat ook voor zover die uitspraak betrekking heeft op de aanslag. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 115, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.