Zie de Landsverordening van 27 april 2012 houdende vaststelling van een nieuwe Wetboek van Strafrecht van Aruba, Afkondigingsblad van Aruba 2012, 24.
HR, 14-06-2016, nr. 15/02622
ECLI:NL:HR:2016:1175
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
15/02622
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1175, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:477, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:477, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1175, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0269
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Opgelegde betalingsverplichting aan het Land Aruba t.b.v. de b.p. en verandering in de regels van sanctierecht, art. 1:78 SrA en art. 1:1.2 SrA. De invoering van art. 1:78 SrA houdt een wijziging van wetgeving in t.a.v. de toepasselijke regels van het Arubaanse sanctierecht. In zo een geval dient de rechter o.g.v. art. 1:1.2 SrA bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor verdachte gunstigste bepalingen toe te passen. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat ex art. 1:78.6 SrA de bepalingen van vervangende hechtenis en vervangende jeugddetentie van toepassing zijn, heeft het Hof miskend dat de voor verdachte minder gunstige bepalingen van art. 1:78 SrA buiten toepassing dienen te blijven. HR doet de zaak zelf af en vernietigt de aan verdachte opgelegde betalingsverplichting.
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/02622 A
ABO/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 16 maart 2015, nummer H 6/15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft G. de Hoogd, advocaat te Oranjestad, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan het Land Aruba ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van AWG 1.400,-, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het namens de verdachte voorgestelde middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte aan de verdachte de verplichting heeft opgelegd tot betaling aan het Land Aruba van een som geld ten behoeve van de benadeelde partij, als bedoeld in art. 1:78 Wetboek van Strafrecht van Aruba (hierna: SrA).
2.2.
Het Hof, dat heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich op 29 november 2013 heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling, heeft de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf en tot betaling van een bedrag van Afl. 1.400,- aan de benadeelde partij [betrokkene] . Voorts heeft het Hof onder aanhaling van art. 1:78 SrA aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag van Afl. 1.400,- ten behoeve van de benadeelde partij met de bepaling dat, bij gebreke van volledige betaling of volledig verhaal, vervangende hechtenis wordt toegepast van 28 dagen.
2.3.1.
Art. 1:78 SrA is ingevoerd bij Landsverordening van 27 april 2012 (houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba, AB 2012, 24) en in werking getreden op 15 februari 2014. Dit artikel luidt:
"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Gerecht wordt gebracht kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. (...)
2. De rechter kan de maatregel opleggen voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
4. (...)
5. (...)
6. De artikelen 1:58 en 1:168, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft."
2.3.2.
De geschiedenis van de totstandkoming van art. 1:78 SrA houdt onder meer in:
"Art. 1.78 (schadevergoedingsmaatregel)
In navolging van artikel 36f NSr wordt voorgesteld om ook in Aruba de schadevergoedingsmaatregel in te voeren. Deze maatregel beoogt de strafrechtelijke positie van het slachtoffer te versterken door herstel van de rechtmatige toestand. De schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de verdachte wegens het schadeveroorzakende feit wordt veroordeeld of waarbij de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Gerecht wordt gebracht.
(...)
Ten overvloede zij opgemerkt dat deze regeling die van de benadeelde partij uit het Wetboek van Strafvordering van Aruba (artikel 374 en volgende) onverlet laat."
(memorie van toelichting, in Wetboek van Strafrecht Aruba , 2014, blz. 372-373).
2.3.3.
Blijkens de memorie van toelichting is met art. 1:78 SrA beoogd een met art. 36f van het (Nederlandse) Wetboek van Strafrecht vergelijkbare regeling in het leven te roepen. Het ten tijde van het begaan van het feit geldende Wetboek van Strafrecht van Aruba bevatte geen regeling voor het opleggen van schadevergoedingsmaatregelen. De Landsverordening van 27 april 2012 bevat ter zake van art. 1:78 SrA niet een overgangsbepaling.
2.3.4.
Art. 1:1, tweede lid, SrA is bij de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Aruba niet gewijzigd. Het luidt:
"Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast."
2.4.1.
De invoering van art. 1:78 SrA houdt een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van het Arubaanse sanctierecht (vgl. HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3437, NJ 2016/21 ten aanzien van art. 36f Sr). In zo een geval dient de rechter op grond van art. 1:1, tweede lid, SrA bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de verdachte gunstigste bepalingen toe te passen.
2.4.2.
Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat ingevolge art. 1:78, zesde lid, SrA de bepalingen van vervangende hechtenis (art. 1:58 SrA) en vervangende jeugddetentie (art. 1:168, tweede tot en met zesde lid, SrA) van toepassing zijn, heeft het Hof miskend dat de voor de verdachte minder gunstige bepalingen van art. 1:78 SrA buiten toepassing dienen te blijven (vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78).
2.4.3.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en de aan de verdachte opgelegde betalingsverplichting aan het Land Aruba vernietigen.
3. Beoordeling van de namens de benadeelde partij ingediende schriftuur
Voor onderzoek door de cassatierechter komen wat de benadeelde partij betreft, alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437, derde lid, Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over een rechtspunt betreffende haar vordering. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat deze onbesproken moet blijven.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging aan de verdachte van de betalingsverplichting aan het Land Aruba ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van Afl. 1.400,-, subsidiair 28 dagen hechtenis;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Opgelegde betalingsverplichting aan het Land Aruba t.b.v. de b.p. en verandering in de regels van sanctierecht, art. 1:78 SrA en art. 1:1.2 SrA. De invoering van art. 1:78 SrA houdt een wijziging van wetgeving in t.a.v. de toepasselijke regels van het Arubaanse sanctierecht. In zo een geval dient de rechter o.g.v. art. 1:1.2 SrA bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor verdachte gunstigste bepalingen toe te passen. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat ex art. 1:78.6 SrA de bepalingen van vervangende hechtenis en vervangende jeugddetentie van toepassing zijn, heeft het Hof miskend dat de voor verdachte minder gunstige bepalingen van art. 1:78 SrA buiten toepassing dienen te blijven. HR doet de zaak zelf af en vernietigt de aan verdachte opgelegde betalingsverplichting.
Nr. 15/02622 A Zitting: 19 april 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij vonnis van 16 maart 2015 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba wegens “zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met een voorwaardelijk gedeelte van negen maanden en een proeftijd van drie jaren. In het genoemde arrest heeft het hof tevens de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van AWG 1.400,- en aan de verdachte voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting aan het Land Aruba opgelegd (subsidiair achtentwintig dagen hechtenis).
Namens de verdachte heeft mr. D.G. Kock, advocaat te Oranjestad, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel richt zich tegen de oplegging aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan het Land Aruba ten behoeve van benadeelde partij [betrokkene] van een bedrag van AWG 1.400,-. Volgens de steller van het middel heeft het hof met de oplegging van de genoemde schadevergoedingsmaatregel gehandeld in strijd met art. 1:1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, aangezien de Arubaanse wetgeving de mogelijkheid van oplegging van deze maatregel ten tijde van het tenlastegelegde niet kende.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij, kort gezegd, op 29 november 2013 zware mishandeling heeft gepleegd jegens [betrokkene]. De genoemde [betrokkene] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van geleden schade van (na wijziging ter terechtzitting van 30 oktober 2014) AWG 7.000,-. In haar vonnis van 20 november 2014 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg deze vordering in haar geheel toegewezen en aan de verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. In hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering gehandhaafd en heeft het hof beslist tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van AWG 1.400,- en tot oplegging van een betalingsverplichting voor datzelfde bedrag. Het bestreden vonnis houdt in dit verband het volgende in:
“Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [betrokkene] heeft zijn advocaat, mr. G. de Hoogd, in eerste aanleg, na eisvermindering, een vordering tot schadevergoeding van Afl. 7.000,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit zou hebben geleden. Het gaat om het door het slachtoffer gederfde loon over de betrokken periode.
Het Hof is van oordeel dat een gedeelte van deze schade, namelijk voor zover het betreft het door het slachtoffer gederfde loon met betrekking tot zijn freelance werkzaamheden, tot een bedrag van Afl. 1.400,00 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Dit gedeelte van de vordering zal derhalve worden toegewezen. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Het overige gedeelte van de vordering acht het Hof niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor een beslissing in de strafzaak. Gelet hierop zal het Hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht en verdachte voor dat feit zal worden veroordeeld, zal het Hof de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan het Land Aruba van een bedrag groot Afl. 1.400,- ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene]. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn mede gegrond op de artikelen (…) 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
BESLISSING
Het Hof:
(…)
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [betrokkene] om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van Afl. 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd florin);
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan het Land Aruba ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van Afl. 1.400,- (zegge: duizendvierhonderd florin), bij gebreke van volledige betaling of volledig verhaal te verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van achtentwintig (28) dagen, met dien verstande dat de bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan het Land Aruba in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan het Land Aruba de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.”
3.2.
Art. 1:78 SrA luidt als volgt:
“1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Gerecht wordt gebracht kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer. Het openbaar ministerie is belast met de tenuitvoerlegging van deze maatregel en keert het ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2. De rechter kan de maatregel opleggen voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.
4. De artikelen 1:56 en 1:57, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan het Land.
5. Betalingen door de veroordeelde aan het Land verricht, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot voldoening van de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen.
6. De artikelen 1:58 en 1:168, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.”
Art. 1:1, tweede lid, SrA luidt:
“Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.”
3.3.
Art. 1:78 SrA, het artikel dat de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen in het Wetboek van Strafrecht van Aruba regelt, is ingevoerd bij landsverordening van 27 april 20121.en in werking getreden op 15 februari 2014.2.Met het genoemde artikel is beoogd een met art. 36f van het (Nederlands) Wetboek van Strafrecht vergelijkbare regeling in het leven te roepen.3.Aangezien het oude Wetboek van Strafrecht van Aruba geen regeling voor het opleggen van schadevergoedingsmaatregelen kende, heeft de steller van het middel in ieder geval in zoverre het gelijk aan zijn zijde dat de mogelijkheid van het opleggen van een betalingsverplichting ten tijde van het tenlastegelegde feit (nog) niet bestond. De vraag is derhalve enkel of het in art. 1:1, tweede lid, SrA neergelegde lex mitior-beginsel wel van toepassing is op de schadevergoedingsmaatregel, welke maatregel geen punitief karakter heeft en waarvan de invoering dus niet zonder meer van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van enig feit getuigt.
3.4.
Voor het antwoord op de door het middel opgeworpen vraag is in de eerste plaats HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78 van belang. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad – mede naar aanleiding van EHRM 17 september 2009, ECLI:NL:EHRM:2009:BK6009 (Scoppola tegen Italië) – dat na het plegen van een feit opgekomen veranderingen van wetgeving met betrekking tot de sanctieoplegging in alle gevallen ten gunste van de verdachte werken en dat bij dergelijke veranderingen niet behoeft te worden bekeken of sprake is van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent strafwaardigheid.4.In zijn arrest van 1 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3437) overwoog de Hoge Raad meer in het bijzonder met betrekking tot een op 1 januari 2014 in werking getreden wijziging van art. 36f Sr dat deze wijziging “een wijziging van wetgeving […] ten aanzien van de toepasselijke regels van het sanctierecht [inhoudt]” en dat “in zo een geval […] de rechter op grond van art. 1, tweede lid, Sr bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepalingen [dient] toe te passen”.5.
3.5.
In de hier aangehaalde rechtspraak van de Hoge Raad ligt besloten dat ’s hofs oplegging van een betalingsverplichting aan het Land Aruba aan de verdachte in de onderhavige zaak inderdaad strijd oplevert met art. 1:1, tweede lid, SrA.6.Daarbij kan nog worden opgemerkt dat bij de (Nederlandse) invoering van de mogelijkheid van het opleggen van schadevergoedingsmaatregelen in art. 36f Sr in 1993 expliciet is bepaald dat de maatregel niet van toepassing is op strafbare feiten die zijn begaan voor de inwerkingtreding van art. 36f Sr.7.
3.6.
Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot oplegging aan de verdachte van de verplichting tot betaling aan het Land Aruba ten behoeve van de benadeelde partij van een bedrag van AWG 1.400,-, en tot verwerping van het beroep voor het overige en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2016
Zie het Landsbesluit van 14 februari 2014 no. 1, houdende inwerkingtreding van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24) en van de Landsverordening van 10 februari 2014 houdende bepalingen in verband met de invoering van een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba, alsmede tot aanpassing van diverse landsverordeningen met het oog op de modernisering, het aanbrengen van correcties en het herstel van omissies (invoering Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24) en reparatie bijzondere wetgeving) (AB 2014 no. 11), Afkondigingsblad van Aruba 2014, 12.
Zie de Memorie van Toelichting bij art. 1:78 SrA in: H. de Doelder e.a., Wetboek van Strafrecht Aruba, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2014, p. 372-373.
Zie HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878, NJ 2012/78, rov. 3.6.1.
Zie HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3437, NJ 2016/21, rov. 3.4.
Zie in dit verband meer uitgebreid onder nrs. 9-32 van de conclusie van mijn ambtsgenoot Aben vóór HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3437 (ECLI:NL:PHR:2015:1772).
Zie art. IX, eerste lid, van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten, Stb. 1993, 29.