Rb. Rotterdam 14 april 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BM1583, JHV 2010/100 met noot C. Goudriaan, rov. 4.3. Vgl. ook Hof Den Haag 25 oktober 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3325: “Voor aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) is in beginsel in ieder geval (onder meer) enige wetenschap bij [geïntimeerde] vereist omtrent de hennepkwekerij en de daarmee verband houdende manipulatie van de elektriciteitsmeter.”
HR, 04-12-2015, nr. 15/03691
ECLI:NL:HR:2015:3482
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-12-2015
- Zaaknummer
15/03691
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3482, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑12‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2015:895, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2352, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2352, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3482, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Aansprakelijkheid huurder voor schade netbeheerder in verband met hennepplantage.
Partij(en)
4 december 2015
Eerste Kamer
15/03691
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
STEDIN NETBEHEER B.V.,gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Stedin.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
de vonnissen in de zaak 1130692 RL EXPL 11-37923 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 16 mei 2012 en 8 augustus 2012;
het arrest in de zaak 200.113.420/01 van het gerechtshof Den Haag van 14 april 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Stedin is verstek verleend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep met toepassing van artikel 80a RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 28 oktober 2015 op dat standpunt gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3 en 4).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stedin begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, V. van den Brink en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 4 december 2015.
Conclusie 16‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. Aansprakelijkheid huurder voor schade netbeheerder in verband met hennepplantage.
Rolnr. 15/03691
Mr M.H. Wissink
Zitting: 16 oktober 2015
Conclusie inzake art. 80a RO
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats]
(hierna: “[eiser]”)
tegen
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Den Haag
(hierna: “Stedin”)
1. Het tijdig ingestelde cassatieberoep richt zich tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:895. Uit hoofde van zijn huurderschap van een bedrijfspand is [eiser] veroordeeld om aan Stedin te voldoen de schade die deze heeft geleden doordat in het pand illegaal elektriciteit werd afgetapt voor een hennepkwekerij.
2. De klachten van het cassatiemiddel rechtvaardigen naar mijn mening geen behandeling in cassatie omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
3.1
Het tweede onderdeel komt erop neer dat het hof in rov. 2.2 en 2.3 een te strenge maatstaf hanteert voor de aansprakelijkheid van de huurder jegens de netbeheerder doordat het hof de stel- en bewijsplicht te zeer bij de huurder legt. Het onderdeel zoekt steun bij een vonnis van de rechtbank Rotterdam.1.Nu de huurder geen overeenkomst met het energiebedrijf heeft en niet zelf betrokken is bij het illegale verbruik, is de huurder niet aansprakelijk voor de door het energiebedrijf geleden schade tenzij hij wist of behoorde te weten dat iemand anders in de door hem gehuurde woning illegaal energie verbruikte. De bewijslast van die laatste omstandigheid berust bij het energiebedrijf.
3.2
Op Stedin rust stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de op art. 6:162 BW gebaseerde zorgplicht is geschonden. [eiser] dient zijn verweer met voldoende specifieke stellingen te onderbouwen.
Blijkens rov. 2.3 heeft het hof oog voor het onder meer geval “dat de huurder het pand heeft onderverhuurd en geen wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij en de daarmee verband houdende manipulatie van de elektriciteitsmeter”.2.Op een dergelijk geval zag ook het door het onderdeel bedoelde vonnis, waarin de rechtbank oordeelde (rov. 4.3) dat de netbeheerder onvoldoende had gesteld om aannemelijk te maken dat de huurder moet hebben geweten wat er in de door hem onderverhuurde woning gebeurde.
In de onderhavige zaak is volgens het hof (rov. 2.3) sprake van een andere situatie. Al na drie maanden heeft “[eiser] (…) de verantwoordelijkheid voor het pand zonder meer aan een ander overgedragen, zijn handen van het pand afgetrokken en erop vertrouwd dat de gebruiker de huurrelatie verder zou regelen, zonder hier nader onderzoek naar te doen. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat voormelde uit zijn huurderschap voortvloeiende zorgplicht niet (mede) op hem is blijven rusten.” Deze duiding van de situatie is feitelijk en niet onbegrijpelijk. Het oordeel van het hof komt er op neer, dat voldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld en gebleken die, mede gezien de onvoldoende betwisting door [eiser], het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van schending van de bedoelde zorgplicht. Daarmee heeft het hof [eiser] niet belast met een stel- en bewijsplicht, maar slechts geoordeeld dat zijn verweer onvoldoende is onderbouwd. Evenmin heeft het hof, anders dan het onderdeel nog aanvoert, een kwalitatieve aansprakelijkheid geïntroduceerd of een te vergaande uitleg aan de zorgplicht van de huurder gegeven.
4. Het eerste onderdeel is gericht tegen de vaststelling in rov. 1.3. Het middel legt een verband met rov. 5.5 en 5.6 van het vonnis, waarin de rechtbank een contractuele grondslag van de vordering van Stedin verwierp. Nu deze grondslag in hoger beroep niet aan de orde is en overigens de vraag waarom er geen contract tussen partijen is voor de beoordeling in rov. 2.2 en 2.3 irrelevant is, richt de klacht zich tegen een niet dragende overweging en faalt daarom bij gebrek aan belang.
5. Het cassatieberoep kan naar mijn mening met toepassing van artikel 80a RO niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑10‑2015
Het hof verwijst naar Hof Arnhem 2 juni 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL0278 (onderverhuur, in dit geval geen aansprakelijkheid van huurder) en Hof Den Haag 26 januari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL0775 (verhuurder contractueel aansprakelijk jegens netbeheerder voor kennelijk door huurder afgetapte elektriciteit).