Hof Den Haag, 14-04-2015, nr. 200.113.420-01
ECLI:NL:GHDHA:2015:895
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
200.113.420-01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:895, Uitspraak, Hof Den Haag, 14‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3482, Niet ontvankelijk
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Huurrecht. Zorgplicht huurder voor electriciteitsmeter ondanks ontbreken contractuele relatie met netbeheerder.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.113.420/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 1130692 RL EXPL 11-37923
Arrest van 14 april 2015
inzake
[appellant],
wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool te Den Haag,
tegen
Stedin Netbeheer BV,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stedin,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht.
Het geding
Voor het procesverloop tot aan 13 november 2012 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Bij dat tussenarrest werd een comparitie van partijen gelast. Van deze comparitie, die op 18 januari 2013 werd gehouden, is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Stedin de grieven bestreden. Partijen hebben daarna nog elk een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het vonnis van 8 augustus 2012 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] is van 1 augustus 1998 tot 11 juni 2008 huurder geweest van een bedrijfsruimte aan het adres [adres] te [plaats] (hierna: het pand). De huurovereenkomst is op vordering van de verhuurder bij vonnis van 11 juni 2008 ontbonden nadat in het pand op 31 januari 2008 een hennepkwekerij was aangetroffen.
1.2
Ten behoeve van de exploitatie is de hennepkwekerij buiten de meter om van elektriciteit voorzien. Dit is mogelijk gemaakt door de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast te verbreken en het deksel vervolgens te verwijderen. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen is een vieraderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze elektriciteitskabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij buiten de meter om van elektriciteit werd voorzien.
1.3
Tussen [appellant] en Stedin bestond door een administratieve omissie geen schriftelijk contract met betrekking tot het transport en de leverantie van elektriciteit.
1.4
Stedin heeft [appellant] bij brief van 5 maart 2008 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade (ter zake van onbetaalde energie en overige kosten), welke begroot werd op € 18.637,96.
1.5
Stedin heeft bij dagvaarding van 20 december 2011 gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan Stedin van een bedrag van € 18.637,96, te vermeerderen met rente en kosten. Voor zover in hoger beroep nog relevant, heeft Stedin daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] aansprakelijk kan worden gehouden voor de door haar geleden schade op grond van onrechtmatige daad vanwege het schenden van zijn zorgplicht als huurder en gebruiker van het pand.
1.6
Bij vonnis van 8 augustus 2012 heeft de kantonrechter de vordering toegewezen. Tevens heeft de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking van [appellant] verworpen.
2. In hoger beroep heeft [appellant] gevorderd het vonnis te vernietigen en de vordering van Stedin af te wijzen.
2.1
De eerste drie grieven zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] op grond van zijn huurderschap aansprakelijk is voor de door Stedin geleden schade. Aangevoerd wordt dat de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat een huurder slechts een uit goed huurderschap voortvloeiende verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de verhuurder en niet ten opzichte van de eigenaar van nutsvoorzieningen. Die verantwoordelijkheid geldt in ieder geval niet als de huurder aannemelijk kan maken dat de feitelijke band tussen huurder en het pand al geruime tijd is doorgesneden, waarbij de vraag of het pand al dan niet formeel aan een derde is onderverhuurd van ondergeschikt belang is. De kantonrechter heeft een te zware maatstaf aangelegd door te oordelen dat [appellant] zijn stelling dat hij het pand zou hebben onderverhuurd, onvoldoende heeft onderbouwd.
2.2
Het hof is van oordeel dat de huurder van een ruimte, waarin zich een elektriciteitsmeter bevindt, ook al staat hij niet in een contractuele relatie met de netbeheerder, ervoor zorg dient te dragen dat de elektriciteitsmeter in goede en correct functionerende staat blijft, dat er geen ongeoorloofde aanpassingen aan de elektriciteitsmeter plaatsvinden en dat aldus fraude wordt voorkomen. De huurder is immers de enige die toegang heeft tot het pand (en daarmee tot de elektriciteitsmeter) of die derden toegang tot het pand kan verlenen. Nu vast staat dat de verzegeling van de elektriciteitsmeter in het door [appellant] gehuurde pand (toch) is verbroken en dat er energie is gestolen, is [appellant] jegens Stedin op grond van een aan hem toerekenbare schending van de zorgplicht in beginsel aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Het huurcontract staat immers op zijn naam zodat hij formeel huurder van het pand is. Hij heeft het pand in elk geval enkele maanden gebruikt en niet gesteld of gebleken is dat sprake is van indeplaatsstelling of beëindiging van de huurovereenkomst. Grief 1 faalt derhalve.
2.3
Het voorgaande kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien komt vast te staan dat de huurder het pand heeft onderverhuurd en geen wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerij en de daarmee verband houdende manipulatie van de elektriciteitsmeter (vgl. Hof Arnhem 2 juni 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BL0278 en Hof Den Haag 26 januari 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BL0775). [appellant] heeft in dit verband aangevoerd dat hij het pand al na drie maanden in gebruik heeft gegeven aan een ander die vervolgens de huur is gaan betalen en dat de feitelijke band tussen hem en het pand al geruime tijd geleden is doorgesneden. [appellant] heeft aldus echter naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die - ook indien de stelling juist is dat het pand door een ander werd gebruikt - tot het oordeel zouden kunnen leiden dat in het onderhavige geval geen zorgplicht (meer) op [appellant] rustte. Zo is onduidelijk wie de door [appellant] genoemde derde(n) is/zijn en of [appellant] er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat hij met (een) bona fide gebruiker(s) te maken had. Evenzeer is onduidelijk wat hij met deze derde(n) heeft afgesproken. Kennelijk, zo leidt het hof uit de stellingen van [appellant] af, heeft hij de verantwoordelijkheid voor het pand zonder meer aan een ander overgedragen, zijn handen van het pand afgetrokken en erop vertrouwd dat de gebruiker de huurrelatie verder zou regelen, zonder hier nader onderzoek naar te doen. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat voormelde uit zijn huurderschap voortvloeiende zorgplicht niet (mede) op hem is blijven rusten. De grieven 2 en 3 falen dan ook. Voor zover gelet op het voorgaande al aan bewijslevering toegekomen zou worden, geldt dat het bewijsaanbod, voor zover al voldoende specifiek, als niet ter zake dienend moet worden gepasseerd.
2.4
De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep op rechtsverwerking niet slaagt. [appellant] heeft in dat kader aangevoerd dat hij onredelijk benadeeld is omdat hij door het lange tijdsverloop de feitelijke situatie lastiger kan achterhalen.
2.5
Van rechtsverwerking kan sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het ingeroepen recht. Enkel tijdsverloop of stilzitten door een schuldeiser levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen maken (HR 29 september 1995, ECLI:HR:1995:ZC 1827, NJ 1996, 89). Gedragingen die tot rechtsverwerking kunnen leiden, moeten door de partij die zich daarop beroept, worden gesteld en zonodig bewezen.
2.6
Het hof is van oordeel dat het beroep op rechtsverwerking niet slaagt. [appellant] heeft ook thans in hoger beroep geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, anders dan langdurig stilzitten, die een beroep op rechtsverwerking zouden kunnen rechtvaardigen. Van onredelijke benadeling is evenmin sprake, omdat niet valt in te zien waarom [appellant] die al vanaf maart 2008 bekend was met de aansprakelijkstelling door Stedin, niet eerder de feitelijke situatie had kunnen achterhalen. Ook deze grief faalt derhalve.
2.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, team kanton van 8 augustus 2012;
- -
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Stedin tot op heden begroot op € 1.815 aan verschotten en € 1.788 aan salaris advocaat;
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, T.G. Lautenbach en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015 in aanwezigheid van de griffier.