De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten
Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.3.5.3:3.3.5.3 Stap 2: beoordeling
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.3.5.3
3.3.5.3 Stap 2: beoordeling
Documentgegevens:
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209971:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ov. 55 van de considerans.
Ibid.
EBA-richtsnoer 6.1. De richtlijnopstellers wijzen in dit verband ook op ongunstige wisselkoersveranderingen en uitgestelde (rente)betalingen. Zie ov. 55 van de considerans.
Denk aan het afsluiten van een passende verzekering of aan het vastleggen van een afspraak over een tijdelijke verlaging van de terugbetaalplichten.
EBA-richtsnoer 4.4.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Hoewel de richtlijn en de EBA-richtsnoeren zich primair richten op het vrij besteedbaar inkomen van de consument, lijken de richtlijnopstellers het toelaatbaar te achten dat de kredietgever ook rekening houdt met het vermogen van de consument, zoals het spaargeld en andere bezittingen:
“Met name moet bij de beoordeling van het vermogen van een consument om volledig aan de rente- en aflossingsverplichtingen voor het krediet te voldoen zowel rekening worden gehouden met toekomstige betalingen (..), als met andere regelmatige uitgaven, schulden en andere financiële verplichtingen, als met inkomsten, spaartegoeden en andere bezittingen.”1
Los van dit citaat, maken noch de richtlijn noch de EBA-richtsnoeren duidelijk wanneer de kredietwaardigheid mag worden afgestemd op het vermogen van de consument. De richtlijnopstellers laten voorts zien dat de kredietgever onder omstandigheden rekening moet houden met negatieve veranderingen van de betaalcapaciteit. Zo moet de kredietgever bij het bepalen van de kredietwaardigheid rekening houden met ‘alle noodzakelijke en relevante factoren die gedurende de hele looptijd van het krediet van invloed kunnen zijn op het vermogen van een consument om het krediet tijdens de looptijd af te lossen.’2 In die lijn heeft de EBA een richtsnoer uitgegeven welke voorschrijft dat de kredietgever ‘op een prudentiële wijze’ moet omgaan met potentiële negatieve scenario’s, zoals een lager inkomen na pensionering en een rentestijging.3 Niet duidelijk is echter hoe de kredietgever in zulke gevallen moet handelen. Is bijvoorbeeld vereist dat er een plan wordt opgesteld dat is bedoeld om de betaalbaarheid van het krediet in dat specifieke scenario te garanderen?4 Of is het bijvoorbeeld voldoende dat de consument wordt gewaarschuwd voor de nadelige gevolgen van dat scenario? Illustratief voor deze onduidelijkheid is de volgende bepaling die aangeeft dat de kredietgever ‘naar behoren’ rekening moet houden met de toereikendheid van het inkomen na pensionering:
EBA-richtsnoer 4.3.
Als de looptijd van de lening zich uitstrekt tot na de verwachte datum van pensionering van de consument, houdt de kredietgever naar behoren rekening met de toereikendheid van het waarschijnlijke inkomen van de consument en zijn/haar vermogen om de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen na pensionering te blijven nakomen.
Tot slot kan de kredietgever eventueel ook rekening houden met een positieve verandering van de betaalcapaciteit.5 De kredietgever moet dan aannemelijk maken dat die verandering daadwerkelijk zal plaatsvinden. Niet duidelijk is echter hoe de kredietgever een dergelijke verandering in de beoordeling mag betrekken. Kan de kredietwaardigheid ‘alvast’ worden afgestemd op bijvoorbeeld het inkomen na de verwachte inkomstenstijging? Zo ja, in hoeverre is het dan toelaatbaar dat de consument in de periode daarvoor te maken krijgt met terugbetaalplichten die feitelijk gezien niet passen bij het vrij besteedbaar inkomen van dat moment?