Rb. Zeeland-West-Brabant, 10-06-2020, nr. C/02/355077 / HA ZA 19-100
ECLI:NL:RBZWB:2020:2461
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
10-06-2020
- Zaaknummer
C/02/355077 / HA ZA 19-100
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2020:2461, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10‑06‑2020; (Bodemzaak)
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Nakoming kwalitatieve verplichting en kettingbeding in akte levering Kloosterkapel; gebruik van de Kloosterkapel na verkoop en levering van het Kloostercomplex door Congregatie; uitleg van het in de kwalitatieve verplichting opge¬nomen begrip ‘enige vorm van horeca’ en uitleg boetebepaling in het kettingbeding; geen ontbinding en wijziging van de kwalitatieve verplichting en het kettingbeding (artikel 6:259 lid 1 BW); overtreding kettingbeding met matiging boete.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/355077 / HA ZA 19-100
Vonnis van 10 juni 2020
in de zaak van
de rechtspersoon naar kerkelijk recht
DE NEDERLANDSE PROVINCIE VAN DE CONGREGATIE VAN DE MISSIONARISSEN VAN HET HEILIG HART,
gevestigd te Tilburg ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.C.C.J. Schonis te Breda,
tegen
1. [gedaagde sub 1] ,
wonende te [plaats] ,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats] ,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie, zal hierna de Congregatie worden genoemd. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, zullen hierna afzonderlijk en [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud Rooi Harten worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 1 mei 2019 en de daarin genoemde stukken,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 7 augustus 2019,
- -
de conclusie van antwoord in reconventie,
- -
de conclusie van repliek in conventie, akte uitlaten vermeerdering van eis in reconventie,
- -
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens overlegging van een aanvullende productie, met productie 11,
- -
de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
in conventie
2.1.
De Congregatie vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Rooi Harten hoofdelijk te veroordelen om na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van een aan de Congregatie te verbeuren dwangsom van € 583.000,00 per overtreding, de Kloosterkapel welke onderdeel is van het klooster staande en gelegen aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie P, nummers [nummer] en [nummer] niet te gebruiken voor enige vorm van horeca, niet anders dan op eerbare wijze en niet op een wijze die niet overeenkomt met het sacrale karakter van de Kloosterkapel;
II. voor recht te verklaren dat onder het begrip ‘enige vorm van horeca’ zoals gebezigd in de huidige eigendomstitel en oorspronkelijk in de akte d.d. 7 januari 2008 (hyp. 4, deel 53873, nummer 15) vallen: activiteiten die (mede) een diner, receptie, feest, partij of het schenken van alcohol omvatten of waar de verwachting is dat er (ruim) alcohol geschonken kan worden (hoofdvorm horeca), alsmede waar het serveren van eten en schenken van dranken (waaronder alcoholische en niet alcoholische) ondergeschikt aan een andere hoofdactiviteit plaatsvindt (ondersteunende horeca);
III. Rooi Harten hoofdelijk te veroordelen na betekening van het in deze te wijzen vonnis op straffe van een aan de Congregatie te verbeuren dwangsom van € 200.000,00 per overtreding, de bruikleenovereenkomst volledig en onverkort na te komen;
IV. Rooi Harten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 583.000,00 aan de Congregatie uiterlijk binnen 1 week na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en te vermeerderen met de rente ex artikel 6:119a BW althans 6:119 BW vanaf 25 mei 2018 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot de dag der algehele voldoening;
V. Rooi Harten hoofdelijk te veroordelen tot het vergoeden binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis aan de Congregatie van de kosten van deze procedure, waaronder een vergoeding voor het salaris van de advocaat, te verhogen met de nakosten.
2.2.
Rooi Harten voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.4.
Rooi Harten vordert na vermindering en vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair: te verklaren voor recht dat de kwalitatieve verplichting inhoudt dat de kapel mag worden gebruikt conform de opstelling van productie 7, behoudens ‘huwelijksfeesten’ en ‘verjaardagsfeesten’ en met toevoeging van ‘activiteit sportschool’;
b. subsidiair: de kwalitatieve verplichting en het kettingbeding te ontbinden op grond van artikel 6:259 lid 1 BW;
c. althans: de kwalitatieve verplichting en het kettingbeding te wijzigen in die zin dat de in productie7 weergegeven activiteiten behoudens ‘huwelijksfeesten’ en ‘verjaardagsfeesten’ en met toevoeging van ‘activiteit sportschool’ zijn toegestaan,
met veroordeling van de Congregatie in de kosten van deze procedure vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van de uitspraak en de Congregatie te veroordelen tot voldoening van de nakosten ter hoogte van € 246,00 dan wel - indien betekening van het vonnis plaatsvindt - € 328,00.
2.5.
De Congregatie voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
in conventie en in reconventie
3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
- a.
De Congregatie was tot 7 januari 2008 eigenaar van het kloostercomplex met bedrijfsgebouwen, kerkhof, erf en tuin aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] (hierna: het Kloostercomplex). Onderdeel van het Kloostercomplex is het klooster, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie P, nummer [nummer] en [nummer] , met daarin de bij het klooster behorende kapel (hierna: de Kloosterkapel).
- b.
Bij akte van 7 januari 2008 is de eigendom van het Kloostercomplex geleverd aan Stichting TBV en Van der Weegen Grondbank BV.
In artikel 8 van deze akte van levering is het volgende bepaald:
‘Partijen zijn overeengekomen:
a. dat op of in het kloostercomplex geen activiteiten mogen worden ondernomen of gevestigd zoals een gokgelegenheid, een sexclub en dergelijke;
b. dat de kloosterkapel zal niet anders worden gebruikt dan op een eerbare wijze. De kopende partij en diens rechtsopvolgers zullen afzien van die activiteiten in de kapel die niet overeenkomen met het oorspronkelijke sacrale karakter van het gebouw en zullen afzien van liturgische activiteiten, van welke aard ook. Niet toegestaan zal zijn het uitoefenen van enige vorm van horeca dan wel de exploitatie van een discotheek. Bij gerede twijfel omtrent de aanvaardbaarheid dient de geëigende instantie/persoon vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan verkopende partij dan wel diens rechtsopvolger, subsidiair aan de bisschop van ’s-Hertogenbosch.
Partijen zijn overeengekomen, dat de hierboven vermelde afspraken voor zoveel mogelijk kwalitatieve verplichtingen zullen zijn als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de verplichtingen zullen overgaan op degenen die het verkochte onder bijzondere titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het verkochte zullen verkrijgen.
Ten aanzien van de verplichtingen - zoals de verplichting tot het vragen van toestemming - die niet als kwalitatief kunnen gelden, verplicht kopende partij zich ten behoeve van verkopende partij aan zijn rechtsopvolgers onder bijzondere titel een ketting-/boetebeding op te leggen ter verzekering van de correcte nakoming, op straffe van een direct opeisbare boete bij overtreding van de onderliggende verplichting ten behoeve van verkopende partij van vijfhonderdduizend euro (€ 500.000,00) per overtreding en direct opeisbare boete ten behoeve van verkopende partij van hetzelfde bedrag bij het niet opleggen van deze verplichting aan zijn rechtsopvolger(s) onder bijzondere titel, onverminderd de overige rechten verkopende partij.
Het boetebedrag zal worden herzien door vermenigvuldiging van dit bedrag met het gemiddelde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie, hierna nader omschreven, over het gehele op de datum van vordering van de boete laatst verschenen kalenderjaar en het resultaat dier vermenigvuldiging te delen door het gemiddelde prijsindexcijfer over het gehele kalenderjaar tweeduizend zeven.
Onder vooromschreven prijsindexcijfer wordt verstaan het consumenten-prijsindexcijfer, reeks alle huishoudens (basisjaar is het jaar tweeduizend zes), zoals dit prijsindexcijfer jaarlijks in de vorm van en gemiddelde over het gehele laatst verschenen kalenderjaar wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, hierna te noemen CBS. Mocht het CBS de publicatie van vooromschreven reeks prijsindexcijfers staken en daarvoor – hetzij door wijziging van het basisjaar, hetzij door wijziging van de uitgangspunten en/of berekeningswijze, hetzij anderszins – een nieuwe reeks in de plaats stellen, dan zal voor de herziening van de termijnbedragen als bovenbedoeld, de nieuwe reeks in aanmerking worden genomen, zonodig na koppeling aan de cijfers der huidige reeks op een door partijen in overleg met het CBS vast te stellen wijze.’
Bij akte levering van 30 december 2009 is het Kloostercomplex (met de Kloosterkapel) door Stichting TBV en Van der Weegen Grondbank BV geleverd aan [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , die samen handelen onder de naam ‘Samenwerkingsverband van de Rooi Harten’ (rechtbank: Rooi Harten), en de heer [naam] (hierna: [naam] ). Bij akte levering van 13 februari 2012 is de eigendomsverhouding tussen Rooi Harten en [naam] gewijzigd. Bij akte verdeling registergoed van 23 mei 2016 heeft [naam] zijn aandeel aan Rooi Harten geleverd.
In ieder van de genoemde akten is het beding zoals hiervoor onder b. geciteerd woordelijk overgenomen. Daarnaast is in de akte levering van 30 december 2009 bepaald dat de banken, een orgel, de vaste altaren, een Heilig Hartbeeld en een los altaar betrekking hebbende op de Kloosterkapel in bruikleen zijn gegeven aan Rooi Harten en dat deze zaken door haar respectvol zullen worden behandeld en onderhouden.
Op 14 maart 2014 heeft in de Kloosterkapel een huwelijksvoltrekking, op 26 juni 2015 een examenfeest en op 26 september 2015 een huwelijksvoltrekking en huwelijksfeest plaatsgevonden.
De Congregatie heeft op 1 oktober 2017 Rooi Harten aangesproken op de volgens haar niet toegestane activiteiten in de Kloosterkapel.
In de Kloosterkapel heeft op 14 oktober 2017 een verjaardagsfeest en op 9 maart 2018 een herdenkingsdienst plaatsgevonden.
Bij brief van 25 mei 2018 is Rooi Harten door de Congregatie gesommeerd het met de kwalitatieve verplichting en het kettingbeding strijdige gebruik te staken en is de overeengekomen boete aangezegd.
Rooi Harten heeft aan de Congregatie een schriftelijk voorstel gedaan voor de invulling van de Kloosterkapel (productie 7 van Rooi Harten). Het voorstel luidt als volgt.
‘Activiteiten
De eigenaren wensen met name de volgende activiteiten in de kapel te kunnen ontplooien:
● huwelijksvoltrekkingen;
● lezingen en presentaties;
● activiteiten van business clubs en serviceclubs (zoals Rotary, Kiwanis, Lions);
● concerten en voorstellingen;
● bedrijfspresentaties;
● zakelijke recepties en diners;
● huwelijksfeesten;
● exposities;
● verjaardagsfeesten;
alle activiteiten in voorkomende gevallen met in begrip van een ontvangst/borrel en/of aangevuld met een diner of lopend buffet.
Algemene beperking in de tijd
Alle activiteiten in de kapel dienen te eindigen om 01.00 uur.
Algemene beperking ten aanzien van de activiteiten
In alle gevallen zal het betreffende publiek moeten behoren tot een kring van genodigden of anderszins dienen te beschikken over een uitnodiging of toegangskaart. Er zal dan ook geen sprake zijn van ‘inloopactiviteiten’ voor een willekeurig publiek zoals bij een café of restaurant.
In geen geval zullen activiteiten worden ontplooid, gelijk of gelijksoortig aan een gokgelegenheid, dancing, nachtclub of seksclub.’
3.2.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de conventionele en reconventionele vorderingen worden deze gezamenlijk beoordeeld.
artikel 8:kwalitatieve verplichting
3.3.
Tussen partijen is in geschil of Rooi Harten in strijd heeft gehandeld met het hetgeen in artikel 8 van de akte van 7 januari 2008 is bepaald. In dit artikel is de volgende kwalitatieve verplichting opgenomen: ‘dat de kloosterkapel zal niet anders worden gebruikt dan op een eerbare wijze. De kopende partij en diens rechtsopvolgers zullen afzien van die activiteiten in de kapel die niet overeenkomen met het oorspronkelijke sacrale karakter van het gebouw en zullen afzien van liturgische activiteiten, van welke aard ook. Niet toegestaan zal zijn het uitoefenen van enige vorm van horeca dan wel de exploitatie van een discotheek.’
3.4.
De Congregatie stelt dat Rooi Harten door in de Kloosterkapel de hiervoor onder 3.1 sub d en f genoemde activiteiten te laten plaatsvinden in strijd met de kwalitatieve verplichting heeft gehandeld. Deze wijze van gebruik van de Kloosterkapel is niet eerbaar, komt niet overeen met het oorspronkelijke sacrale karakter van het gebouw en is strijdig met het verbod op enige horeca in de Kloosterkapel.
Volgens de Congregatie moet de inhoud van de kwalitatieve verplichting worden uitgelegd aan de hand van de partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de akte. De partijbedoeling volgt uit artikel 8, waar niet voor niets de status aparte van de Kloosterkapel tot uitdrukking komt in: i) de eerbaarheid, ii) het sacrale karakter en iii) niet slechts het verbod op horeca maar zelfs ‘enige vorm van horeca’.
Met ‘geen enige vorm van horeca’ hebben partijen in ieder geval bedoeld activiteiten die (mede) een diner, receptie, feest, partij of het schenken van alcohol omvatten of waar de verwachting is dat er (ruim) alcohol geschonken kan worden (hoofdvorm horeca), alsmede waar het serveren van eten en schenken van dranken (waaronder alcoholische en niet alcoholische) ondergeschikt aan een andere hoofdactiviteit plaatsvindt (ondersteunende horeca).
De Congregatie beroept zich op de betekenis van het woord horeca, zoals dit wordt gehanteerd in de navolgende bronnen.
- Volgens het Algemeen Nederlands Woordenboek is de betekenis: ‘bedrijfstak die bestaat uit commerciële dienstverlenende ondernemingen die logies verstrekken en/of spijzen en dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, restaurant, snackbar, café enz.’.
- Het bestemmingsplan dat ter plaatse van toepassing is definieert horeca als ‘het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccomodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf’.
- Het CBS hanteert het begrip horeca als: ‘Het verstrekken van logies en/of bereide maaltijden, snacks en dranken aan gasten voor onmiddellijke consumptie.’
- Wikipedia definieert horeca als: ‘de bedrijfstak die alle eet- en drinkgelegenheden en logiesverstrekkende bedrijven omvat.’
- De statuten van Horeca Nederland bepalen: ‘Tot het gewone lidmaatschap van de vereniging kunnen worden toegelaten meerderjarige natuurlijke personen, alsmede rechtspersonen, vennootschappen-onder firma en commanditaire vennootschappen en de in lid 2.2. bedoelde bedrijven die in Nederland een bedrijf exploiteren:
- a.
waarin het hotel-, restaurant-, het café- of het pension- en kamerverhuurbedrijf wordt uitgeoefend; of
- b.
waarin de verlening van toeristische/recreatieve dienstverlening, de verstrekking van logies, of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken als bedrijf plaats hebben,
één en ander indien ook overigens wordt voldaan aan de door het landelijk bestuur te stellen voorwaarden.’
3.5.
Rooi Harten betwist met het de hiervoor onder 3.1 sub d en f genoemde activiteiten in strijd met de kwalitatieve verplichting te hebben gehandeld. Voor een juiste uitleg van de akte is van belang dat Rooi Harten geen aandeel heeft gehad in de totstandkoming van het beding. Pas op het moment dat Rooi Harten en [naam] het Kloostercomplex kochten, werden zij bekend met de inhoud van het beding, hetgeen gevolgen heeft voor de uitleg van het beding. De bewoordingen van het beding in relatie tot de gehele de akte zijn dus (in beginsel) bij de uitleg doorslaggevend. Het begrip ‘eerbaar’ hangt nauw samen met het sacrale karakter van het gebouw. Wat een ‘sacraal karakter’ precies is, is niet helder en de inhoud van dit begrip is ook afhankelijk van de maatschappelijke opvattingen en kan in de loop van de tijd wijzigen. Zo hebben sinds 2008 aanzienlijk meer religieuze bouwwerken een andere functie verkregen. De Kloosterkapel is onttrokken aan de eredienst. Een gebruik als kerk of gebedsruimte in het kader van een liturgische activiteit is niet toegestaan. Daarmee is ieder gebruik nu juist per definitie niet sacraal, uitgaande van de betekenis van sacraal als ‘heilig’ of ‘gewijd’.
Het begrip ‘enige vorm van horeca’ is geen zelfstandig verbod, maar moet worden gelezen in het licht van de tekst van artikel 8 sub b en de gehele akte van 7 januari 2008. Rooi Harten heeft de bepaling zo begrepen dat het de Congregatie er kennelijk om gaat dat rekening wordt gehouden met het sacrale karakter van de kapel en dat voorkomen wordt dat de kapel op een oneerbare wijze wordt gebruikt. In het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst geeft de Congregatie echter een te ruime uitleg aan het begrip ‘enige vorm van horeca’. Horeca staat immers voor Hotel, Restaurant & Café, zo volgt uit de definitie van Van Dale. Daarbij gaat het om openbare (publieke) gelegenheden. Het beding beoogt te voorkomen dat er in het kader van een publieke en commerciële gelegenheid eten en drank voor de consumptie ter plaatse plaatsvindt dan wel dat er in het kader van een dergelijke publieke en commerciële functie wordt overnacht. Zo heeft Rooi Harten het beding begrepen en zo mocht zij het beding begrijpen. Dat in het beding ‘discotheek’ naast ‘horeca’ wordt genoemd is ook veelzeggend: hiermee wordt discussie over een discotheek met een beperkte kring van bezoekers (‘alleen voor leden’) voorkomen. Die toegankelijkheid onderscheidt horeca van een privé-feestje. Volgens Rooi Harten houdt de kwalitatieve verplichting in dat de Kloosterkapel mag worden gebruikt conform de door haar als productie 7 overgelegde opstelling, behoudens ‘huwelijksfeesten’ en ‘verjaardagsfeesten’ en met toevoeging van de activiteit ‘sportschool’.
Zou de uitleg van de Congregatie worden gevolgd, dan is vrijwel geen enkele activiteit in de Kloosterkapel toegestaan. De ruime uitleg van het begrip ‘horeca’ die de Congregatie voorstaat, is niet alleen onjuist maar ook onredelijk. De Congregatie heeft immers de eigendom van de Kloosterkapel overgedragen en heeft in ruil daarvoor ook een aanzienlijke som geld ontvangen en zij wist ook dat de kopende partij plannen had om het complex, waaronder de Kloosterkapel, te herontwikkelen. Het lag voor de hand dat de kapel een meer moderne bestemming zou krijgen dan deze tot dan toe had; een bestemming die meer recht zou doen aan de wensen en behoeften van de nieuwe bewoners en gebruikers van het Kloostercomplex.
Volgens Rooi Harten heeft de Congregatie geen belang meer bij het beding omdat zij niet meer actief is op of rondom het Kloostercomplex en dat zij een zwaarwegend belang heeft bij een vrijere exploitatie van de Kloosterkapel, teneinde haar investeringen terug te kunnen verdienen en de kapel weer een functie te kunnen geven. Deze discrepantie in belangen moet tot gevolg hebben dat de kwalitatieve verplichting wordt ontbonden, althans gewijzigd zodat de eigenaar van de Kloosterkapel meer mogelijkheden krijgt om de Kloosterkapel te exploiteren, althans moet de kwalitatieve verplichting aldus worden uitgelegd dat voornoemde activiteiten zijn toegestaan.
3.6.
De rechtbank zal eerst beoordelen hoe het in de kwalitatieve verplichting opgenomen begrip ‘enige vorm van horeca’ dient te worden uitgelegd. Bij de beantwoording van de vraag hoe de kwalitatieve verplichting moet worden uitgelegd komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9168 en HR 8 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901). Dit betekent dat de in de akte opgenomen verplichting prevaleert boven een eventuele niet in die akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling.
3.7.
Nu het aankomt op de bedoeling die de partijen bij het opstellen van de akte van
7 januari 2008 hadden, zijn de door Rooi Harten genoemde omstandigheden dat zij pas later bekend werd met de inhoud van het beding en dat de inhoud van begrippen in de loop der tijd kunnen wijzigen niet relevant in het kader van de uitleg.
Anders dan Rooi Harten heeft betoogd is naar het oordeel van de rechtbank het begrip ‘enige vorm van horeca’ geen uitwerking van het begrip ‘op eerbare wijze’. Uit de formulering van de kwalitatieve verplichting volgt dat dit twee zelfstandige verboden zijn.
3.8.
De Congregatie stelt dat de partijbedoeling ziet op een normale uitleg van het begrip ‘enige vorm van horeca’ in de bepaling. Dat Stichting TBV en Van der Weegen Grondbank BV bij het opstellen van de akte een andere bedoeling hadden dan de Congregatie heeft Rooi Harten niet aangevoerd. Van een andere partijbedoeling dan de Congregatie heeft gesteld blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de bewoordingen en context van de bepaling, ook niet wanneer daarbij - zoals door Rooi Harten is aangevoerd - de zinsnede omtrent de exploitatie van een discotheek wordt betrokken. De tekst van de bepaling geeft immers geen (taalkundige of andere) koppeling tussen het verbod op enige vorm van horeca enerzijds en het verbod op de exploitatie van een discotheek anderzijds.
3.9.
Voor de vraag wat al dan niet onder horeca moet worden verstaan, zoekt de rechtbank aansluiting bij het algemeen spraakgebruik en bij de omschrijving zoals deze wordt gegeven in de door Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal: het woord horeca is gevormd van de woorden hotel, restaurant en café en de betekenis is ‘bedrijfstak van hotels, restaurants, cafés, pensions e.d.’ is.
Dat het begrip horeca een ruimere betekenis heeft dan door Rooi Harten is bepleit, blijkt verder uit de door de Congregatie - niet weersproken - genoemde wijze waarop horeca in het lokale bestemmingsplan, door CBS, Wikipedia en Koninklijke Horeca Nederland wordt gedefinieerd althans gebruikt. Samenvattend gaat het bij ‘horeca’ om het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en dranken voor consumptie ter plaatse. Dat het al dan niet besloten karakter van de activiteiten relevant zou zijn, zoals Rooi Harten betoogt, vindt geen steun in de tekst en/of context van de bepaling, noch in de objectief vast te stellen omstandigheden.
3.10.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de uitleg van het begrip ‘enige vorm van horeca’ zoals door de Congregatie bepleit dient te worden gevolgd met dien verstande dat daaraan voor de volledigheid en duidelijkheid zal worden toegevoegd dat het een bedrijfsmatige uitoefening betreft.
3.11.
Met betrekking tot de stelling van Rooi Harten dat de kwalitatieve verplichting moet worden ontbonden, althans worden gewijzigd overweegt de rechtbank het volgende.
3.12.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:259 lid 1 BW kan de rechter een vordering tot ontbinding of wijziging toewijzen, indien de schuldeiser bij de nakoming van de verplichting geen redelijk belang meer heeft en niet aannemelijk is dat dit belang zal terugkeren.
3.13.
Volgens Rooi Harten heeft de Congregatie geen belang meer bij het beding omdat zij niet meer actief is op of rondom het Kloostercomplex. De rechtbank is met de Congregatie van oordeel dat de omstandigheid dat de Congregatie niet actief op of rondom het Kloostercomplex zou zijn niet betekent dat zij geen belang meer bij het beding zou hebben. De Congregatie heeft aangevoerd dat haar belang bij het beding is dat haar gewijde plaatsen niet worden gebruikt op een wijze die niet overeenstemt met dat gewijde karakter en dat dit belang nog steeds geldt. Dit belang houdt geen verband met omstandigheid of de Congregatie al dan niet actief is op of rondom het Kloostercomplex.
De stelling van Rooi Harten dat het belang van de Congregatie in de loop van de jaren na de onttrekking aan de eredienst is afgenomen, wordt gelet op het voorgaande, verworpen. Dat de door Rooi Harten bepleite bestemming alom in voormalige kerkgebouwen/religieuze complexen gebruikelijk zou zijn, doet niet af aan het belang van de Congregatie.
Het door Rooi Harten genoemde belang dat zij in feite geen rendabele invulling aan de Kloosterkapel kan geven is bij de beoordeling niet relevant.
De stelling van Rooi Harten dat de Congregatie geen belang meer heeft bij handhaving van het beding is dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd.
3.14.
Uit het voorgaande volgt dat de door de Congregatie sub II gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is met - zoals sub 3.10 overwogen - de toevoeging ‘bedrijfsmatig’.
3.15.
Voor zover vordering I ziet op een veroordeling van Rooi Harten om de Kloosterkapel niet voor enige vorm van horeca te gebruiken op verbeurte van een dwangsom zal deze eveneens worden toegewezen. Vordering I dient echter voor wat betreft het gebruik ‘op niet eerbare wijze’ en ‘niet in overeenstemming met het oorspronkelijk sacraal karakter’ te worden afgewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking, dat ter zake de uitleg van deze begrippen door de Congregatie geen verklaring voor recht is gevraagd. Partijen hebben ook geen stellingen ingenomen over de wijze waarop voornoemde begrippen dienen te worden uitgelegd. Zij hebben slechts een debat gevoerd over de vraag of bepaalde vormen van gebruik van de kapel al dan niet gebruik op eerbare wijze of in overeenstemming met het oorspronkelijk sacraal karakter van de kapel zijn. Een veroordeling om de Kloosterkapel niet anders te gebruiken dan op eerbare wijze en niet op een wijze die niet overeenkomt met het sacrale karakter, zal dan ook te gemakkelijk tot executiegeschillen leiden.
3.16.
De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum vermeld.
3.17.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden afgewezen. Er bestaat gebondenheid voor gelijke delen, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling iets anders voortvloeit. Gesteld noch gebleken is dat van een dergelijke uitzondering op vorenbedoelde hoofdregel sprake is. Verder geldt dat van een hoofdelijke verbintenis sprake is als de hoofdelijk verbonden schuldenaren zich tegenover de schuldeiser hebben verbonden dezelfde prestatie te verrichten. Zoals in artikel 6:7 lid 2 BW is bepaald, bevrijdt nakoming door een van de hoofdelijk verbonden schuldenaren ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser. Voor het geval de schuldenaren zoals in casu zich hebben verbonden tot een niet-doen, volgt daaruit dat deze verbintenis geen hoofdelijke verbintenis is in de zin van artikel 6:6 BW (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0593).
3.18.
Rooi Harten heeft onder a. gevorderd dat de kwalitatieve verplichting inhoudt dat de Kloosterkapel mag worden gebruikt conform de opstelling van productie 7, behoudens ‘huwelijksfeesten’ en ‘verjaardagsfeesten’ en met toevoeging van de activiteit ‘sportschool’.
3.19.
Vooropgesteld wordt dat de kwalitatieve verplichting bepaalt welk gebruik niet is toegestaan, zodat het onder a. gevorderde niet op voormelde wijze tot toewijzing kan leiden. Ook wanneer met vordering a. beoogd zou zijn te bepalen dat de in productie 7 genoemde activiteiten exclusief ‘huwelijks- en verjaardagsfeesten’ en inclusief ‘sportschool' toegestaan zijn, omdat zij niet onder enige vorm van horeca vallen, zou deze niet slagen. Rooi Harten gaat er immers van uit dat bij de door haar genoemde activiteiten voedsel en/of dranken mogen worden genuttigd. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat dit krachtens de in artikel 8 opgenomen kwalitatieve verplichting niet is toegestaan. Vordering a. dient dan ook te worden afgewezen.
3.20.
Uit hetgeen hiervoor sub 3.13 is overwogen volgt dat de door Rooi Harten onder sub b. gevorderde ontbinding en onder sub c. gevorderde wijziging van de kwalitatieve verplichting zullen worden afgewezen.
het kettingbeding
3.21.
De Congregatie stelt dat Rooi Harten omtrent de aanvaardbaarheid van de activiteiten die hebben plaatsgevonden gerede twijfel had moeten hebben, zodat Rooi Harten ingevolge het onder artikel 8 opgenomen kettingbeding vooraf schriftelijk toestemming had dienen te vragen. Door dit na te laten heeft Rooi Harten in strijd met het kettingbeding gehandeld en is zij de overeengekomen boete verschuldigd. Ondanks dat er meerdere overtredingen zijn, vordert de Congregatie slechts eenmaal de boete.
3.22.
Rooi Harten voert als verweer aan dat, indien er al sprake is van een kettingbeding en niet van een kwalitatieve verplichting, zij deze verplichting niet heeft overtreden en overigens ook nooit heeft getwijfeld over de toelaatbaarheid van de activiteiten. Daar komt bij dat er geen boete is gesteld op overtreding van de verplichting tot het vragen van toestemming maar slechts op het doorbreken van de ketting. Zij verzoekt een eventueel verschuldigde boete te matigen. Rooi Harten stelt voorts dat het kettingbeding dient te worden ontbonden, althans te worden gewijzigd. Aan deze stelling heeft Rooi Harten dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan haar stelling dat de kwalitatieve verplichting dient te worden ontbonden, althans te worden gewijzigd.
3.23.
Artikel 8 in de akte van 7 januari 2008 houdt het volgende beding in: ‘Bij gerede twijfel omtrent de aanvaardbaarheid dient de geëigende instantie/persoon vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan verkopende partij dan wel diens rechtsopvolger, subsidiair aan de bisschop van ’s-Hertogenbosch.’. Ten onrechte stelt Rooi Harten dat de betreffende verplichting als een kwalitatieve verplichting aangemerkt moet worden. In artikel 6:252 BW is immers bepaald dat slechts verplichtingen om iets te dulden of niet te doen kwalitatieve verplichtingen kunnen zijn. Het onderhavige beding ziet op echter op een verplichting om iets te doen. In artikel 8 is overigens ook opgenomen dat de verplichting tot het vragen van toestemming niet als kwalitatief kan gelden.
3.24.
De stelling van Rooi Harten dat het kettingbeding dient te worden ontbonden, althans te worden gewijzigd, wordt op dezelfde gronden als hiervoor onder 3.13 overwogen gepasseerd. Vorderingen b en c. van Rooi Harten zullen ten aanzien van het kettingbeding dan ook eveneens worden afgewezen.
3.25.
Beoordeeld dient te worden of Rooi Harten de verplichting van het kettingbeding om toestemming te vragen heeft overtreden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Vaststaat dat Rooi Harten op 1 oktober 2017 door de Congregatie is aangesproken op de niet toegestane activiteiten in de Kloosterkapel. Vanaf dat moment had Rooi Harten gerede twijfel moeten hebben omtrent de aanvaardbaarheid van het gebruik van de Kloosterkapel voor het verjaardagsfeest van mede-eigenaar de heer [gedaagde sub 2] op 14 oktober 2017 en had zij hiervoor toestemming moeten vragen. Gebruik van de Kloosterkapel voor een verjaardagsfeest is in strijd met het sacrale karakter van de Kloosterkapel. Nu Rooi Harten geen toestemming heeft gevraagd, heeft zij in strijd gehandeld met het kettingbeding.
3.26.
De rechtbank volgt de Rooi Harten niet in haar stelling dat er geen boete is gesteld op overtreding van het kettingbeding. In artikel 8 is immers bepaald dat zowel een boete is verschuldigd bij overtreding van de onderliggende verplichting - zoals de verplichting tot het vragen van toestemming - als bij het niet opleggen van deze verplichting aan rechtsopvolgers.
Feiten en omstandigheden op grond waarvan blijkt dat de partijen die het beding hebben opgesteld een andere bedoeling hadden, zijn door Rooi Harten niet gesteld of gebleken.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Rooi Harten in beginsel een boete van € 583.000,00 is verschuldigd.
3.27.
Het beroep van Rooi Harten op matiging van de contractuele boete beoordeelt de rechtbank als volgt. De in artikel 6:94 lid 1 BW opgenomen maatstaf, inhoudende dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (vgl. HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
3.28.
De rechtbank is van oordeel dat matiging op zijn plaats is. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Vooropgesteld wordt dat de Congregatie belang heeft bij naleving van de onderliggende verplichtingen. Uit artikel 8 blijkt dat de boete van € 583.000,00 zowel is gesteld op het niet opleggen van de verplichting als op het overtreden van de onderliggende verplichtingen. Een boete van € 583.000,00 voor (iedere) overtreding van een onderliggende verplichting staat in geen verhouding tot een boete van € 583.000,00 voor het niet opleggen van de verplichting.
De schade die de Congregatie stelt door overtreding van het beding te hebben geleden is dat zij wordt aangekeken op het huidige gebruik van de Kloosterkapel en dat zij omvangrijke kosten heeft moeten maken om dit gebruik gestaakt te krijgen. Een nadere onderbouwing van deze kosten heeft de Congregatie echter niet gegeven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de schade die de Congregatie door de overtreding op 14 oktober 2017 heeft geleden zeer gering is. Verder is van belang dat Rooi Harten na 14 oktober 2017 geen overtreding meer heeft begaan. De herdenkingsdienst op 9 maart 2018 is niet strijdig met het beding en door Rooi Harten is onbetwist gesteld dat de aansluitende receptie niet in de Kloosterkapel heeft plaatsgevonden.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, brengen de rechtbank ertoe de boete te matigen tot een bedrag van € 25.000,00.
3.29.
De Congregatie vordert primair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, over de boete van € 25.000,00 vanaf 25 mei 2018. De regeling van de wettelijke handelsrente is echter niet van toepassing op een vordering tot betaling van een bedrag bij wijze van schadeloosstelling en dit geldt dan ook voor een boeteverplichting, althans indien die (mede) strekt tot compensatie van schade, zoals in het onderhavige geval. Daarom zal slechts de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen over het bedrag van € 25.000,00 vanaf 25 mei 2018.
3.30.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling tot betaling van de boete zal, bij gebrek aan enige grondslag, worden afgewezen.
de bruikleenovereenkomst
3.31.
De Congregatie stelt dat Rooi Harten gehouden is tot nakoming van haar verplichting om de in bruikleen gegeven zaken banken, een orgel, de vaste altaren, een Heilig Hartbeeld en een los altaar respectvol te behandelen en dat zij daarin is tekortgeschoten.
3.32.
Rooi Harten betwist dat zij de in bruikleen gegeven zaken niet respectvol heeft behandeld.
3.33.
Gelet op het verweer van Rooi Harten had het op de weg van de Congregatie gelegen feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de in bruikleen gegeven zaken niet respectvol door Rooi Harten zijn behandeld. De Congregatie stelt ter onderbouwing slechts dat een en ander blijkt uit de in de Kloosterkapel gehouden activiteiten. De omstandigheid dat in de Kloosterkapel twee verjaardagsfeesten, een examenfeest en een huwelijksfeest hebben plaatsgevonden brengt nog niet met zich mee dat de in bruikleen gegeven zaken niet respectvol zijn behandeld. De Congregatie had feitelijk dienen te onderbouwen wat er tijdens die feesten met de in bruikleen gegeven zaken is gebeurd en dat dit niet respectvol is. Nu de Congregatie dit heeft nagelaten wordt haar stelling dat Rooi Harten de in bruikleen gegeven zaken niet respectvol heeft behandeld als onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd. Rechtens wordt er dan ook vanuit gegaan dat Rooi Harten de bruikleenovereenkomst nakomt, zodat de Congregatie geen belang bij haar vordering III heeft. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
proceskosten
3.34.
Rooi Harten zal in conventie en in reconventie als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten in conventie aan de zijde van de Congregatie op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 105,15
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat € 2.085,00 (3,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 4.182,15
3.35.
In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van de Congregatie begroot op € 814,50 terzake salaris advocaat (3,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00).
3.36.
De door de Congregatie in conventie en in reconventie verzochte nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
3.37.
Nu uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA5169 volgt dat een veroordeling van meerdere partijen in dezelfde proceskosten van rechtswege leidt tot hoofdelijke verbondenheid, zal de door de Congregatie gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proces- en nakosten worden toegewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt Rooi Harten om na betekening van dit vonnis de Kloosterkapel, welke onderdeel is van het Klooster staande en gelegen aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] , gelegen op het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie P, nummers [nummer] en [nummer] , niet te gebruiken voor enige vorm van horeca, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 per overtreding, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt,
4.2.
verklaart voor recht dat onder het begrip ‘enige vorm van horeca’ zoals gebezigd in de huidige eigendomstitel en oorspronkelijk in de akte d.d. 7 januari 2008 (hyp. 4, deel 53873, nummer 15) vallen: bedrijfsmatige activiteiten die (mede) een diner, receptie, feest, partij of het schenken van alcohol omvatten of waar de verwachting is dat er (ruim) alcohol geschonken kan worden (hoofdvorm horeca), alsmede waar het bedrijfsmatig serveren van eten en schenken van dranken (waaronder alcoholische en niet alcoholische) ondergeschikt aan een andere hoofdactiviteit plaatsvindt (ondersteunende horeca),
4.3.
veroordeelt Rooi Harten om binnen 1 week na heden aan de Congregatie te betalen een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover vanaf 25 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening,
4.4.
veroordeelt Rooi Harten hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Congregatie tot op heden begroot op € 4.182,15, te voldoen binnen 14 dagen na heden,
4.5.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 4.1, 4.3 en 4.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen af,
4.8.
veroordeelt Rooi Harten hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de Congregatie tot op heden begroot op € 814,50,
4.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
4.10.
veroordeelt Rooi Harten hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Rooi Harten niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.11.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Verhagen-Coopmans en in het openbaar uitgesproken door mr. Eijssen-Vruwink op 10 juni 2020.