CRvB, 28-10-2014, nr. 13-3294 WWB
ECLI:NL:CRVB:2014:3519
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-10-2014
- Zaaknummer
13-3294 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:3519, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑10‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 28‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Bevoegdheid. Herziening en terugvordering bijstand. Afwijzing AIO-aanvulling. Overschrijding vermogensgrens. Bezit onroerend goed in buitenland. Schending inlichtingenverplichting.
13/3294 WWB, 13/4033 WWB, 13/4034 WWB
Datum uitspraak: 28 oktober 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
17 juni 2013, 12/16 en 12/129 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Aalten Oude IJsselstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S.T.C. Rebergen, advocaat, eveneens hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft in de zaak van betrokkene een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2014. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Usanmaz, advocaat en kantoorgenoot van opvolgend advocaat mr. E. Osinga, en door haar dochter. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.B.L. Wissink.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren op [datum] 1945, ontving van 20 oktober 1980 - met onderbrekingen - tot 1 november 2010 van het dagelijks bestuur bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Vanaf 1 november 2010 ontvangt betrokkene van de Svb een onvolledig pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Op 28 oktober 2009 heeft de kleindochter van betrokkene tijdens een gesprek van betrokkene met de toezichthouder van het dagelijks bestuur (toezichthouder) in het kader van een algemene rechtmatigheidscheck verklaard dat betrokkene een huis in Turkije heeft. Betrokkene heeft dit vervolgens gecorrigeerd en verklaard dat er geen wijzigingen zijn. Naar aanleiding van dit gesprek heeft het dagelijks bestuur bij het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het verzoek gedaan onderzoek in te stellen naar bezit van onroerende zaken of vermogen van betrokkene in Turkije. Het Bureau Attaché voor Sociale Zaken (attaché) van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Ankara heeft in Turkije een onderzoek ingesteld, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in onderzoeksverslagen van 7 april 2010 en 17 mei 2010. Uit dat onderzoek komt naar voren dat betrokkene sinds 17 december 1975 eigenaar is van een woning in [plaats], gemeente [gemeente] te Turkije (de woning) en sinds 29 augustus 2003 mede-eigenaar van een vijftal percelen grond eveneens in [plaats], waarvan haar deel een totaaloppervlakte van 54.986,43 m2 betreft (de percelen).
1.3.
Tijdens een gesprek met de toezichthouder op 8 juni 2010 heeft betrokkene de woning, waarvan in de onderzoeksverslagen van de attaché een foto is bijgevoegd, herkend en verklaard dat deze woning haar eigendom is. Op 2 augustus 2010 heeft betrokkene bij het dagelijks bestuur een met de bevindingen van de attaché overeenkomend overzicht van de op haar naam staande onroerende zaken in het Kadaster en een overzicht van de Dienst Vorderingen, Inningen en Onroerende Zaken (belastingdienst) van de gemeente [gemeente], beiden van 15 juli 2010 overgelegd. Uit het onderzoeksverslag van de attaché van
19 oktober 2010 blijkt dat de waarde van de woning is getaxeerd op € 7.000,- en de waarde van de percelen - rekening houdend met het aandeel van betrokkene hierin - op € 25.000,-. Op
8 december 2010 heeft de toezichthouder een gesprek met betrokkene gevoerd. De bevindingen van het onderzoek van de toezichthouder naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand zijn neergelegd in een rapport van 28 december 2010.
1.4.
De onderzoeksresultaten van de toezichthouder zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 27 april 2011 de door de overschrijding van het vrij te laten vermogen ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 27.405,06 van betrokkene terug te vorderen.
1.5.
Bij besluit van 12 januari 2012 (bestreden besluit 1) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 april 2011 ongegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 27 april 2011 gewijzigd in die zin dat de bijstand van betrokkene over de periode van 29 augustus 2003 tot en met 30 september 2010 wordt herzien in verband met een overschrijding van het vrij te laten vermogen. Hieraan ligt ten grondslag dat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het bezit van de woning en de percelen in Turkije, waarvan de getaxeerde waarde het vrij te laten vermogen overschrijdt. Daardoor is aan betrokkene ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand verstrekt en wordt dit bedrag van betrokkene teruggevorderd.
1.6.
Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) heeft de Svb betrokkene bij brieven van
25 oktober 2010, 25 januari 2011en 22 februari 2011 in de gelegenheid gesteld nader genoemde stukken betreffende - onder meer - de onroerende zaken van betrokkene in het buitenland over te leggen. Betrokkene heeft wederom de overzichten van het Kadaster en van de belastingdienst van de gemeente [gemeente] van 15 juli 2010 overgelegd. Bij besluit van
7 juni 2011 heeft de Svb vervolgens de aanvraag van betrokkene om een AIO-aanvulling afgewezen.
1.7.
Bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit 2) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 juni 2011 deels gegrond verklaard en met ingang van
27 april 2011 aan betrokkene een AIO-aanvulling toegekend. De Svb heeft het bezwaar voor zover het de periode van 1 november 2010 tot en met 26 april 2011 betreft ongegrond verklaard op de grond dat het vermogen van betrokkene per 1 november 2010 is vastgesteld op € 32.000,-, waarmee het vrij te laten vermogen wordt overschreden. Daardoor heeft betrokkene geen recht op een AIO-aanvulling. Het terugvorderingsbesluit van het dagelijks bestuur van 27 april 2011 is een schuld in de zin van de WWB, waardoor het vermogen van betrokkene per die datum daalt tot een bedrag lager dan het vrij te laten vermogen. Dit brengt met zich dat betrokkene eerst vanaf 27 april 2011 recht heeft op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet het dagelijks bestuur maar, nu het bestreden besluit 1 dateert van na 1 januari 2010, de Svb moet worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan voor zover dat ziet op de intrekking
(lees: herziening) en terugvordering van de algemene bijstand over de periode van
29 augustus 2003 tot en met 30 september 2010. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen in stand te laten omdat het bevoegdheidsgebrek bij het mandaatbesluit van
18 april 2013, waarbij de Svb aan het dagelijks bestuur betreffende de besluiten ten aanzien van betrokkene alsnog mandaat heeft verleend, met terugwerkende kracht als hersteld kan worden beschouwd. De rechtbank heeft verder overwogen dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de woning en de percelen in Turkije. Dat betrokkene geen weet zou hebben van de onroerende zaken op haar naam in Turkije heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Betrokkene heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de in het taxatierapport vermelde waarden van de woning en de percelen onjuist zouden zijn. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
De Svb heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze betrekking heeft op het bestreden besluit 1. Daartoe heeft de Svb aangevoerd dat de rechtbank de Svb ten onrechte heeft aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan ten aanzien van het bestreden besluit 1 tot herziening en terugvordering van de bijstand van betrokkene.
3.2.
Betrokkene heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover de rechtsgevolgen van de herziening en terugvordering (bestreden besluit 1) in stand zijn gelaten en het beroep tegen de afwijzing van de AIO-aanvulling (bestreden besluit 2) ongegrond is verklaard. Zij heeft - samengevat - aangevoerd dat zij niet wist dat zij onroerende zaken in Turkije op naam had staan. Voorts heeft betrokkene de waarden zoals vermeld in het taxatierapport van de attaché betwist.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
hoger beroep Svb: bevoegdheid
4.1.
Ingevolge de Wet van 17 december 2009 (Stb. 2009, 596) is op 1 januari 2010 paragraaf 5.4 (uitvoering Sociale verzekeringsbank) van de WWB in werking getreden.
4.2.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van 15 april 2014, (ECLI:NL:CRVB:2014:1235) heeft overwogen, volgt uit de artikelen 47a, 47b en 78i van de WWB dat een besluit van het dagelijks bestuur tot verlening van algemene bijstand aan alleenstaanden van 65 jaar en ouder, dat is genomen vóór 1 januari 2010, met ingang van die datum geldt als een besluit van de Svb. Ten aanzien van deze aanvullende algemene bijstand is de Svb met ingang van 1 januari 2010 het bevoegde bestuursorgaan om tot intrekking, herziening of terugvordering van bijstand over te gaan. Op de periode waarin een betrokkene nog geen 65 jaar is, heeft noch artikel 47a, eerste en tweede lid, van de WWB noch artikel 78i, eerste en derde lid, van de WWB betrekking. Het betreft dan immers geen herziening en terugvordering van bijstand die aan een persoon van 65 jaar of ouder is verleend.
4.3.
Bij bestreden besluit 1 gaat het om herziening en terugvordering van bijstand over de periode van 29 augustus 2003 tot en met 30 september 2010, een periode waarin betrokkene nog geen 65 jaar was. Gelet op 4.2 is de Raad dan ook - anders dan de rechtbank - van oordeel dat in dit geval aan het dagelijks bestuur op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid, van de WWB de bevoegdheid toekomt om besluiten te nemen over de herziening en terugvordering van de bijstand van betrokkene over de genoemde periode.
hoger beroep betrokkene: herziening en terugvordering
4.4.
Vaststaat dat betrokkene gedurende de te beoordelen periode van 29 augustus 2003 tot en met 30 september 2010 eigenaar was van de woning en mede-eigenaar van de percelen in de gemeente [gemeente] in Turkije. Tussen partijen is verder niet in geschil dat betrokkene hiervan bij het dagelijks bestuur geen melding heeft gemaakt.
4.4.1.
Dat van schending van de inlichtingenverplichting geen sprake is omdat betrokkene niet op de hoogte was van het feit dat zij (mede-)eigenaar van de onroerende zaken was, wordt weersproken door de verklaringen van betrokkene tegenover de toezichthouder en kan reeds om die reden niet worden gevolgd. Betrokkene heeft immers, zo is ook neergelegd in 1.3, na confrontatie met de onderzoeksbevindingen tijdens het gesprek van 8 juni 2010 erkend dat de haar met een foto getoonde woning haar eigendom is. Tijdens het gesprek van 8 december 2010 heeft betrokkene bovendien verklaard over een sleutel van de woning te beschikken. Over de percelen heeft zij verklaard dat zij de grond heeft geërfd van haar ouders en dat de erfenis in 2003 is verdeeld. Betrokkene heeft verder verklaard dat zij dit niet heeft opgegeven omdat zij uit het onroerend goed geen inkomsten heeft en zij de waarde van de grond niet kent.
4.4.2.
Bij het beschikken over onroerend goed in het buitenland gaat het onmiskenbaar om gegevens waarvan het de bijstandsgerechtigde redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Door geen mededeling te doen aan het dagelijks bestuur van de woning en de percelen heeft betrokkene de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.3.
Met de rechtbank ziet de Raad in wat betrokkene heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur bij de bepaling van de waarde van de woning en de percelen niet van de in de onderzoeksverslagen van de attaché vermelde waarden zou mogen uitgaan. Uit de daaraan ten grondslag liggende taxatierapporten blijkt met welke factoren de taxateur rekening heeft gehouden, waaronder de mate van verkoopbaarheid van deze onroerende zaken. Betrokkene heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. De beroepsgrond dat gezien de door de gemeentelijke belastingdienst gehanteerde waarde van de onroerende zaken de getaxeerde waarde te hoog is vastgesteld, wordt niet gevolgd. Deze waarden vertegenwoordigen - zoals uit de aanvullende reactie van de attaché van 1 december 2011 blijkt en ter zitting door de gemachtigde van betrokkene ook is erkend - bijna nergens de daadwerkelijke marktwaarde en worden bewust lager gehouden om zo ook de te betalen belasting hierover te beperken.
4.4.4.
Betrokkene is er niet in geslaagd aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat het dagelijks bestuur niet mocht uitgaan van de uit het taxatierapport blijkende waarde van totaal € 32.000,-. Dit betekent dat betrokkene in de te beoordelen periode de beschikking had over een vermogen boven de vrij te laten vermogensgrens.
4.5.
Uit 4.4 tot en met 4.4.4 volgt dat het dagelijks bestuur bevoegd was de bijstand van betrokkene te herzien en de ten onrechte gemaakte kosten van betrokkene terug te vorderen.
hoger beroep betrokkene: afwijzing AIO-aanvulling
4.6.
Vaststaat dat betrokkene in de hier te beoordelen periode van 1 november 2010 tot
27 april 2011 eveneens eigenaar van de woning en mede-eigenaar van de percelen in de gemeente [gemeente] in Turkije was. Uit 4.4.4 volgt verder dat vaststaat dat betrokkene door de eigendom van de woning en (mede-)eigendom van de percelen de beschikking had over een vermogen boven de grens van het vrij te laten vermogen.
4.7.
Betrokkene heeft geen afzonderlijke gronden tegen de afwijzing van de AIO-aanvulling gericht. Uit 4.6 volgt dat de Svb de aanvraag om een AIO-aanvulling over die periode terecht heeft afgewezen.
conclusie
4.8.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep van de Svb slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor zover het betreft de gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 1 en de vernietiging van dat besluit voor zover betrekking hebbend op de bevoegdheid tot het nemen daarvan alsmede voor zover het betreft het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit. Uit 4.5 en 4.7 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De Raad zal voorts, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene gericht tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover het bestreden besluit 2 betreft. Voor de duidelijkheid merkt de Raad op dat de bepalingen in de aangevallen uitspraak met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten - die zich niet richten tot de Svb maar tot het dagelijks bestuur - in stand blijven aangezien het dagelijks bestuur geen hoger beroep heeft ingesteld.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen bestreden
besluit 1 gegrond is verklaard, dit besluit voor zover betrekking hebbend op de bevoegdheid
tot het nemen daarvan is vernietigd en de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2
ongegrond is verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens
HD