Wet van 16 juni 1988, Stb. 1998, 305, in werking getreden op 1 januari 1989
Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-09-2022, nr. 200.287.535/01
ECLI:NL:GHARL:2022:8349
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-09-2022
- Zaaknummer
200.287.535/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:8349, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:241
- Vindplaatsen
OR-Updates.nl 2022-0231
JOR 2023/32 met annotatie van G.J.H. Sangen
Uitspraak 27‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Geschil tussen melkcoöperatie en uitgetreden melkveehouders. In statuten opgenomen uittreedvoorwaarde heeft na een fusie haar geldigheid behouden. Het door de melkveehouders niet in acht nemen van de statutair bepaalde opzegtermijn, leidt dan ook tot het verschuldigd worden van een uittreedvergoeding. Het door de melkcoöperatie niet uitkeren dan wel verrekenen van een in verband met een fusie aan de melkveehouders toegekende extra vergoeding heeft geen basis in de statuten en is niet toegestaan. Het in de laatste maand van lidmaatschap betalen van een lagere prijs voor geleverde melk is ook niet toegestaan. Matiging van de forfaitaire vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.287.535/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 120498)
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
Drents Overijsselse Coöperatie Kaas U.A.,
gevestigd te [plaats39] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
advocaat: mr. D.J. de Jongh, die kantoor houdt te Zwolle,
tegen
1. [geïntimeerde1] Zeewolde B.V.,
gevestigd te [plaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
wonende te [plaats2] ,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [plaats3] ,
4. VOF [geïntimeerde4],
gevestigd te [plaats1] ,
5. V.O.F. [geïntimeerde5] ,
gevestigd te [plaats4] ,
6. [geïntimeerde6],
wonende te [plaats1] ,
7. [geïntimeerde7],
wonende te [plaats1] ,
8. [geïntimeerde8],
wonende te [plaats5] ,
9. Maatschap [geïntimeerde9],
gevestigd te [plaats1] ,
10. Maatschap [geïntimeerde10],
gevestigd te [plaats6] ,
11. Melkveebedrijf [geïntimeerde11] V.O.F.,
gevestigd te [plaats7] ,
12. Maatschap [geïntimeerde12],
gevestigd te [plaats1] ,
13. [geïntimeerde13] C.V.,
gevestigd te [plaats8] ,
14. Maatschap [geïntimeerde14],
gevestigd te [plaats9] ,
15. [geïntimeerde15],
wonende te [plaats1] ,
16. [geïntimeerde16],
wonende te [plaats1] ,
17. [geïntimeerde17],
wonende te [plaats1] ,
18. Maatschap [geïntimeerde18],
gevestigd te [plaats10] ,
19. [geïntimeerde19],
wonende te [plaats1] ,
20. Maatschap [geïntimeerde20],
gevestigd te [plaats1] ,
21. [geïntimeerde21],
wonende te [plaats11] ,
22. [geïntimeerde22],
wonende te [plaats12] ,
23. Melkveebedrijf [geïntimeerde23],
gevestigd te [plaats10] ,
24. [geïntimeerde24],
wonende te [plaats13] ,
25. [geïntmeerde25],
wonende te [plaats14] ,
26. [geïntimeerde26],
wonende te [plaats15] ,
27. [geïntimeerde27],
wonende [plaats16] ,
28. [geïntimeerde28] V.O.F.,
gevestigd te [plaats17] ,
29. [geïntimeerde29],
wonende te [plaats18] ,
30. Maatschap [geïntimeerde30],
gevestigd te [plaats19] ,
31. Maatschap [geïntimeerde31],
gevestigd te [plaats20] ,
32. V.O.F [geïntimeerde32],
gevestigd te [plaats21] ,
33. Maatschap [geïntimeerde33],
gevestigd te [plaats22] ,
34. [geïntimeerde34],
wonende te [plaats23] ,
35. Maatschap [geïntimeerde35],
gevestigd te [plaats24] ,
36. Maatschap [geïntimeerde36],
gevestigd te [plaats25] ,
37. [geïntimeerde37],
wonende te [plaats26] ,
38. Stille Maatschap [geïntimeerde38],
gevestigd te [plaats27] ,
39. [geïntimeerde39],
wonende te [plaats19] ,
40. [geïntimeerde40],
wonende te [plaats28] ,
41. [geïntimeerde41],
wonende te [plaats19] ,
42. VOF [geïntimeerde42],
gevestigd te [plaats29] ,
43. Maatschap [geïntimeerde43],
gevestigd te [plaats30] ,
44. Maatschap [geïntimeerde44],
gevestigd te [plaats31] ,
45. Maatschap [geïntimeerde45],
gevestigd te [plaats32] ,
46. [geïntimeerde46],
wonende te [plaats33] ,
47. Stille Maatschap [geïntimeerde47],
gevestigd te [plaats34] ,
48. V.O.F [geïntimeerde48],
gevestigd te [plaats35] ,
49. Maatschap [geïntimeerde49],
gevestigd te [plaats36] ,
50. [geïntimeerde50],
wonende te [plaats32] ,
51. Maatschap [geïntimeerde51],
gevestigd te [plaats21] ,
52. [geïntimeerde52],
wonende te [plaats37] ,
53. Maatschap [geïntimeerde53],
gevestigd te [plaats38] ,
54. [geïntimeerde54],
wonende te [plaats39] ,
55. [geïntimeerde55],
wonende te [plaats39] ,
56. [geïntimeerde56],
wonende te [plaats40] ,
57. [geïntimeerde57],
wonende te [plaats41] ,
58. Stille Maatschap [geïntimeerde58],
gevestigd te [plaats42] ,
59. [geïntimeerde59] V.O.F.,
gevestigd te [plaats43] ,
60. Maatschap [geïntimeerde60],
gevestigd te [plaats42] ,
61. Maatschap [geïntimeerde61],
gevestigd te [plaats44] ,
62. V.O.F. [geïntimeerde62],
gevestigd te [plaats45] ,
63. [geïntimeerde63],
wonende te [plaats42] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
voor zover het partijen 1 tot en met 52 en partij 59 betreft tevens appellanten in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eisers,
advocaat: mr. G.D. te Biesebeek, die kantoor houdt te Zwolle.
1. De aanduiding van partijen
1.1
Appellante in het principaal hoger beroep zal worden aangeduid als “DOC Kaas”.
1.2
Geïntimeerden in het principaal hoger beroep onder de nummers 1 tot en met 52 zullen ook worden aangeduid als “de melkveehouders groep A”.
Geïntimeerden in het principaal hoger beroep onder de nummers 53 tot en met 62 zullen ook worden aangeduid als “de melkveehouders groep B”.
Geïntimeerde in het principaal hoger beroep onder nummer 63 zal ook worden aangeduid als “melkveehouder groep C”.
Geïntimeerden in het principaal hoger beroep zullen gezamenlijk worden aangeduid als “de melkveehouders”. Zij zullen ook wel aangeduid worden met hun partijnummer.
2. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 november 2021 hier over. Op grond van dit arrest heeft op 14 juni 2022 een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van 16 november 2021 overgelegde procesdossier, aangevuld met voormeld proces-verbaal.
3. Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?
De melkveehouders vorderen betaling van de door hen aan DOC Kaas geleverde melk. Daarover zijn in de kern drie punten van geschil:
DOC Kaas wil bij 53 melkveehouders op grond van de statuten op hun melkgeld een uittreedvergoeding in mindering brengen voor het op een te korte termijn opzeggen van hun lidmaatschap van de coöperatie. Het hof acht dit toegestaan.
DOC Kaas wil bij 62 melkveehouders op grond van een bepaling in het huishoudelijk reglement een eerder aan hen in verband met een fusie uitbetaalde extra vergoeding (transactiesom) alsnog op hun melkgeld in mindering brengen omdat zij na de fusie te kort lid van de coöperatie zouden zijn gebleven. Het hof acht dit niet toegestaan.
Bij de 63ste melkveehouder heeft DOC Kaas uitbetaling van die extra vergoeding geweigerd omdat hij voorafgaand aan de uitbetaling daarvan al zijn lidmaatschap van de coöperatie had opgezegd. Het hof acht die weigering niet toegestaan.
DOC Kaas heeft aan de melkveehouders die lid bleven van de coöperatie voor de in december 2016 geleverde melk 1 cent per kilo meer betaald dan aan de 53 melkveehouders van wie het lidmaatschap per 1 januari 2017 zou eindigen. Het hof acht dit niet toegestaan.
Deze beslissingen zullen hierna worden uitgelegd.
4. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
4.1
DOC Kaas hield zich (via haar dochtervennootschap DOC Kaas B.V.) bezig met het vervaardigen van zuivelproducten en het be- en verwerken van melk(producten). De melkveehouders waren allen zogenaamde A-leden van DOC Kaas in de zin van artikel 5 lid
1 van de statuten van DOC Kaas.
4.2
In de statuten van DOC Kaas, laatstelijk gewijzigd op 9 januari 2014, is - onder meer -het volgende bepaald:
Doel
Artikel 2.
1. De coöperatie heeft als doel het voorzien in stoffelijke behoeften van haar leden. De coöperatie oefent daartoe ten behoeve van de leden een bedrijf uit, of doet dit uitoefenen, en sluit daarin ledenovereenkomsten.
(…)
Uittredingsvoorwaarde.
Artikel 13.
1. Het A-lid van wie het lidmaatschap, anders dan door overlijden van het lid natuurlijke persoon, is geëindigd, is verplicht op eerste schriftelijke aanmaning van het bestuur een uittredingsvergoeding aan de coöperatie te betalen. De uittredingsvergoeding bedraagt vier procent (4%) van het melkgeld dat het betreffende lid gemiddeld per jaar in de vijf (5) voorafgaande boekjaren, of bij korter lidmaatschap gemiddeld per jaar van de volle duur van het lidmaatschap,
van de coöperatie heeft ontvangen. Indien een lid met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste één jaar opzegt, is geen uittredingsvergoeding verschuldigd.
2. Het bestuur is bevoegd ontheffing te verlenen van de verplichting tot betaling van het geheel of van een deel van de uittredingsvergoeding.
Rechten en verplichtingen van de leden.
Artikel 14.
1. De leden zijn verplicht en gerechtigd alle in hun bedrijf/bedrijven binnen het werkgebied van de coöperatie gewonnen melk die voldoet aan de daaraan door of vanwege de coöperatie gestelde kwaliteitseisen, met uitzondering van de hoeveelheid die voor onmiddellijk eigen gebruik nodig is, te leveren aan de coöperatie dan wel aan een door haar aangewezen derde.
(…)
Ledenraad; algemene vergadering.
Artikel 19.
1. De algemene vergadering bestaat uit een ledenraad welker leden overeenkomstig het bepaalde in lid 2 van dit artikel worden benoemd door de rayonvergaderingen. In geval evenwel een besluit tot ontbinding van de coöperatie, een fusie, een splitsing, of de overdracht van de onderneming van de coöperatie aan een derde partij, niet zijnde een partij behorende tot de groep waartoe de coöperatie behoort, aan de orde is bestaat de algemene vergadering uit een vergadering van alle rayons gezamenlijk (artikel 37 en 38), stemming in die gezamenlijke vergadering geschiedt overeenkomst het bepaalde in artikel 18.
(…)
4.3
DOC Kaas wenste te fuseren met branchegenoot DMK Deutsches Milchkontor eG (hierna: DMK). Op de algemene ledenvergadering van 21 mei 2015 hebben de leden van DOC Kaas voor de fusie met DMK gestemd.
4.4
De fusie tussen DOC Kaas en DMK is vormgegeven door samenvoeging van ieders dochter- en werkmaatschappijen (DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V. respectievelijk DMK Deutsches Milchkontor GmbH) per 4 april 2016, door middel van de overdracht van de aandelen in DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V. door DOC Kaas aan DMK. DOC Kaas verkreeg daarvoor 10% van de aandelen in DMK GmbH, alsmede een transactiesom van € 20 miljoen, te betalen aan de leden van DOC Kaas.
4.5
Bij besluit van 15 december 2015 heeft de Ledenraad van DOC Kaas een nieuw huishoudelijk reglement (hierna: HR) vastgesteld, dat op 1 januari 2016 in werking is
getreden. In dat HR is een nieuw artikel 11 toegevoegd, waarin de uitkering van de
transactiesom - voor zover van belang - is geregeld:
Artikel 11
TRANSACTIESOM DMK
Met de overdracht van aandelen in DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V. naar DMK GmbH komt er een transactiesom beschikbaar voor de coöperatie groot € 20.000.000. Deze transactiesom wordt aan de leden uitgekeerd met inachtneming van de volgende regels:
1. De transactiesom wordt in door het bestuur te bepalen tranches uitgekeerd. De eerste tranche zal worden uitbetaald in februari 2016, of zoveel later als de transactiesom beschikbaar komt.
2. Leden die voldoen aan de volgende cumulatieve eisen komen in aanmerking voor uitbetaling van een tranche:
a. het lid was op 21 mei 2015 lid van de coöperatie, (…), en:
b. het lid is lid van de coöperatie op het moment van de uitkering en:
c. het lid heeft op het moment dat de uitkering plaatsvindt zijn lidmaatschap niet opgezegd op een wijze dat dit lidmaatschap eindigt op of voor 31 december 2018 en:
d. het lid is zijn verplichting tot het storten van gelden op de ledenrekening op 31 december 2015 en daarna steeds volledig nagekomen.
3. De in 2016 uit te betalen eerste tranche bedraagt tenminste € 0,015 vermenigvuldigd met het gemiddelde in de jaren 2013, 2014 en 2015 door het lid conform de reglementen van en overeenkomsten met de coöperatie geleverde aantal kilogrammen door de coöperatie geaccepteerde melk. De hoogte van de vervolguitkering(en) aan een lid wordt eveneens bepaald op basis van het gemiddelde in de jaren 2013, 2014 en 2015 door het lid conform de reglementen van en overeenkomsten met de coöperatie geleverde aantal kilogrammen door de coöperatie geaccepteerde melk.
4. Een lid dat voor 31 december 2018 zijn lidmaatschap van de coöperatie beëindigt (op welke wijze dan ook), of een lid dat voor 31 december 2018 ophoudt conform de reglementen van en overeenkomsten met de coöperatie melk te leveren aan de coöperatie, dient reeds ontvangen tranches van de transactiesom aan de coöperatie terug te betalen. Deze terugbetalingsverplichting is niet van toepassing in geval van overmacht of indien het lid opzegt wegens bedrijfsbeëindiging en hij zijn bedrijf vervolgens ook definitief beëindigt. De coöperatie kan deze terugbetalingsverplichting verrekenen met al hetgeen de coöperatie uit welken hoofde dan ook verschuldigd is aan het (oud)-lid.
4.6
In de periode april-juli 2016 heeft DOC Kaas de transactiesom op basis van een
door haar geformuleerde sleutel verdeeld over en uitgekeerd aan haar leden, waaronder de
melkveehouders, uitgezonderd melkveehouder onder nummer 63.
4.7
In november 2016 heeft DOC Kaas haar leden een bericht verzonden waarin onder
meer staat:
(…) De vet- en eiwitprijzen behorende bij de melkprijs van december bedragen respectievelijk € 2,834 en € 5,668 per kg. De voorschotmelkprijs voor december stijgt daarmee € 2,03 per 100 kg ten opzichte van november.
Deze melkprijsverhoging is inclusief 1 cent afkomstig van de uittreedvergoeding van de leden die opgezegd hebben per 01/01/17. Deze extra verhoging komt niet ten goede aan de leden die hebben opgezegd.
4.8
De melkveehouders hebben op verschillende momenten hun lidmaatschap bij DOC
Kaas opgezegd tegen verschillende data. De melkveehouders groep A hebben hun lidmaatschap vóór 1 september 2016 opgezegd tegen 31 december 2016, de melkveehouders groep B (met uitzondering van melkveehouder [geïntimeerde59] V.O.F., melkveehouder onder nummer 59) hebben hun lidmaatschap vóór 1 januari 2017 opgezegd tegen
31 december 2017 en melkveehouder groep C heeft op 25 november 2015 zijn lidmaatschap opgezegd tegen 31 december 2016. Melkveehouder [geïntimeerde59] V.O.F. heeft haar lidmaatschap opgezegd vóór 1 januari 2017 tegen 3 september 2017. De melkveehouders hebben tot de einddatum van hun lidmaatschap de door hen op hun melkveebedrijf geproduceerde melk exclusief aan DOC Kaas geleverd.
4.9
DOC Kaas heeft aan melkveehouders groep A en melkveehouder [geïntimeerde59] V.O.F. een uittreedvergoeding in rekening gebracht conform artikel 13 van de statuten, omdat zij een opzegtermijn korter dan een jaar hadden gehanteerd. DOC Kaas heeft deze vergoeding in mindering gebracht op en verrekend met het door haar verschuldigde melkgeld voor de maanden oktober, november en december 2016. Verder heeft DOC Kaas een bedrag gelijk aan het aan de melkveehouders groep A uitgekeerde aandeel van de transactiesom op hun melkgeld ingehouden.
4.10
Ook ten aanzien van de melkveehouders groep B heeft DOC Kaas een bedrag gelijk
aan de aan hen uitgekeerde transactiesom ingehouden op het melkgeld. Aangezien de melkveehouders groep B, met uitzondering van melkveehouder [geïntimeerde59] V.O.F., een
opzegtermijn langer dan een jaar in acht hadden genomen, is bij hen geen uittreedvergoeding ingehouden.
4.11
Melkveehouder groep C hoefde evenmin een uittreedvergoeding te betalen. DOC
Kaas heeft aan melkveehouder groep C geen (deel van de) transactiesom uitgekeerd.
5. Het geschil en de beslissing van de rechtbank
5.1
De melkveehouders hebben - samengevat - gevorderd een verklaring voor recht dat DOC Kaas niet meer te kwalificeren is als een coöperatieve vereniging zoals bedoeld in artikel 2:53 BW.
5.2
De melkveehouders hebben daarnaast - samengevat en na eisvermeerdering - gevorderd de veroordeling van DOC Kaas tot betaling aan iedere melkveehouder afzonderlijk de bedragen, zoals in rov. 3.2. van het vonnis van de rechtbank van
17 april 2019 per afzonderlijke melkveehouder weergegeven in bedragen sub A. (met melkgeld verrekende uittreedvergoeding), sub B. (met melkgeld verrekende transactiesom), sub C. (prijsverschil in melkgeld per kilogram melk geleverd in december 2016) en/of sub D. (vergoeding buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met wettelijke (handels)rente, met veroordeling van DOC Kaas in de proceskosten.
5.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 17 april 2019 bewijs opgedragen aan DOC Kaas. Bij vonnis van 2 september 2020 zijn de melkveehouders groep A in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
5.4
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 oktober 2020 DOC Kaas veroordeeld tot betaling aan iedere melkveehouder van het onder sub B. en C. door die iedere melkveehouder gevorderde, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente. DOC Kaas is verder veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
6. De vorderingen in hoger beroep
in principaal hoger beroep
6.1
DOC Kaas vordert in principaal hoger beroep - samengevat - de vonnissen van de rechtbank te vernietigen en de vorderingen van de melkveehouders alsnog af te wijzen, met hun veroordeling in de kosten van beide instanties.
in incidenteel hoger beroep
6.2
De melkveehouders onder nummers 1 tot en met 52 vorderen in incidenteel hoger beroep - samengevat - de vernietiging van de vonnissen, voor zover daarbij vorderingen zijn afgewezen, en opnieuw rechtdoende de toewijzing alsnog aan iedere afzonderlijke melkveehouder van wat onder sub A. en D. is gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2017 respectievelijk de wettelijke rente.
6.3
De melkveehouder onder nummer 59 vordert in incidenteel hoger beroep - samengevat - de vernietiging van de vonnissen, voor zover daarbij zijn vordering is afgewezen, en opnieuw rechtdoende de veroordeling van DOC Kaas tot betaling van € 2.450,96 aan achterstallig melkgeld, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2018.
6.4
De appellanten in incidenteel hoger beroep vorderen tot slot de veroordeling van DOC Kaas in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.
6.5
Door de melkveehouders onder nummers 53 tot en met 58 en onder 60 is in incidenteel hoger beroep niets meer of anders gevorderd dan al in het vonnis van
7 oktober 2020 in hun geval is toegewezen. Door hen zijn evenmin gronden aangevoerd waarom in hun geval enige beslissing van de rechtbank anders zou moeten zijn. Het hof leidt daaruit af dat hun aanduiding in de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep als appellanten in incidenteel hoger beroep als verschrijving moet worden beschouwd. Deze melkveehouders zullen daarom alleen worden aangemerkt als geïntimeerden in het principaal hoger beroep.
7. De beoordeling van de grieven en de vordering
Omvang van het hoger beroep
7.1
Tegen de vonnissen heeft DOC Kaas in principaal hoger beroep acht grieven opgeworpen en de betreffende melkveehouders in incidenteel hoger beroep twee grieven.
7.2
De grieven van DOC Kaas en de melkveehouders lenen zich voor de volgende thematische bespreking:
- i.
geldigheid van de uittreedvoorwaarde van artikel 13 van de statuten (grief 1 in incidenteel hoger beroep);
- ii.
geldigheid van artikel 11 van het huishoudelijk reglement (grieven 1 tot en met 6 in principaal hoger beroep);
- iii.
het verschil van één cent per kilo melk aan vergoeding over de in december 2016 geleverde melk (grief 7 in principaal hoger beroep);
- iv.
wettelijke rente (grief 8 in principaal hoger beroep);
- v.
buitengerechtelijke kosten (grief 2 in incidenteel hoger beroep).
7.3
Tegen de afwijzing van de door de melkveehouders gevorderde verklaring voor recht is geen grief gericht. Die vordering is, anders dan de afgewezen gevorderde bedragen sub A. en D., in hoger beroep ook niet herhaald. Daarmee ligt die vordering in hoger beroep niet meer ter beoordeling voor.
Geldigheid uittreedvoorwaarde
7.4
Volgens de melkveehouders heeft artikel 13 van de statuten na de fusie haar geldigheid verloren. Na de aandelenoverdracht is er volgens hen geen bedrijf meer dat DOC Kaas voor de leden uitoefent, waardoor DOC Kaas in materiële zin geen coöperatie meer is en niet meer voldoet aan de wettelijke vereisten (artikel 2:53 BW). De uittreedvergoeding voldoet daardoor naar hun zeggen niet meer aan het doel en de strekking van de coöperatie en gaat verder dan op basis van artikel 2:60 BW is geoorloofd. Om die reden kan en mag DOC Kaas geen uittredingsvergoeding meer in rekening brengen, aldus de melkveehouders groep A en melkveehouder onder nummer 59, volgens hun grief 1 in incidenteel hoger beroep.
7.5
DOC Kaas is in 1962 bij notariële akte opgericht als een coöperatieve vereniging. Dit betekent dat DOC Kaas een rechtspersoon is met leden, gericht op een bepaald doel. Met de wetswijziging per 1 januari 1989 zijn coöperaties echter geen bijzondere verschijningsvorm meer van de vereniging in de zin van titel 2 van boek 2 BW1.. Die wetswijziging had tot gevolg dat niet langer een materieel criterium gold om te bepalen of een rechtspersoon een vereniging of een coöperatie is, maar geldt sindsdien daarvoor een formeel criterium
(artt. 2:53 lid 1 jo 2:54 BW). Sinds 1 januari 1989 is daarmee bepalend of een organisatie met verenigingsstructuur bij notariële akte als coöperatie is opgericht. Als dat het geval is, is die organisatie een coöperatie, ook als volgens het tot 1 januari 1989 geldende recht daar anders over geoordeeld zou moeten worden. Deze stelselwijziging betekent dat indien alsnog tijdens het bestaan van de coöperatie (materieel) niet meer wordt voldaan aan de voor de coöperatie geldende wettelijke eisen, zij (vanwege haar formele kenmerken) toch geldig als coöperatie blijft bestaan. Van een automatische (van rechtswege) overgang naar een andere rechtsvorm (zoals die van de vereniging) of van een automatisch verliezen van geldigheid van de voor de coöperatie geldende eisen en voorwaarden, zoals wordt gesteld, kan daarmee geen sprake zijn. In een situatie van het niet meer voldoen aan de wettelijke vereisten, kan wel ontbinding van de coöperatie door de rechter2.volgen, terwijl zij zich ook kan omzetten in de rechtsvorm van (gewone) vereniging, maar dat alleen met inachtneming van artikel 2:18 BW. Gesteld noch gebleken is dat DOC Kaas door de rechter is ontbonden of dat zij is omgezet als bedoeld in artikel 2:18 BW. Dit betekent dat DOC Kaas als coöperatie onverminderd bestaat alsook dat haar statuten onverminderd geldig zijn. Daar stuit de grief al op af.
7.6
Ook om een andere reden faalt het betoog van de melkveehouders. Met en na de fusie, die - kort gezegd - bestond uit een overdracht van haar aandelen in DOC Kaas B.V. en DOC Vastgoed B.V., waarbinnen de kaasmakerij in [plaats39] werd gedreven, en
(in ruil daarvoor) een verkrijging van 10% van de aandelen in DMK GmbH, die evenzeer een kaasmakerij exploiteert, (vermeerderd met een bedrag), is er feitelijk niets voor hen veranderd. De ledenovereenkomsten op basis waarvan melk werd geleverd en betaald, zijn als zodanig ongewijzigd gebleven, terwijl de melkveehouders op gelijke wijze als voorheen hun melk op aanwijzing van DOC Kaas zijn blijven leveren - ook na de fusie voornamelijk aan de productielocatie te [plaats39] . Onomstreden is verder dat DOC Kaas de geleverde melk met de melkveehouders bleef afrekenen. Daarnaast is niet in discussie dat de structuur en organisatie van DOC Kaas - behoudens met bedoelde aandelenoverdracht - ongewijzigd zijn gebleven. Daarmee is DOC Kaas werkzaam gebleven ten behoeve van de economische belangen van haar leden en voldoet zij nog steeds aan de eisen van artikel 2:53 lid 1 BW. Dit geldt - anders dan de melkveehouders menen - ook voor de eis voor het (doen) uitoefenen van een bedrijf. De melk van de melkveehouders / leden van de coöperatie wordt immers door tussenkomst van DOC Kaas verwerkt in een kaasmakerij, waarin zij via haar aandelen in DMK GmbH nog steeds een belang heeft. Via benoemingen in het bestuur en de raad van commissarissen van DMK GmbH heeft DOC Kaas een mate van zeggenschap en invloed op de bedrijfsvoering van DMK GmbH. De opbrengsten van DMK GmbH komen deels toe aan (de leden van) DOC Kaas. Met dit alles voorziet DOC Kaas ook na de aandelentransactie nog steeds in de stoffelijke behoeften van de bij haar aangesloten leden op grond van de met die leden gesloten overeenkomsten in het door DOC Kaas uitgeoefende bedrijf en voldoet zij in materiele zin nog steeds aan de wettelijke definitie van een coöperatie. Ook zo bezien faalt de eerste grief van de melkveehouders.
7.7
De daarnaast door de melkveehouders opgeworpen stelling dat de in artikel 13 van de statuten geregelde uittreedvergoeding niet meer voldoet aan het doel en de strekking van de coöperatie en om die reden niet in verrekening mag worden gebracht, is in hoger beroep niet anders onderbouwd dan met de hiervoor besproken argumenten. Nu die argumenten geen stand houden, behoeft deze stelling geen verdere afzonderlijke bespreking.
7.8
De slotsom is dat DOC Kaas het recht had om - vanwege het op te korte termijn opzeggen van hun lidmaatschap - een uittreedvergoeding op het aan de melkveehouders groep A en melkveehouder [geïntimeerde59] V.O.F. toekomende melkgeld in mindering te brengen. Grief 1 in incidenteel hoger beroep faalt.
Geldigheid terugbetalingsverplichting
7.9
De melkveehouders hebben aan hun vordering op DOC Kaas tot uitbetaling van hun melkgeld onder meer ten grondslag gelegd dat de verrekening daarvan met de DOC Kaas teruggevorderde transactiesom niet is toegestaan. De daarvoor door DOC Kaas gebruikte grondslag van artikel 11 lid 4 van het huishoudelijk reglement is volgens de melkveehouders niet geldig omdat die afwijkt van het ‘hogere’ fusiebesluit van 21 mei 2015 waaruit hun recht op de transactiesom volgt. De rechtbank is de melkveehouders - na bewijslevering - in hun betoog gevolgd. Aan een bespreking van de andere door de melkveehouders gegeven (alternatieve) redenen waarom die verrekening niet is toegestaan, is de rechtbank dan ook niet toegekomen.
7.10
Voordat het hof op de grieven van DOC Kaas tegen de beslissing van de rechtbank op genoemde grond ingaat, overweegt het als volgt. Mocht één of meer van de door DOC Kaas opgeworpen grieven slagen, dan brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mee dat, binnen de grenzen die door partijen zijn getrokken, alle in eerste instantie door partijen aangevoerde stellingen en verweren, voor zover niet prijsgegeven, in hoger beroep alsnog dan wel opnieuw moeten worden beoordeeld. Dit geldt dus ook voor de alternatieve verweren die de melkveehouders in de procedure bij rechtbank hebben aangevoerd en die door de rechtbank niet zijn beoordeeld voor zover deze relevant zijn voor de uiteindelijke beslissing in hoger beroep.
7.11
Eén van de andere door de melkveehouders aangevoerde verweren is dat de bepaling in artikel 11 lid 4 van het huishoudelijk reglement (‘de terugbetalingsverplichting’) een statutaire basis mist en om die reden nietig is. Het hof is het daarmee eens. Uit de artikelen 2:27 lid 4 sub c. en 2:34a jo. artikel 2:53a lid 1 jo artikel 2:60 BW volgt dat de uit het lidmaatschap van een coöperatie voortvloeiende verplichtingen en verbintenissen bij of krachtens de statuten aan de leden kunnen worden opgelegd. Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verplichtingen en verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld. De statuten kunnen weliswaar bepalen dat een orgaan van de coöperatie bij besluit verbintenissen kan opleggen aan de leden of dat een verbintenis nader wordt uitgewerkt in een huishoudelijk reglement, doch de aard van de desbetreffende verbintenis moet steeds uit de statuten kenbaar zijn. Is een besluit van een orgaan van de coöperatie waarbij een verbintenis aan de leden wordt opgelegd niet op de statuten gegrond, dan is het nietig en bindt het de leden niet3.. De verbintenis om een van de coöperatie ontvangen bedrag terug te betalen indien een lid zijn lidmaatschap binnen een bepaalde termijn beëindigt, vloeit uit het lidmaatschap voort en behoeft dus een statutaire basis. Naar het oordeel van het hof geldt dit ook voor een verplichting tot terugbetaling van een transactiesom als hier aan de orde.
7.12
DOC Kaas heeft aangevoerd dat de basis voor de in artikel 11 lid 4 HR neergelegde verplichting tot terugbetaling van een extra vergoeding die het gevolg is van de fusie
(‘de transactiesom’) kan worden gevonden in de artikelen 15 lid 1, 32 lid 1, 33 lid 8 en 40 van de statuten. Het hof kan DOC Kaas daarin niet volgen. Artikel 15 lid 1 kent in algemene zin een bevoegdheid toe aan leden ‘naast de verplichtingen die voortvloeien uit de statuten, reglementen en met de coöperatie gesloten overeenkomsten’ andere verplichtingen op te leggen. Daarmee is niet voldaan aan de eis dat de aard van de hier aan de orde zijnde verbintenis tot terugbetaling in voldoende mate kenbaar is uit de statuten. Artikel 32 lid 1 ziet op de wijze van en grondslagen waarop de geleverde melk met de melkveehouders moet worden afgerekend en heeft daarmee betrekking op de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de melk en de afrekening daarvan. Ook deze bepaling vormt daarmee niet een voldoende statutaire basis voor de verplichting tot terugbetaling van het aandeel in de transactiesom. Artikel 33 lid 8 regelt dat de ledenraad besluit over de bestemming van een positief saldo van de exploitatie zoals dat blijkt uit de jaarrekening. Het gaat hier om een winstbestemming en niet om een verplichting tot terugbetaling van leden van eerder ontvangen bedragen. Artikel 40 bepaalt in algemene zin dat de ledenraad een huishoudelijk reglement en andere reglementen kan vaststellen. Ook die bepaling is te weinig specifiek om te kunnen dienen als kenbare grondslag voor wat DOC Kaas via artikel 11 lid 4 HR in mindering wil brengen.
Een en ander wordt niet anders als genoemde bepalingen in onderlinge samenhang worden beschouwd.
7.13
Nu DOC Kaas niet duidelijk heeft kunnen maken waar de basis voor terugbetaling in haar statuten kan worden gevonden, moet de slotsom luiden dat deze er niet is en dat sprake is van een met artikel 2:60 BW strijdige situatie en dat artikel 11 lid 4 HR een nietige bepaling is. Dit wordt niet anders als in aanmerking wordt genomen, zoals DOC Kaas aanvoert, dat artikel 11 HR op basis van unanimiteit en zonder bezwaar van welk lid dan ook tot stand is gekomen. Gevolg is dat DOC Kaas de aan de melkveehouders (met uitzondering de melkveehouder onder nummer 63) uitgekeerde transactiesom niet mocht verrekenen met het nog aan hen verschuldigde bedrag aan melkgeld.
7.14
Melkveehouder onder nummer 63 aan wie DOC Kaas de uitbetaling van een transactiesom heeft geweigerd, heeft aangevoerd dat ook de bepaling in artikel 11 lid 2 HR een ongeoorloofde uittreedvoorwaarde is in de zin van artikel 2:60 BW en daarom niet aan hem kan worden tegengeworpen. Het hof is het daarmee eens. Uit artikel 2:60 BW volgt onder meer dat een uittreedvoorwaarde in de statuten moet zijn opgenomen. Daaraan is voldaan als de voorwaarde uit de statuten kenbaar is en de aard en de omvang van de daaruit volgende verplichtingen voldoende bepaalbaar zijn4.. Een voorbeeld van een uittreedvoorwaarde is het betalen van een uittreedvergoeding, maar ook het vervallen van een bestaande aanspraak (bijvoorbeeld een saldo op de ledenrekening) kan een voorwaarde zijn die statutair aan een uittreding wordt verbonden. In dit geval heeft DOC Kaas de uittreedvoorwaarden geregeld in artikel 13 van de statuten. Die bepaling houdt in dat geen uittreedvergoeding is verschuldigd als bij opzegging van het lidmaatschap van de coöperatie tenminste een opzegtermijn van één jaar in acht wordt genomen. Een andere voorwaarde voor uittreding is in de statuten niet te lezen. Het weigeren aan een uittredend lid van uitbetaling van een aan de leden toegekende vergoeding om reden van diens (voorgenomen) uittreding moet echter als een voorwaarde voor uittreding worden aangemerkt die onder het bereik valt van artikel 2:60 BW. De consequentie dat vanwege de opzegging van het lidmaatschap (alsnog) geen recht bestaat op een tijdens het fusiebesluit van 21 mei 2015 aan alle leden, en dus ook aan melkveehouder onder nummer 63, toegezegde (extra) (financiële) vergoeding, is als zodanig dus niet uit artikel 13 van de statuten kenbaar. Ook de aard en omvang van wat het lid dan bij opzegging misloopt, is (daarmee) onvoldoende bepaalbaar. Dat DOC Kaas een en ander vermeldt in het huishoudelijk reglement en dat haar hoogste orgaan, de Ledenraad, daarmee (unaniem) akkoord is gegaan, is onvoldoende, omdat de voorwaarde (van het alsnog geen recht hebben op een bepaalde al toegezegde vergoeding) zelf statutaire basis moet hebben. In zoverre kunnen die voorwaarden in artikel 11 HR niet worden tegengeworpen. Of die voorwaarden voldoen aan de andere vereisten van artikel 2:60 BW is daarmee hier niet relevant. Het staat vast dat de melkveehouder onder nummer 63 ten tijde van het fusiebesluit van 21 mei 2015 lid van DOC Kaas was en de minimale opzegtermijn van één jaar in acht heeft genomen. Gevolg is dat DOC Kaas de uitbetaling van de transactiesom niet mocht weigeren om reden dat melkveehouder onder nummer 63 zijn lidmaatschap na het fusiebesluit heeft opgezegd.
7.15
DOC Kaas kan uitbetaling van het melkgeld dus niet weigeren met een beroep op de leden 2 en 4 van artikel 11 HR. Dat betekent niet, zoals DOC Kaas betoogt, ‘dus’ dat geheel artikel 11 HR nietig is dan wel vernietigd moet worden en het DOC Kaas (bijgevolg) vrijstaat een nieuw besluit te nemen over de toekenning van de transactiesom. Een verklaring voor recht dat dat artikel nietig is, is niet gevorderd en een vordering tot vernietiging van (delen van) dat artikel ligt evenmin voor. DOC Kaas kan zodoende evenmin worden gevolgd in haar stelling dat, als artikel 11 HR (deels) gebrekkig is, zij de transactiesom onverschuldigd heeft betaald en zij de uitgekeerde bedragen daarom alsnog in mindering op het melkgeld kan brengen. De aanspraak van de melkveehouders op hun deel van de transactiesom vloeit immers rechtstreeks voort uit het fusiebesluit van 21 mei 2015; de daarop door DOC Kaas toegepaste voorwaarde van een minimale lidmaatschapsduur ná de fusie mist, zoals hiervoor in rov. 7.11 tot en met rov. 7.14 is overwogen, toepassing omdat de daarvoor noodzakelijke statutaire basis ontbreekt.
7.16
Het verrekeningsverweer van DOC Kaas tegen de sub B. en C. gevorderde bedragen wordt door het hof om een andere reden verworpen dan door de rechtbank is gedaan. De grieven 1 tot en met 6 in principaal hoger beroep komen op tegen de door rechtbank gebruikte grond van strijdigheid met het fusiebesluit van 21 mei 2015 voor verwerping van het verrekeningsverweer van DOC Kaas. Die grieven kunnen ook bij gegrondbevinding daarvan niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen kunnen leiden, zo volgt uit het voorgaande. Deze grieven kunnen daarom verder onbesproken worden gelaten.
Het verschil van één cent per kilo melk in december 2016
7.17
Volgens DOC Kaas behoorde de over de in december 2016 toegekende eenmalige verhoging van één cent per kilo melk niet tot de reguliere prijs van de melk. Zij voert daartoe aan dat het haar toegestaan was om de leden van de coöperatie die ook na 1 januari 2017 lid waren over de melk van december 2016 een eenmalige verhoging te betalen omdat die eenmalige verhoging voort kwam uit de uittredingsvergoedingen van vertrekkende leden. Het ook aan vertrekkende leden toekennen van die eenmalige verhoging leidt ertoe dat die alsnog een deel van de door hen betaalde uittredingsvergoeding retour ontvangen, wat onmiskenbaar niet de bedoeling was, aldus DOC Kaas.
7.18
In artikel 32 van de statuten is bepaald dat de wijze van en de grondslagen waarop de melk met de melkveehouders wordt afgerekend nader in het huishoudelijk reglement wordt geregeld. In het huishoudelijk reglement is daarover in artikel 3 vermeld dat de leveringsvoorwaarden voor alle melkleveranciers elk jaar worden vastgesteld. In de overgelegde “Leveringsvoorwaarden 2016” is in artikel 1.1 onder meer geschreven
(met vet gedrukte en onderstreepte tekst) dat de leveringsvoorwaarden voor alle melkleveranciers gelden, zowel leden als niet-leden, voor zover uit deze leveringsvoorwaarden niet anders blijkt. In artikel 1.2 is vervolgens beschreven dat de melkprijs maandelijks wordt vastgesteld op basis van de waarde van de geleverde kilo’s vet en eiwit. In daarop volgende bepalingen is geregeld wanneer eventueel toeslagen worden betaald dan wel kortingen worden toegepast op de melkprijs. Deze toeslagen dan wel kortingen kunnen om geen andere reden dan kwantitatieve of kwalitatieve aspecten van de melk volgen.
7.19
In geen van de hiervoor genoemde regelingen is daarmee een aanknopingspunt te vinden voor een ongelijke vergoeding van de geleverde melk om (de enkele) reden dat het betreffende lid zijn lidmaatschap van de coöperatie heeft opgezegd en dat dat lidmaatschap in de nabije toekomst zal eindigen. Zo’n ongelijke behandeling van leden verdraagt zich ook niet met de onverminderde verplichting van zo’n vertrekkend lid om tot het eindigen van zijn lidmaatschap per 1 januari 2017 de door hem geproduceerde melk volledig en exclusief aan de coöperatie te leveren. Genoemd verschil in vergoeding en behandeling staat evenzeer op gespannen voet met de basis van een coöperatie van ‘met elkaar en voor elkaar’ en daarmee het (ook) voor een coöperatie geldende, uit artikel 2:8 lid 1 BW voortvloeiende beginsel dat leden die zich in gelijke omstandigheden bevinden gelijk moeten worden behandeld.
7.20
Uit het voorgaande volgt dat DOC Kaas de vertrekkende leden tijdens de laatste maand van hun lidmaatschap de verhoging van de prijs van de melk niet had mogen onthouden. Het hof verwerpt de stelling van DOC Kaas dat het besluit om dat te doen niet (tijdig) is vernietigd conform van artikel 2:15 lid 1 BW. Dat is, gezien het voorgaande, onmiskenbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 BW, en daarmee niet van toepassing tussen DOC Kaas en de per
1 januari 2017 vertrokken melkveehouders. Anders dan DOC Kaas meent, betekent het buiten toepassing laten van bedoeld besluit (het niet toekennen van de prijsverhoging aan de vertrekkende leden) op die grond niet dat dat besluit daarmee is vernietigd. Daarmee is er geen noodzaak voor een nieuw besluit. Dat DOC Kaas nu stelt dat zij de melkprijs voor de in de maand januari 2017 geleverde melk eenmalig had kunnen verhogen om hetzelfde resultaat te bereiken, komt evenmin betekenis toe omdat het hier gaat om een feitelijk doorgevoerde verhoging van de melkprijs in december 2016, die zij aan deel van haar toenmalige leden heeft ontzegd. Uit een en ander volgt dat grief 7 in principaal beroep tevergeefs is voorgesteld.
Wettelijke rente
7.21
Met grief 8 in principaal hoger beroep valt DOC Kaas de toewijzing van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW aan. Volgens haar gaat het geschil niet om de uitvoering van een handelsovereenkomst maar om betalingen die verband houden met het lidmaatschap, met name om verrekeningen van wat onverschuldigd is betaald. Om die reden moet worden aangesloten bij de reguliere wettelijke rente, aldus DOC Kaas.
7.22
Behalve de vordering sub B. van melkveehouder 63 zien de vorderingen sub B. en C. van de melkveehouders op melkgeld ofwel op betaling van de door hen aan DOC Kaas geleverde melk op grond van de leveringsovereenkomsten. DOC Kaas heeft die bedragen niet betaald omdat zij meende daarvoor een tegenvordering te hebben (vordering sub B.) dan wel omdat zij meende het over december 2016 gevorderde niet verschuldigd te zijn (vordering sub C.). Zoals overwogen, faalt het beroep van DOC Kaas op zowel het een als het ander. Daarmee heeft DOC Kaas nagelaten te betalen wat zij ingevolge de leden- en leveringsovereenkomst - een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW - verschuldigd was. DOC Kaas is daarom over de bedragen van de hier bedoelde vorderingen wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd. In zoverre faalt de grief.
7.23
Bij de vordering sub B. van melkveehouder 63 gaat het niet om melkgeld dat DOC Kaas niet heeft betaald, maar om de transactiesom. De betaling daarvan is toegezegd in verband met de fusie en houdt als zodanig geen verband met een uitvoering van een handelsovereenkomst, in de zin van een specifieke levering van melk. De regeling omtrent de wettelijke handelsrente mist daarom toepassing. Over het toekomende bedrag sub B. had dan ook de reguliere wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente moeten worden toegewezen. In zoverre slaagt de grief van DOC Kaas.
7.24
De rechtbank heeft de rente toegewezen met ingang van ‘1 februari 2016’. De melkveehouders hebben in hoger beroep erkend dat die een datum een verschrijving betreft. Door hen is beoogd rente te vorderen vanaf 1 februari 2017, zoals DOC Kaas ook bij haar grieven heeft gesteld. Ook in zoverre kan het eindvonnis niet in stand blijven en slaagt de grief van DOC Kaas.
Buitengerechtelijke kosten
7.25
Met hun grief 2 in incidenteel hoger beroep klagen 50 van de 63 melkveehouders erover dat aan hen geen forfaitaire vergoeding voor buitengerechtelijke kosten conform het Besluit incassokosten5.is toegekend, zoals door hen is gevorderd. Zoals overwogen, vorderen de melkveehouders in hoofdzaak de betaling van hun melkgeld. Voor zover dat melkgeld met inachtneming van het voorgaande ook door DOC Kaas verschuldigd is, gaat het daarmee om een uit de melkveehouders gesloten overeenkomsten tot verkoop en levering van melk voortvloeiende verbintenissen tot betaling van een geldsom. Die verplichting valt onder de reikwijdte van het Besluit incassokosten, zodat de klacht over het andersluidende oordeel van de rechtbank doel treft. De omstandigheid dat de tegenvorderingen van DOC Kaas waren gestoeld op de lidmaatschapsverhouding, maakt dat niet anders.
7.26
De toepasselijkheid van voormeld besluit leidt ertoe dat in beginsel van DOC Kaas een vergoeding voor incassokosten mocht worden gevraagd, onafhankelijk van het al dan niet verricht zijn van incassohandelingen en die werd berekend aan de hand van wat iedere afzonderlijke melkveehouder (per saldo) van DOC Kaas te vorderen had. De melkveehouders onder nummers 1 tot en met 12, 14 tot en met 46 en 48 tot en met 52 hebben in dat verband bij elkaar opgeteld een forfaitaire vergoeding gevorderd van € 52.355,85. Voor de andere melkveehouders is geen vergoeding gevraagd omdat voor hen geen buitengerechtelijke maatregelen zijn getroffen, zo blijkt uit de dagvaarding.
7.27
DOC Kaas heeft aangevoerd dat onverkorte toepassing van het Besluit incassokosten in dit geval tot kennelijk onaanvaardbaar gevolgen leidt, gelet op de bedoeling van dat besluit om een maximum vast te stellen van in rekening te brengen incassokosten. DOC Kaas heeft er in dit verband verder betoogd dat een vergoeding op basis van artikel 6:109 BW moet worden gematigd naar de werkelijk gemaakte incassokosten, die de melkveehouders volgens haar een en andermaal niet onderbouwd hebben.
7.28
Uit de stukken blijkt dat ten behoeve van een groot aantal melkveehouders kort na elkaar drie incassobrieven zijn verzonden6., die samen opgeteld 9 pagina’s tekst omvatten. Die brieven zijn steeds voor hen gezamenlijk verzonden en iedere keer is DOC Kaas verzocht het totaal van het door hen gevorderde aan de door hen ingeschakelde advocaat te betalen. Het is daardoor in alle brieven gegaan om een (door meerdere eisers (subjectief) tot één bedrag) gecumuleerde vordering. Dat bij die sommaties als bijlage steeds specificaties waren gevoegd waaruit de samenstelling van de vordering van iedere afzonderlijke melkveehouder bleek, maakt dat niet anders. Van het door de melkveehouders gevorderde is (aan sub B. en C. gevorderde bedragen) zoals overwogen in totaal € 1.728.014,71 toewijsbaar gebleken. Bij toepassing van de staffel van het Besluit incassokosten zou in dat verband dan niet meer dan het maximum van € 6.775,- aan vergoeding verschuldigd zijn. Het hof kan er verder niet aan voorbij zien dat de melkveehouders door de rechtbank in de gelegenheid zijn gesteld de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten nader te onderbouwen en dat die onderbouwing is uitgebleven. Ook in hoger beroep is geen inzicht gegeven in de feitelijke kosten ter zake. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is door de melkveehouders wel aangegeven dat de feitelijke kosten zeker niet het totaal van het gevorderde benaderen.
7.29
Een en ander leidt tot de slotsom dat in de incassofase slechts in zeer beperkte mate als buitengerechtelijk aan te merken werkzaamheden zijn verricht, dat daarbij steeds om betaling van een gecumuleerde vordering is gevraagd en dat bepaald onaannemelijk is dat de feitelijke kosten van de buitengerechtelijke werkzaamheden het maximum van het Besluit incassokosten overstijgen. Daar waar de melkveehouders in de incassofase gezamenlijk zijn opgetreden en een gecumuleerde vordering op DOC Kaas hebben gepresenteerd, acht het hof het gevolg van het (alsnog) berekenen van de aan hen toekomende forfaitaire vergoeding aan de hand van iedere afzonderlijke vordering van iedere afzonderlijke melkveehouder dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar. In de wetgeschiedenis is een situatie als deze - meerdere schuldeisers waarvan de vorderingen afzonderlijk niet maar tezamen wel aanleiding kunnen geven tot matiging - ook als voorbeeld genoemd voor matiging7.. Het hof matigt de aan de onder rov. 7.27 bedoelde melkveehouders toekomende forfaitaire schadevergoeding dan ook tot het in het Besluit incassokosten gemaximeerde bedrag van € 6.775,-, welk bedrag naar evenredigheid van ieders vordering over hen verdeeld moet worden. De in dit verband vanaf 14 september 2017 gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is als niet afzonderlijk weersproken eveneens toewijsbaar. Grief 2 in incidenteel hoger beroep slaagt daarom deels.
Kosten procedure bij de rechtbank
7.30
Gelet op voormelde beslissingen bestaat er voor het hof geen reden om anders te beslissen over de kosten van de procedure van de rechtbank.
8. De slotsom
8.1
Grief 8 in principaal hoger beroep en grief 2 in incidenteel hoger beroep slagen deels. De overige grieven falen. Door het deels slagen van genoemde grieven zal het eindvonnis van 7 oktober 2020 op de aspecten van de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en de rente worden vernietigd. Voor de begrijpelijkheid zal daarom wat onder 3.1 van het vonnis van 7 oktober 2020 is toegewezen opnieuw worden geformuleerd. Voor het overige zal dat vonnis worden bekrachtigd alsook de andere aangevallen vonnissen.
8.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof DOC Kaas in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen. Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof de melkveehouders onder nummers 1 tot en met 52 en onder nummer 59 in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen. De kosten van de mondelinge behandeling zullen bij helfte worden toegerekend aan het principaal en aan het incidenteel hoger beroep.
8.3
De kosten voor de procedure in principaal hoger beroep aan de zijde van de melkveehouders zullen worden vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en € 8.557,50 voor salaris advocaat (1,5 punt × tarief VIII à € 5.705,-). De kosten voor de procedure in incidenteel hoger beroep aan de zijde van DOC Kaas zullen worden vastgesteld op € 4.278,75 voor salaris advocaat (1,5 punt × ½ × tarief VIII à € 5.705,-).
8.4
Als niet weersproken zal het hof ook de door de melkveehouders gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
9. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt onder verbetering van gronden de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland te Assen van 17 april 2019 en 2 september 2020;
bekrachtigt verder het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland te Assen van
7 oktober 2020, behoudens wat sub 3.1 is toegewezen, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt DOC Kaas tot betaling aan iedere individuele melkveehouder van het onder B. en C. door die individuele melkveehouder gevorderde (zie overweging 3.2 van het vonnis van de rechtbank van 17 april 2019);
veroordeelt DOC Kaas tot betaling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de aan de melkveehouders onder nummers 1 tot en met 62 toegewezen bedragen sub B. en C. alsmede over het aan de melkveehouder onder nummer 63 toegewezen bedrag sub C., alles vanaf 1 februari 2017 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt DOC Kaas tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de aan de melkveehouder onder nummer 63 toegewezen bedrag sub B. vanaf 1 februari 2017 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt DOC Kaas tot betaling aan de melkveehouders onder nummers 1 tot en met 12, 14 tot en met 46 en 48 tot en met 52 van € 6.775,- aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 september 2017 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt DOC Kaas in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de melkveehouders vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 8.557,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt de melkveehouders onder nummers 1 tot en met 52 en de melkveehouder onder nummer 59 in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DOC Kaas vastgesteld op € 4.278,75 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt DOC Kaas in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.M.A. Wind en J. Smit en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2022
Hof Arnhem-Leeuwarden 13 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:120
HR 15 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1601, NJ 2015/437
het op lid 5 van artikel 6:96 BW gebaseerde Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Stb. 2012, 141)
productie 21 bij dagvaarding van 14 september 2017; dat zijn de brieven van 27 januari 2017, 16 februari 2017 en 3 maart 2017
MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 452