Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-01-2015, nr. 200.139.401
ECLI:NL:GHARL:2015:120
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-01-2015
- Zaaknummer
200.139.401
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:120, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑01‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/184
AR 2015/869
JOR 2015/130 met annotatie van mr. G.J.C. Rensen
OR-Updates.nl 2015-0073
Uitspraak 13‑01‑2015
Inhoudsindicatie
In artikel 2:27 lid 4 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de statuten van een vereniging moeten inhouden de verplichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben, of de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd. In artikel 2:34a BW is bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden. Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.139.401
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/06/136606)
arrest van de derde kamer van 13 januari 2015
in de zaak van
de vereniging Recreatiepark Aqua Horst,
gevestigd te Ermelo,
appellante,
hierna: de Vereniging,
advocaat: mr. H.J.G. Braakhuis,
tegen:
1. [geïntimeerde sbu 1]
2. [geïntimeerde sbu 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerden] (mannelijk, enkelvoud),
advocaat: mr. M. Kuiper.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 5 juni 2013 en 25 september 2013 die de rechtbank Gelderland tussen de Vereniging als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 10 december 2013,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien, waarbij namens de Vereniging pleitnotities zijn overgelegd.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 25 september 2013.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende.
De Vereniging is in december 1993 bij notariële akte opgericht.
Het doel van de Vereniging is, blijkens artikel 3 van de oprichtingsakte/statuten, het in de ruimste zin des woords behartigen van de belangen van de eigenaren/gerechtigden van/tot de rechten van ondererfpacht binnen het Recreatiepark Aquahorst te Ermelo (hierna: het park), in het bijzonder het beheren en onderhouden van de in het park gelegen gemeenschappelijke terreinen.
In artikel 5 van de oprichtingsakte/statuten is bepaald dat een aanvraag om lid te worden schriftelijk dient te worden gericht aan het bestuur, waarna het bestuur binnen twee maanden beslist over de toelating, welk besluit bij aangetekende brief wordt meegedeeld aan de aanvrager.
In artikel 15 van de oprichtingsakte/statuten is vermeld dat nadere regels, de Vereniging betreffende, in een huishoudelijk reglement kunnen worden neergelegd.
De Vereniging heeft in 1994 een huishoudelijk reglement opgesteld, dat nadien meerdere malen (op onderdelen) is gewijzigd. In dit huishoudelijk reglement (versie 5.0 van 12 april 2010) zijn parkregels opgenomen, waaronder de verplichting om geen kampeerauto’s, caravans en dergelijke, en om evenmin auto’s hoger dan 2.00 meter die in de categorie bestelauto of vrachtauto vallen, bij de bungalows of op het park te parkeren. In artikel 12 van het huishoudelijk reglement is vermeld dat een boete van maximaal € 5.000 is verschuldigd in geval van overtreding van een van de bepalingen van de wet, de statuten, of het reglement.
[geïntimeerden] is sinds 2006 rechthebbende op een eeuwigdurend recht van ondererfpacht van een perceel grond met een daarop gebouwde recreatiewoning op het park. In artikel 16 van de akte van levering (productie 4 bij memorie van grieven), is de verplichting opgenomen om lid te worden en te blijven van de Vereniging, welk lidmaatschap niet mag worden opgezegd, anders dan op grond van het in de statuten bepaalde. Op niet-nakoming van deze verplichting is een boete gesteld van ƒ 100.000. In de akte van levering is voorts vermeld dat kopers zich bij deze aanmelden als lid van de Vereniging.
[geïntimeerden] heeft meerdere malen vergaderingen van de Vereniging bezocht en gebruik gemaakt van zijn stemrecht. Hij heeft ook facturen van de Vereniging ontvangen en betaald.
[geïntimeerden] maakt vanaf de aankoop van de (ondererfpacht van de grond met daarop de) recreatiewoning gebruik van een camper om van en naar zijn recreatiewoning te gaan. Bij brief van 13 juni 2010 (productie 10 bij memorie van grieven) heeft [geïntimeerden] het bestuur van de Vereniging op de hoogte gesteld van de vervanging van zijn oude camper door een nieuwe, langere, camper. Daarin is geschreven: “Gezien het feit, dat het bestuur al jaren de aanwezigheid van de huidige camper heeft gedoogd èn de directe buren hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen een iets langere camper, geparkeerd op ons eigen terrein, beschouwen wij dit niet als een overtreding van het huishoudelijk reglement.”
De Vereniging heeft [geïntimeerden] meerdere malen verzocht en gesommeerd om de camper van het park te verwijderen. Bij brief van 27 maart 2012 (productie 23 bij akte van 17 april 2013) heeft (de advocaat van) de Vereniging in verband met de aanwezigheid van zijn camper op het park [geïntimeerden] bericht dat bij overtreding van het reglement een boete van € 100 per dag of per overtreding zal zijn verschuldigd. Bij brief van 26 juli 2012 (productie 26 bij akte van 17 april 2013) heeft de Vereniging de boete aangezegd, met ingang van 13 juli 2012.
4.2
In de inleidende dagvaarding heeft de Vereniging – kort samengevat – gevorderd dat voor recht zal worden verklaard dat [geïntimeerden] het huishoudelijk reglement heeft overtreden door zijn camper op het park te plaatsen en dat [geïntimeerden] hoofdelijk een boete heeft verbeurd van € 5.000, met veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van het bedrag van € 5.000 en de wettelijke rente daarover. Daarnaast heeft de Vereniging gevorderd [geïntimeerden] te gelasten de camper van het park te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tevens heeft de Vereniging veroordeling van [geïntimeerden] in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten gevorderd.
4.3
De rechtbank heeft in het vonnis van 25 september 2013 het gevorderde afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank redengevend geoordeeld dat [geïntimeerden] geen lid is (geworden) van de Vereniging, omdat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] bij het bestuur schriftelijk een lidmaatschap heeft aangevraagd en de Vereniging ter comparitie heeft verklaard dat haar bestuur nooit toelatingsbesluiten heeft genomen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe uit de met een derde partij gesloten koopovereenkomst het lidmaatschap van de Vereniging kan voortvloeien. Tevens kunnen, naar het oordeel van de rechtbank, feitelijke gedragingen geen verandering brengen in de omstandigheid dat het voor het ontstaan van het lidmaatschap vereiste bestuursbesluit niet is genomen.
4.4
De Vereniging is met vijf grieven opgekomen tegen het vonnis van 25 september 2013. Zij heeft verzocht dit vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog haar vorderingen toe te wijzen.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.5
Mede gelet op het uitdrukkelijke verzoek van partijen, zal het hof eerst de vraag beantwoorden of [geïntimeerden] lid is (geworden) van de Vereniging.
Deze kwestie heeft de Vereniging geregeld in artikel 5 van haar oprichtingsakte/statuten. Daarin is uitdrukkelijk bepaald dat een aanvraag om als lid te worden toegelaten schriftelijk dient te worden gericht aan het bestuur, dat het bestuur binnen twee maanden beslist over de toelating en dat het bestuur haar beslissing bij aangetekende brief meedeelt aan de aanvrager.
Tussen partijen staat vast dat zij deze procedure niet hebben gevolgd. Formeel is derhalve niet voldaan aan de in de statuten gestelde vereisten voor het verkrijgen van het lidmaatschap van de Vereniging.
4.6
Aannemelijk is echter dat [geïntimeerden] lid is geworden op grond van het derdenbeding dat is opgenomen in de akte van levering.
In artikel 16 van de akte van levering is immers de verplichting opgenomen om lid te worden en te blijven van de Vereniging, welk artikel in de slotbepalingen onder I. als een derdenbeding door de verkoper aan [geïntimeerden] is opgelegd. Ingevolge dit derdenbeding heeft [geïntimeerden] de verplichting om lid van de Vereniging te worden op zich genomen, heeft de verkoper namens de Vereniging het kettingbeding aanvaard en heeft [geïntimeerden] zich aangemeld als lid van de Vereniging.
Uit de brief van de notaris, die de akte van levering heeft gepasseerd, van 9 november 2005 (productie 5 bij memorie van grieven), waarin de notaris de Vereniging onder meer heeft verzocht om toestemming te verlenen aan de verkoper om tot de overdracht over te gaan, in samenhang gelezen met de brief van de Vereniging aan de notaris van 20 maart 2006 (productie 6 bij memorie van grieven), waarin de Vereniging zich akkoord heeft verklaard met verkoop aan [geïntimeerden], zou dan kunnen worden afgeleid dat de Vereniging het derdenbeding heeft aanvaard.
4.7
Aanwijzingen voor het lidmaatschap van [geïntimeerden] van de Vereniging zijn voorts de feitelijke gedragingen van [geïntimeerden]. Vast staat immers dat [geïntimeerden] meerdere malen vergaderingen van de Vereniging heeft bezocht en zijn stemrecht heeft uitgeoefend, facturen van de Vereniging heeft betaald en bij brief van 13 juni 2010 het bestuur van de Vereniging heeft geïnformeerd over zijn besluit een andere camper aan te schaffen. Uit deze feitelijke gedragingen valt af te leiden dat [geïntimeerden] de wil heeft gehad om lid te zijn van de Vereniging, terwijl uit de correspondentie van de Vereniging aan [geïntimeerden] valt af te leiden dat de Vereniging deze wilsuiting van [geïntimeerden] heeft aanvaard.
4.8
De vraag of [geïntimeerden] lid is geworden van de Vereniging kan in het midden blijven, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen.
4.9
[geïntimeerden] heeft als verweer tegen de vorderingen van de Vereniging onder meer aangevoerd dat de verplichting om geen campers op het park te parkeren en de daaraan verbonden boete, geen grondslag vinden in de statuten van de Vereniging.
De Vereniging heeft gesteld dat de grondslag voor deze verplichting, en de daaraan verbonden boete, voortvloeit uit de doelomschrijving van de Vereniging, zoals vermeld in artikel 3 van de oprichtingsakte/statuten. Daarnaast heeft de Vereniging erop gewezen dat in artikel 7 sub b van deze statuten is bepaald dat de leden van de Vereniging verplicht zijn tot naleving van de statuten en reglementen en dat in artikel 15 van deze statuten is voorzien in het treffen van nadere regelingen in een huishoudelijk reglement.
4.10
Bij de beoordeling van dit verweer dient het navolgende als uitgangspunt.
In artikel 2:27 lid 4 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de statuten van een vereniging moeten inhouden de verplichtingen die de leden tegenover de vereniging hebben, of de wijze waarop zodanige verplichtingen kunnen worden opgelegd. In artikel 2:34a BW is bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden.
Deze bepalingen brengen mee dat een statutaire basis is vereist voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld. De statuten kunnen weliswaar bepalen dat een orgaan van de vereniging bij besluit verbintenissen kan opleggen aan de leden of dat een verbintenis nader wordt uitgewerkt in een huishoudelijk reglement, doch de aard van de desbetreffende verbintenis moet steeds uit de statuten kenbaar zijn. Indien dergelijke besluiten een statutaire basis ontberen, zijn zij nietig.
De besluiten tot aanschrijving van [geïntimeerden] tot verwijdering van de camper van het park en tot oplegging van een boete aan [geïntimeerden] behoeven derhalve een grondslag in de statuten.
4.11
In de oprichtingsakte/statuten van de Vereniging is slechts het doel van de Vereniging vermeld. Deze doelomschrijving behelst het in de ruimste zin van het woord behartigen van de belangen van de eigenaren/gerechtigden van/tot de rechten van ondererfpacht binnen het park.
Deze algemene doelomschrijving biedt echter niet de vereiste statutaire grondslag voor de verplichting om geen campers (bij de recreatiewoning) op het park te parkeren, terwijl zij evenmin de benodigde statutaire grondslag biedt om aan de leden van de Vereniging een boete op te leggen. Dat wordt niet anders door het feit dat in artikel 7 sub b en artikel 15 van de oprichtingsakte/statuten is bepaald dat nadere regels kunnen worden gesteld in een huishoudelijk reglement, en dat de leden van de Vereniging dit huishoudelijk reglement moeten naleven. De verwijzing in de statuten naar het huishoudelijk reglement laat immers onverlet dat in de statuten zelf de aard van de verplichtingen die de leden tegenover de Vereniging hebben niet is omschreven. Ook voor het overige is niet gebleken dat [geïntimeerden] door het parkeren van hun camper op het park – dat dit in strijd is met de statutaire doelstellingen van de Vereniging is een kwestie van nadere uitleg van die doelstellingen; hetgeen de Vereniging in dit verband heeft betoogd is onvoldoende onderbouwd – in strijd met de statuten van de Vereniging hebben gehandeld. Daarnaast ontbreekt in de statuten een vermelding van de mogelijkheid om aan leden boetes op te leggen. Artikel 7 van de statuten vermeldt slechts een verbintenis tot betaling van een jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekosten, naast een algemene verplichting tot naleving van de bepalingen van de statuten, de reglementen en besluiten van de Vereniging. De besluiten tot aanschrijving van [geïntimeerden] tot verwijdering van de camper van het park en tot oplegging van een boete aan [geïntimeerden] zijn om die redenen nietig.
4.12
Het hiervoor onder 4.10 en 4.11 overwogene brengt mee dat de vorderingen van de Vereniging niet kunnen worden toegewezen. Het hoger beroep treft derhalve geen doel, wat er ook zij van de (eventuele) gegrondheid van de grieven 1 tot en met 4. De overige stellingen en verweren van partijen hoeven geen behandeling meer.
Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, zij het op andere gronden.
In verband met de bekrachtiging van dit vonnis faalt grief 5, waarin wordt betoogd dat de Vereniging ten onrechte door de rechtbank in de proceskosten is veroordeeld.
Het door de Vereniging gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat het te bewijzen aangebodene, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kan leiden.
5. Slotsom
5.1
Het hoger beroep treft geen doel, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2
Als in het ongelijk te stellen partij zal het hof de Vereniging in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 308 voor griffierecht en op € 2.682 voor salaris van de advocaat (3 punten x tarief II).
5.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 25 september 2013;
veroordeelt de Vereniging in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 308 voor verschotten en op € 2.682 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.B. Boorsma, W.L. Valk en H.E. de Boer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2015.