Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie
Artikel 321 Vervoer via een vaste transportinrichting en de werking van de regeling Uniedouanevervoer
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2020
- Bronpublicatie:
29-06-2020, PbEU 2020, L 206 (uitgifte: 30-06-2020, regelingnummer: 2020/893)
- Inwerkingtreding
20-07-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2020, PbEU 2020, L 206 (uitgifte: 30-06-2020, regelingnummer: 2020/893)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Douane (V)
1.
Wanneer de via een vaste transportinrichting vervoerde goederen via deze inrichting het douanegebied van de Unie binnenkomen, worden deze goederen bij het binnenkomen van dat douanegebied geacht onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst.
2.
Wanneer de goederen al aanwezig zijn op het douanegebied van de Unie en via een vaste transportinrichting worden vervoerd, worden deze goederen geacht onder de regeling Uniedouanevervoer te zijn geplaatst wanneer zij in de vaste transportinrichting zijn geplaatst.
3.
Wanneer de goederen via vaste transportinrichtingen worden vervoerd, is voor de toepassing van de regeling Uniedouanevervoer de houder van de regeling de exploitant van de vaste transportinrichting die gevestigd is in de lidstaat over wiens grondgebied de goederen het douanegebied van de Unie binnenkomen in het in lid 1 bedoelde geval, of de exploitant van de vaste transportinrichting in de lidstaat waarin het vervoer begint in het in lid 2 bedoelde geval.
De houder van de regeling en de douaneautoriteit bereiken overeenstemming over de methoden voor het douanetoezicht op de vervoerde goederen.
4.
Voor de toepassing van artikel 233, lid 3, van het wetboek wordt de exploitant van de vaste transportinrichting die is gevestigd in de lidstaat over wiens grondgebied de goederen per vaste transportinrichting worden vervoerd, geacht de vervoerder te zijn.
5.
De regeling Uniedouanevervoer wordt geacht te zijn beëindigd wanneer:
- a)
de desbetreffende vermelding is aangebracht in de bedrijfsadministratie van de geadresseerde of
- b)
de exploitant van een vaste transportinrichting heeft verklaard dat de per vaste inrichting vervoerde goederen:
- i)
bij de installatie van de geadresseerde zijn aangekomen;
- ii)
in het distributienetwerk van de geadresseerde zijn opgenomen of
- iii)
het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
- c)
het douanegebied van de Unie hebben verlaten.
6.
Niet-Uniegoederen worden geacht in tijdelijke opslag te zijn vanaf het moment dat de regeling Uniedouanevervoer is beëindigd overeenkomstig lid 5, punt a), of punt b), i), of ii).