HR, 30-09-2011, nr. 10/05219
ECLI:NL:HR:2011:BQ8108
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-09-2011
- Zaaknummer
10/05219
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BQ8108
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ8108, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8108
ECLI:NL:PHR:2011:BQ8108, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ8108
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Verzekeringsrecht. Vordering tot betaling onbetaald gebleven premies.
30 september 2011
Eerste Kamer
10/05219
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. C. van Slee,
t e g e n
N.V. UNIVÉ SCHADE,
gevestigd te Assen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Univé.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 959851/CV EXPL 10-1418 van de kantonrechter te Alphen aan den Rijn van 17 augustus 2010.
Het vonnis van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Univé is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] niet nader toegelicht.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Univé Schade begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 30 september 2011.
Conclusie 10‑06‑2011
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiser]
tegen
N.V. Univé Schade
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door eiser tot cassatie (hierna: [eiser]) ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie Alphen aan de Rijn, (hierna: de kantonrechter) van 17 augustus 2010, waarbij [eiser] op vordering van thans verweerster in cassatie (hierna: Univé) is veroordeeld tot betaling aan Univé van een bedrag van Euro 249,42, met rente en kosten, in verband met onbetaald gebleven premies ter zake van een personenautoverzekering.
2.
Univé is in cassatie niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
3.
Het cassatieberoep berust op één middel. Het middel kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Het middel komt op tegen het oordeel van de kantonrechter — in r.o. 2.4 — dat ‘Univé bij conclusie van repliek het door [eiser] bij antwoord gevoerde verweer deugdelijk en gemotiveerd weersproken heeft en de juistheid van haar stellingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt’. Het middel acht dit oordeel onbegrijpelijk en onjuist, omdat de kantonrechter zijn oordeel heeft gebaseerd op een door Univé bij conclusie van repliek overgelegd aanvraagformulier en een cliënt-informatieformulier, terwijl deze formulieren volgens het middel niet door [eiser] zijn ondertekend en de in de formulieren opgenomen persoonsgegevens op onderdelen niet overeenstemmen met de persoonsgegevens van [eiser].
5.
Voor zover het middel het gewraakte oordeel van de kantonrechter beoogt te bestrijden met een rechtsklacht, moet het reeds falen, omdat ingevolge art. 80 RO cassatie van een vonnis van de kantonrechter wegens schending van het recht, behoudens een uitzondering die hier niet van toepassing is (zie HR 16 maart 2007, LJN: AZ1490, RvdW 2007, 307), uitgesloten is.
6.
Voor zover het middel met een motiveringsklacht opkomt tegen het oordeel van de kantonrechter, kan het evenmin doel treffen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat [eiser] in de procedure voor de kantonrechter de stelling heeft betrokken dat de door Univé overgelegde formulieren niet door [eiser] zijn ondertekend en dat de daarin opgenomen persoonsgegevens op onderdelen niet overeenstemmen met de persoonsgegevens van [eiser]. De klacht berust derhalve op een ontoelaatbaar novum in cassatie en is daarom tevergeefs voorgesteld. Vgl. Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 137.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,