Hof Amsterdam, 15-11-2016, nr. 200.190.984/01 GDW
ECLI:NL:GHAMS:2016:4538
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-11-2016
- Zaaknummer
200.190.984/01 GDW
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:4538, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑11‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij bij het leggen van het bankbeslag geen beslagvrije voet heeft toegepast hoewel klager daartoe alle benodigde informatie heeft verstrekt. De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.190.984/01 GDW
nummer eerste aanleg : 1087.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 15 november 2016
inzake
[naam] ,
voormalig toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
tegen
[klager] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 12 mei 2016 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 19 april 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:62). De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 10 november 2015, waarbij de klacht van klager tegen de gerechtsdeurwaarder kennelijk ongegrond is verklaard, gegrond verklaard en de beslissing van de voorzitter van de kamer vernietigd. De kamer heeft verder de klacht van klager alsnog gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 16 juni 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 1 september 2016. De gerechtsdeurwaarder en klager, bijgestaan door [naam] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft begin 2015 voor de tweede maal geprobeerd om een in 2008 tegen klager gewezen vonnis ten uitvoer te leggen, een zogenaamde her-incasso. Op 10 april 2015 is – kosteloos – een hernieuwd bevel gedaan om aan het vonnis te voldoen. Vervolgens is klager met de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling overeengekomen. Volgens die regeling zou de eerste termijn van € 100,- uiterlijk 1 mei 2015 moeten zijn voldaan.
3.2.2.
Op 1 mei 2015 was de eerste termijn niet voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 mei 2015 ten laste van klager beslag gelegd op diens bankrekening.
3.2.3.
Namens klager is de gerechtsdeurwaarder herhaaldelijk, voor het eerst op 16 juli 2015, verzocht om de beslagvrije voet toe te passen op dit beslag. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop gereageerd en aan klager verzocht om gegevens toe te zenden, waaruit zou blijken dat de bankrekening alleen werd gevoed door het inkomen van klager en er verder geen inkomen of vermogen was.
3.2.4.
Klager heeft de door de gerechtsdeurwaarder opgevraagde informatie aan hem toegezonden, waarna een e-mailcorrespondentie tussen klager en de gerechtsdeurwaarder is gevoerd. De gerechtsdeurwaarder heeft klager per e-mailbericht van 4 augustus 2015 meegedeeld aan het verzoek om toepassing van de beslagvrije voet geen gevolg te zullen geven.
4. Standpunt van klager
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze niet is overgegaan om op het bankbeslag een beslagvrije voet toe te passen en het daarmee gemoeide bedrag aan hem te restitueren, hoewel klager de gerechtsdeurwaarder daarom heeft verzocht en hem daartoe alle benodigde gegevens heeft verstrekt. Op de bewuste bankrekening was vier dagen voor het beslag, te weten op 22 mei 2015, het loon van klager bijgeschreven, zodat het loon onder het beslag is gevallen. Klager en zijn gezin hebben geen andere inkomsten en zijn door het beslag in financiële problemen gekomen. Het beslag is bewust eind mei gelegd, omdat dan ook het vakantiegeld onder het beslag zou vallen, aldus klager.
5. Standpunt van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.
6. Beoordeling
6.1.
Het hof stelt het volgende voorop. De wetgever heeft aan vorderingen tot periodieke betaling van onder meer loon en uitkeringen een beslagvrije voet verbonden, teneinde te waarborgen dat de beslagene in staat blijft om tenminste nog de kosten van de primaire levensbehoeften te voldoen. Aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling is geen beslagvrije voet verbonden, zodat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet. Onder omstandigheden kan echter sprake zijn van misbruik van recht indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.
6.2.
Volgens klager heeft hij aan de gerechtsdeurwaarder de nodige stukken verstrekt, waaronder bankafschriften van zichzelf, zijn vriendin en zijn dochter, op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder had kunnen vaststellen dat ten aanzien van de bewuste bankrekening het loon van klager de enige bron van inkomsten was. De gerechtsdeurwaarder heeft de door klager bedoelde stukken ontvangen; tevens maken zij deel uit van het dossier waarover het hof beschikt. De gerechtsdeurwaarder heeft het standpunt ingenomen dat hij terecht geen beslagvrije voet heeft toegepast.
6.3.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting acht het hof aannemelijk dat klager aan de gerechtsdeurwaarder afdoende stukken heeft verstrekt op basis waarvan deze onder de omstandigheden van het geval tot toepassing van de beslagvrije voet had moeten overgaan. Er was onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan het loon van klager werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard ook niet via de weg van artikel 475g lid 4 Rv (UWV-polis) te hebben geïnformeerd naar bronnen van inkomsten van klager. Door in dit geval niet onverwijld over te gaan tot toepassing van de beslagvrije voet, nadat klager hem daartoe had verzocht en de benodigde gegevens had verstrekt, heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Een en ander klemt des te meer, nu uit de stukken blijkt dat het bankbeslag doel trof voor een lager bedrag dan de beslagvrije voet die voor klager gold, zodat te verwachten was dat klager door het bankbeslag in ernstige financiële problemen zou geraken en niet meer in zijn primaire levensbehoeften zou kunnen voorzien, terwijl het, gezien het moment van beslaglegging, bovendien nog geruime tijd zou duren alvorens hij opnieuw loon zou ontvangen.
Dat er na het leggen van het beslag nog diverse afschrijvingen hebben plaatsgevonden, zoals in de e-mail van de gerechtsdeurwaarder van 4 augustus 2015 is vermeld, doet aan het voorgaande niet af. Uit de stukken blijkt immers dat deze afschrijvingen slechts hebben kunnen plaatsvinden doordat gebruik is gemaakt van de door de bank aan de rekening toegekende kredietruimte en klager hierdoor dus ‘rood’ kwam te staan.
6.4.
Het voorgaande houdt in dat de kamer de klacht terecht gegrond heeft verklaard. Gezien de ernst van het feit is het hof van oordeel dat de maatregel van berisping passend en geboden is, zoals ook door de kamer opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook bevestigen.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2016 door de rolraadsheer.