Rb. Noord-Holland, 28-01-2019, nr. 15/870139-14
ECLI:NL:RBNHO:2019:773
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
28-01-2019
- Zaaknummer
15/870139-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:773, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 28‑01‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2021:3958
Uitspraak 28‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Onderzoek Eaton. Diamantroof Schiphol 2005. Veroordeling medeplegen gewapende overval. WOD-traject rechtmatig. Veroordeling Wet wapens en munitie, vuurwapen. Vrijspraak medeplegen poging gewapende overval. Vrijspraak Wet wapens en munitie, kneedbare explosieven.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/870139-14 (P)
Uitspraakdatum: 28 januari 2019
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 november 2018, 22 november 2018, 30 november 2018, 11 december 2018 en 14 januari 2019 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. S.C.M. Wildemors en mr. M. van Oosten en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden (ter waarde van ruim USD 72 miljoen) en/of een bedrijfswagen (Citroen) en/of een aktentas en/of een hoeveelheid vrachtbrieven, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer personen ( [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (onder meer) hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) vuurwapens hebben gericht en/of gericht gehouden op een of meer van voornoemde personen en/of (dreigend) de woorden toegevoegd “Deuren dicht en op de grond liggen” en/of “Uitstappen” en/of “Hier met die portofoon” en/of “Op de grond” en/of “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking;
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een grote hoeveelheid diamanten en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan diverse diamanthandelaren/expediteurs, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen (werkzaam bij de afhandeling van een waardetransport) te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (gekleed in KLM kleding) op het beveiligde gedeelte van de luchthaven Schiphol (airside) een KLM voertuig (te weten een Citroen Jumpy voorzien van het kenteken [nummer] ) heeft weggenomen en/of (vervolgens) met dat KLM voertuig op airside naar het B platform is gereden (in het bezit van een of meer vuurwapens en/of een of meer handgranaten), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met een of meer anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld of bedreiging met geweld in vereniging en/of afpersing met geweld of bedreiging met geweld in vereniging, opzettelijk voorwerpen en/of een vervoermiddel, te weten:
- een of meer vuurwapens en/of een of meer handgranaten en/of
- een of meer (bivak)mutsen en/of
- een (weggenomen) KLM-auto (Citroen Jumpy voorzien van het kenteken [nummer] ) en/ of
- bedrijfskleding van de KLM, althans van een bedrijf dat werkzaamheden verrichtte op de luchthaven Schiphol,
kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Almere (ongeveer) 880 gram, althans een hoeveelheid, pentaerythritoltetranitraat (PETN), zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing (niet zijnde explosieven voor civiel gebruik waarvoor erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik), voorhanden heeft gehad;
Feit 4:
hij op of omstreeks 23 januari 2017 te Almere een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (Smith & Wesson, kaliber .38), en/of munitie van categorie III, te weten zeven, althans een of meer, scherpe patronen (kaliber .38) en/of achttien, althans een of meer, scherpe patronen (kaliber 9mm), voorhanden heeft gehad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie (OM) ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Inleiding
Op 25 februari 2005 vond er rond 10.00 uur op de luchthaven Schiphol, op het Bravo platform, gelegen op het afgesloten beveiligde gedeelte, een gewapende overval plaats, waarbij onder dreiging met geweld tegen personen een waardetransportauto werd weggenomen met daarin vrachtzendingen diamanten en sieraden ter waarde van bijna 73 miljoen USD. Naar aanleiding van deze overval is een opsporingsonderzoek ingesteld onder de naam “Rock”. Tijdens dit onderzoek is het vermoeden ontstaan dat er op 10 februari 2005 een poging en/of voorbereiding van een gewapende overval heeft plaatsgevonden waarbij een KLM-voertuig is weggenomen. In dit onderzoek kwamen de volgende verdachten in beeld: wijlen [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] . Dit onderzoek heeft destijds niet geleid tot dagvaarding van deze verdachten ter zake van voormelde strafbare feiten. Verdachte maakte geen deel uit van deze groep verdachten.
Naar aanleiding van nieuwe onderzoeksbevindingen is op 25 november 2013 het opsporingsonderzoek “Eaton” gestart naar de op 25 februari 2005 gepleegde diamantroof op Schiphol en een poging/voorbereiding daartoe op 10 februari 2005. Uit TCI-informatie, tapgesprekken, observaties en door het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) zijn eerdergenoemde verdachten wederom in beeld gekomen alsmede [verdachte] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 9] en [verdachte 10] .
In de periode van 6 november 2014 tot en met 20 januari 2017 werd door opsporingsambtenaren van de Nationale Politie, als politieel informant werkzaam bij het team werken onder dekmantel (WOD), uitvoering gegeven aan verschillende bevelen tot stelselmatige inwinning van informatie ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Doelstelling van dit traject was het vergaren van informatie ten behoeve van de waarheidsvinding in het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte en/of andere verdachten bij de diamantroof op 25 februari 2005 en de poging tot diamantroof/voorbereiding op 10 februari 2005.
In mei 2017 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) het onderzoek Eaton afgerond. Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is de officier van justitie tot vervolging van verdachten overgegaan.
De vraag die thans voorligt, is of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden alsmede de resultaten van het onderzoek ter terechtzitting, voldoende redengevend zijn om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde in 2005 op Schiphol gepleegde misdrijven te komen. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde misdrijven wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4. Bewijs
4.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Op grond van de inhoud van het dossier kan volgens de officieren van justitie niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de poging diamantroof op 10 februari 2005. Wel kan worden bewezen het medeplegen van de diamantroof op 25 februari 2005 en het voorhanden hebben van een hoeveelheid, pentaerythritoltetranitraat alsmede een aantal wapen met munitie. Zij hebben daartoe, kort samengevat, het volgende betoogd.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
In de eerste plaats zijn volgens het OM redengevend de uitlatingen van [verdachte 3] tijdens een gesprek met [XX] op 17 juni 2013 (welk gesprek is verkregen via Opnemen Vertrouwelijke Communicatie met een technisch hulpmiddel (OVC)). In dit gesprek vertelt [verdachte 3] tot in detail over de diamantroof. [verdachte 3] verklaart in dit gesprek onder meer dat hij na de poging op 10 februari 2005 niet meer durfde en dat [voornaam verdachte] zijn plek heeft gepakt en dat [voornaam verdachte] hiervoor een geldbedrag eindigend op “oen” voor heeft gekregen. Na verbetering van de geluidskwaliteit is dit als “mejoen” gehoord door de KMar. In de visie van het OM vertelt [verdachte 3] hier over [verdachte] , hetgeen wordt ondersteund door andere onderzoeksbevindingen. [verdachte 6] heeft tegenover de undercover-agenten verklaard dat [verdachte] ook bij de diamantroof betrokken was en [verdachte] heeft (in een OVC gesprek op 19 september 2014) tegen [verdachte 5] gezegd dat hij een miljoen heeft gekregen.
Uit het onderzoek van de telefoon van [verdachte 7] blijkt dat deze in 2006 contact had met verdachte. Verder zijn er contacten met [verdachte 2] op 8 maart 2005, de dag dat [verdachte 1] vlucht en de vluchtauto uitgebrand wordt aangetroffen. Tenslotte zijn er ook nog de contacten en ontmoetingen met [verdachte 2] en [X] in april 2005.
Het OM gaat er derhalve vanuit dat [verdachte 3] de waarheid sprak op 17 juni 2013 en dat verdachte zijn plek heeft ingenomen bij de diamantroof op 25 februari 2005. Geconcludeerd wordt dat de onder 2 ten laste gelegde poging op 10 februari 2005 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en vrijspraak dient te volgen. Het onder 1 primair ten laste gelegde, het medeplegen van de diamantroof op 25 februari kan volgens het OM wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
In de loods van verdachte zijn springstof en wapens gevonden. Ter zitting heeft verdachte gezegd dat deze wapens en springstof aan zijn inmiddels overleden neef [YY] toebehoorden. Verdachte en zijn vriendin [A] waren de enigen met toegang tot deze loods. Het zou in een doos en een zak met kleding hebben gezeten. Maar uit een recent ontvangen proces-verbaal betreffende de doorzoeking is gebleken dat het wapen was aangetroffen in een colbert in een doos waarop “kleding [voorletter verdachte] ” stond (het OM gaat er vanuit dat de [voorletter verdachte] staat voor [verdachte] en niet zijn neef [YY] ) en dat de springstof los in de ruimte lag in een verpakking van Knauf en dat de patronen in een plastic tas van een bakker zaten. Ten slotte is verdachte in het verleden vaker in aanraking geweest met justitie op het gebied van wapens en munitie. Gelet op voornoemde omstandigheden acht het OM het niet geloofwaardig dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van genoemde voorwerpen in zijn loods.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de onder 1. 2. 3. en 4. ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de door getuigen gegeven signalementen van de daders, technisch onderzoek, enkele observaties van ontmoetingen en afgeluisterde telefoongesprekken zoals die naar voren komen in het onderzoek Rock kan geen enkele betrokkenheid van verdachte worden vastgesteld. In de visie van de verdediging heeft het onderzoek Eaton hierin geen verandering in aangebracht:
- OVC gesprek 17 juni 2013
De verdediging betwist dat hetgeen [verdachte 3] tijdens het OVC-gesprek van 17 juni 2013 heeft verklaard zou duiden op daderkennis en verzoekt de rechtbank dit gesprek uit te sluiten van het bewijs omdat het geen betrouwbaar bewijsmiddel is. Daartoe wordt in de eerste plaats aangevoerd dat de kennis van verdachte zeer goed mogelijk is terug te voeren op dossierkennis. [verdachte 3] heeft ter zitting van 21 november 2018 verklaard dat hij in 2005 via zijn advocaat de beschikking heeft gekregen over het dossier en dat hij op de hoogte was van het manuscript dat [verdachte 1] heeft gemaakt. Verder heeft hij verklaard dat hij tijdens het gesprek met [XX] op 17 juni 2013 heeft lopen opscheppen c.q. ouwehoeren. Het vermelden van handgranaten past in de grootspraak van [verdachte 3] . Het gebruik van machine geweren heeft in diverse kranten gestaan. De raadsman heeft verder gewezen op verschillende verifieerbare onjuistheden. In tegenstelling tot wat [verdachte 3] zegt, reden [getuige 1] en [getuige 2] niet in een gele grote jeep maar in een blauwe Volkswagen Caddy; zij droegen geen uniformen met strepen maar standaard blauwe werkkleding. Daarnaast had de gestolen auto wel een kenteken en was [getuige 1] alleen uitgestapt en niet “die andere gasten “. De voornamen van de KLM medewerkers, [getuige 2] en [getuige 1] , zijn [voornaam getuige 1] en [voornaam getuige 2] en niet [voornaam] . In het OVC gesprek met [XX] zegt [verdachte 3] slechts één zin over ene [voornaam verdachte] : “die [voornaam verdachte] heeft toen mijn plek gepakt....” Het is een opmerking ‘out of the blue’. Niet blijkt uit de opmerking en het gesprek wie die [voornaam verdachte] is noch welke plek hij van [verdachte 3] , waar, wanneer en in welke hoedanigheid heeft gepakt. Benadrukt wordt dat het niet één lang gesprek is geweest dat in zijn geheel terug te herleiden zou zijn tot de diamantroof. Er wordt gesproken over plofkraken, een handel in AK’s, een bankkraak, een situatie op Schiphol, een roof in België en het uitschakelen van een zwakke schakel. Bij al die zaken zou [verdachte 3] betrokken kunnen zijn. De conclusie van het OM dat de opmerking over [voornaam verdachte] die een plek heeft gepakt, uitsluitend terug te leiden is tot de diamantroof op 25 februari 2005 kan in de visie van de verdediging niet worden getrokken. Nergens in het gesprek zegt [verdachte 3] dat hij niet mee is gegaan op 25 februari 2005. Niet is uit te sluiten dat [verdachte 3] , danwel een andere dader dan verdachte, op 25 februari 2005 de bijrijder in het gestolen KLM 43 voertuig was.
[verdachte 3] heeft zich gedurende het onderzoek steeds beroepen op zijn zwijgrecht.
Op 12 maart 2018 is [verdachte 3] op verzoek van de verdediging door de RC gehoord als getuige. [verdachte 3] beriep zich op zijn verschoningsrecht en weigerde over de zaak te praten. De verdediging heeft het daardoor aan een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid ontbroken. Het OM baseert een eventuele veroordeling van verdachte in beslissende mate op de niet behoorlijk door de verdediging gehoorde getuige terwijl voorts geen compensatie is geboden bij het ontbreken van een dergelijke mogelijkheid. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dit gesprek als bewijs niet in overeenstemming is met de vereisten van artikel 6 lid 1 en lid 3 EVRM en niet mag meewerken aan de veroordeling van verdachte. Voor het geval de rechtbank op enig onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde tot een bewezenverklaring zou komen, doet de verdediging het voorwaardelijk verzoek de behandeling van de zaak aan te houden teneinde [verdachte 3] als getuige te horen nu hij in zijn eigen zaak op 21 november 2018 een verklaring heeft afgelegd omtrent het OVC gesprek.
- OVC-gesprek 19 september 2014
Op grond van het OVC gesprek tussen verdachte en [verdachte 5] van 19 september 2014 kan evenmin geconcludeerd worden dat verdachte op 25 februari 2005 de diamantroof zou hebben gepleegd. Het gesprek gaat over financiële prikkels waarin verdachte een bemiddelende rol speelt. Verdachte heeft niets met de overval te maken. Dat blijkt alleen al uit de signalementen van de daders waar hij niet aan voldoet. Het is zeer wel mogelijk dat hij praat over bedragen die hem als kennelijke bemiddelaar ter beschikking zijn gesteld. Het OVC-gesprek is geen bewijs voor daderschap van verdachte. Voor het geval de rechtbank op enig onderdeel van het onder 1 te laste gelegde tot een bewezenverklaring zou komen, doet de verdediging het voorwaardelijk verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden en [verdachte 5] als getuige te horen. [verdachte 5] heeft zich telkens (zowel bij de KMar als bij de rechter-commissaris) op zijn zwijgrecht danwel verschoningsrecht beroepen, waardoor heeft het de verdediging aan een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid ontbroken.
WOD-traject [verdachte 6]
Ten aanzien van het WOD-traject met betrekking tot [verdachte 6] is verweer gevoerd op verschillende punten.
In de eerste plaats is aangevoerd dat de inzet van undercover-agenten op 15 januari 2017 tot onvoldoende betrouwbare en onvolledige uitkomsten heeft geleid. De volgende feiten en omstandigheden zijn in dit verband van belang:
- het feit dat de undercover-agenten een belangrijk voorbehoud maken voor wat betreft de juistheid van hun bevindingen (aangegeven wordt dat de inhoud van de gesprekken met [verdachte 6] zoveel mogelijk chronologisch en in dezelfde woorden, danwel in woorden van gelijke strekking wordt weergegeven);
- de onmogelijkheid om de bevindingen van de undercover-agenten deugdelijk te verifiëren (er zijn geen geluids- noch beeldopnamen);
- er is sprake geweest van overvloedig alcoholgebruik. Het drankgebruik is niet te controleren en raakt zowel het geheugen als het verbaliseerniveau;
- niet vast staat dat de processen-verbaal direct als bedoeld in artikel 152 Sv, na de inzetten zijn opgemaakt, hetgeen ook van invloed is op de herinnering;
- het boek ‘handen omhoog! Dit is een overval’ is gebruikt bij de inzet en gebruikt bij de verbalisering als ‘naslagwerk’.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden wordt verzocht om de bevindingen zoals neergelegd in het proces-verbaal van 15 januari 2017 van het bewijs uit te sluiten, subsidiair daar geen belastende betekenis aan toe te kennen.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de ‘uitlatingen’ van [verdachte 6] , meer in het bijzonder die tijdens de WOD-inzetten van 1 en 2 december 2016 en 14 en 15 januari 2017, als onbetrouwbaar zijn aan te merken:
- [verdachte 6] heeft verklaard onder invloed van alcohol, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaringen heeft beïnvloed;
- Niet evident is komen vast te staan dat [verdachte 6] daderinformatie aan de undercover-agenten heeft verstrekt. [verdachte 6] beschikte over dossierkennis (in de woning van [verdachte 6] zijn delen van het dossier Rock aangetroffen) of kon over die kennis beschikken via diverse media.
Verder valt ook uit de beweerdelijke uitlatingen van [verdachte 6] geen specifieke concrete
bijdrage van voldoende gewicht af te leiden en al helemaal niet ten aanzien van de aanwezigheid van verdachte op het platform op 10 en 25 februari 2005.
Ten slotte merkt de verdediging op dat [verdachte 6] zich vrijwel uitsluitend heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Tijdens de behandeling van zijn zaak, ter terechtzitting van 22 november 2018, heeft [verdachte 6] een verklaring (laten) voorgelezen, welke verklaring ook aan het dossier van verdachte is toegevoegd. Het OM baseert een eventuele veroordeling van verdachte in beslissende mate op de niet behoorlijk door de verdediging gehoorde getuige [verdachte 6] terwijl voorts geen compensatie is geboden bij het ontbreken van een dergelijke mogelijkheid. De verdediging heeft het daardoor aan een effectieve en behoorlijke ondervragingsmogelijkheid ontbroken. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dit bewijsmiddel niet in overeenstemming is met de vereisten van artikel 6 lid 1 en lid 3 EVRM en niet mag meewerken aan de veroordeling van verdachte. Voor het geval de rechtbank op enig onderdeel van het onder 1 te laste gelegde tot een bewezenverklaring zou komen, doet de verdediging het voorwaardelijk verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden en [verdachte 6] als getuige te horen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
De verdediging stelt zich op het standpunt dat aan de hand van de processen-verbaal van de doorzoeking en van bevindingen niet kan worden vastgesteld, wie het vuurwapen in de loods van verdachte heeft geplaatst en wie daar kennis van had. Gelet op het feit dat er meerdere personen toegang hadden tot de loods van verdachte is volgens de verdediging niet komen vast te staan dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven explosieven en wapens met munitie voorhanden heeft gehad dan wel zich bewust is geweest van de aanwezigheid van deze voorwerpen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2. primair en subsidiair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd. Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging diamantroof op 10 februari 2005 dan wel de voorbereiding daarvan.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 1.
Betrouwbaarheid - OVC gesprek 17 juni 2013
De raadsman heeft – zo blijkt uit voorgaande – naar voren gebracht dat de uitlatingen van [verdachte 3] in het OVC-gesprek van 17 juni 2013 niet betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Over de uitleg van een OVC-gesprek overweegt de rechtbank in algemene zin het volgende.
De rechtbank kan meestal niet zonder meer aannemen dat gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als dat door de direct betrokkenen wordt ontkend. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Als dat niet zo is hoeft dat die gesprekken overigens niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet de rechtbank dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie van dergelijk gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud van het gesprek en het onderling verband van een dergelijk gesprek met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan bijvoorbeeld ook van belang zijn wat over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Bijvoorbeeld als is gebleken dat zij op de één of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over?’) niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’). De interpretatie van de woorden van het gesprek en de betekenis van de inhoud van dat gesprek voor het bewijs zijn twee verschillende dingen. Die moeten daarom afzonderlijk worden beoordeeld, waaraan de rechtbank hierna toekomt.
De rechtbank merkt overigens op de verdachte zich in zijn verhoren en tijdens de behandeling ter zitting op zijn zwijgrecht heeft beroepen en niet heeft gereageerd op hetgeen [verdachte 3] in het OVC-gesprek naar voren heeft gebracht.
Anders dan de raadsman stelt de rechtbank vast dat [verdachte 3] in het OVC-gesprek van 17 juni 2013, als hij voorwerp is van onderzoek naar betrokkenheid bij andere strafbare feiten en in een auto wordt afgeluisterd waarin hij zich bevindt samen met zijn medeverdachte in dat onderzoek, spreekt over de diamantroof op 25 februari 2005 en de poging daartoe op 10 februari 2005. De rechtbank leidt dit onder meer af uit het feit dat [verdachte 3] het in dat gesprek heeft over Schiphol, over dat ze op het platform voor schut gingen met die wagen en die bewaker, dat je op dat binnenterrein niet moet worden gepakt met een machinegeweer en een handgranaat, dat ze de auto zouden terugbrengen, dat de slagboom in één keer openging, dat die kerel achter hen aanreed, dat ze pakken aan hadden en eruit zagen als koffertrekkers, dat hij paste in een tekening die in de krant stond, dat het allemaal met een sisser was afgelopen voor hem, dat hij er de eerste keer gewoon voor ging maar dat het toen fout ging, dat ze achteraf wisten dat het twee weken eerder had moeten gebeuren en dat [voornaam verdachte] toen zijn plek had gepakt.
[verdachte 3] heeft het in dit uitvoerige gesprek ook diverse keren over “ [voornaam verdachte 2] ” en “De Lange”, terwijl ook de naam “ [voornaam verdachte] ” door hem wordt genoemd. Ook hieruit leidt de rechtbank af, in combinatie met hetgeen [verdachte 3] voorts in dit gesprek naar voren brengt, dat hij in dit OVC-gesprek spreekt over de gebeurtenissen op 10 en 25 februari 2005 op de luchthaven Schiphol. Uit het dossier blijkt immers dat met “De Lange” de inmiddels overleden [verdachte 1] wordt bedoeld, die destijds in het onderzoek Rock als verdachte is aangemerkt en wederom in 2013, en dat met “ [voornaam verdachte 2] ”, in combinatie met “De Lange”, gedoeld wordt op [verdachte 2] . Daarnaast wordt uit het dossier in voldoende mate duidelijk dat met [voornaam verdachte] verdachte wordt bedoeld. Ten slotte vertelt [verdachte 3] ook nog over “die Turk” van wie hij vernam wat er vroeger nog meer gebeurde op Schiphol. Uit het dossier komt naar voren dat [verdachte 6] toen werkzaam was op Schiphol, van Turkse afkomst is en contacten onderhield met [verdachte 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit gesprek dat bij de opsomming van de bewijsmiddelen integraal is opgenomen, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, in ieder geval worden afgeleid dat [verdachte 3] op 10 februari 2005, met [verdachte 2] achter het stuur, in een op de luchthaven Schiphol weggenomen auto heeft gezeten op een beveiligd deel van de luchthaven Schiphol teneinde een gewapende overval op een waardetransport te plegen en dat dit toen is mislukt omdat ze ontdekt werden door personeel van de luchthaven. Uit dit gesprek kan tevens worden afgeleid dat op 10 februari 2005 geprobeerd is een gewapende overval te plegen en dat twee weken later het waardetransport daadwerkelijk is overvallen en dat verdachte toen de plek van [verdachte 3] heeft ingenomen en daarvoor een miljoen heeft ontvangen, hetgeen door verdachte in het OVC-gesprek tussen hem en [verdachte 5] op 19 september 2014 wordt bevestigd (map 62, dossierpagina’s 352-353).
De raadsman wijst erop dat deze kennis van [verdachte 3] zeer goed mogelijk is terug te voeren op dossierkennis en voorts dat [verdachte 3] ter zitting in zijn eigen zaak heeft verklaard dat hij op de hoogte was van het manuscript dat [verdachte 1] heeft gemaakt. Verder heeft [verdachte 3] ter zitting verklaard dat hij tijdens het OVC-gesprek op 17 juni 2013 heeft lopen opscheppen c.q. ouwehoeren. Nog los van het feit dat wat [verdachte 3] in zijn eigen zaak ter zitting heeft verklaard niet in de zaak van verdachte kan worden gebruikt, merkt de rechtbank op dat [verdachte 3] zich, blijkens zijn verhoren zoals die zich in het dossier bevinden, steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen, ook als hij geconfronteerd wordt met het OVC-gesprek van 17 juni 2013. Hij heeft in ieder geval bij gelegenheid van die verhoren niet, en ook later niet als getuige bij de rechter-commissaris in de zaak van de medeverdachten, verklaard dat wat hij in dat OVC-gesprek zegt gebaseerd is op informatie uit het dossier ROCK of het manuscript van [verdachte 1] .
Daarbij komt dat het gehele gesprek beziend en dan met name de wijze waarop door [verdachte 3] wordt gesproken, de rechtbank van oordeel is - zoals ook door de officier van justitie naar voren is gebracht - dat hetgeen [verdachte 3] in de beslotenheid van een auto en niet wetende dat het gesprek wordt opgenomen vertelt, het karakter heeft van een beeldend en enthousiast daderverslag; een verslag van iemand die uit eigen wetenschap - op een aantal punten gedetailleerd - vertelt over zijn daden en die van zijn medeverdachten en wat hij - [verdachte 3] - toen dacht en voelde. Als voorbeeld daartoe wijst de rechtbank op het volgende wat [verdachte 3] vertelde:“ [voorletter verdachte 3] : Hij deed dat! Hij ken improviseren die gozer is een acteur! Ik ehm ik trek op dat moment de deur dicht. De mazzel ik ga niet eens met je in discussie man. Ik denk op dat moment alleen maar aan mijn vrijheid, wegwezen, weet je gewoon. Maar dat bedoelt die lange natuurlijk.”. Het enkele feit dat uit het dossier blijkt dat sommige door [verdachte 3] genoemde details, zoals de kleur van een auto niet juist blijken te zijn, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hetgeen hij daarnaast in het OVC-gesprek van 17 juni 2013 heeft verteld onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te worden gebruikt. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de opmerking van de raadsman dat [verdachte 3] in het OVC-gesprek slechts één zin zegt over [voornaam verdachte] : “die [voornaam verdachte] heeft toen mijn plek gepakt....” en dat dat een opmerking ‘out of the blue’ is. De rechtbank is van oordeel dat deze uitlating van [verdachte 3] niet zomaar een losse opmerking is, zoals de raadsman meent. Gelet op de hiervoor beschreven context valt juist op hoe precies deze opmerking past in het geheel van feiten en omstandigheden en daarin ook verankering vindt.
Het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman wordt verworpen.
Het voorgaande betekent dat het voorwaardelijk verzoek [verdachte 5] - wederom - als getuige te horen bij gebrek aan noodzaak daartoe wordt afgewezen.
De raadsman heeft ook het voorwaardelijk verzoek gedaan [verdachte 3] – wederom – als getuige te horen. De raadsman stelt zich in dit verband op het standpunt dat een eventuele veroordeling van verdachte voor betrokkenheid bij de diamantroof op 25 februari 2005 in beslissende mate gebaseerd wordt op een niet door de verdediging gehoorde getuige, terwijl daarvoor geen compensatie geboden is. Een en ander levert naar de mening van de raadsman strijd op met artikel 6 lid 1 (recht op een eerlijk proces) en lid 3 (recht op bijstand en ondervraging van getuigen) EVRM. De rechtbank begrijpt dat de raadsman hiermee een beroep doet op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden van 10 juli 2012 in de zaak van Vidgen vs Nederland (NJ 2012/649; nr. 29353/06) en daarop gevolgde jurisprudentie van de Hoge Raad.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af nu blijkens de bewijsmiddelen die in een afzonderlijke bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen voor bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij feit 1 op de tenlastelegging voldoende steun te vinden is in andere bewijsmiddelen, zodat er geen sprake is van de situatie dat de uitlatingen van [verdachte 3] in het OVC-gesprek van 17 juni 2013 het enige en beslissende (“sole and decisive”) bewijs is in de zin van de (Straatsburgse) jurisprudentie over artikel 6 EVRM. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van de noodzaak [verdachte 3] als getuige te horen.
Betrouwbaarheid – uitlatingen [verdachte 6] in kader WOD-traject
Zoals hiervoor onder ‘standpunt van de verdediging’ is weergegeven heeft de verdediging - samengevat - bepleit dat de resultaten van het WOD- traject met betrekking tot [verdachte 6] niet dienen te worden gebezigd voor het bewijs nu zowel het WOD-traject als de uitlatingen van [verdachte 6] tijdens dat traject onvoldoende betrouwbaar zijn en tot onvolledige uitkomsten hebben geleid.
De rechtbank overweegt aangaande het verweer als volgt.
WOD-traject
De rechtbank stelt voorop dat het stelselmatig inwinnen van informatie waarbij een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij als zodanig optreedt, onder een andere identiteit in de omgeving van een verdachte verkeert en, met schending van diens vertrouwen, met de verdachte in contact komt, impliceert dat sprake is van misleiding. Teneinde contact te kunnen leggen en onderhouden met een verdachte is het in dat kader noodzakelijk een verhaal en een identiteit te verzinnen. Het feit dat in zoverre sprake is van sturing en misleiding maakt niet dat de uitkomsten van een dergelijk traject niet betrouwbaar zijn, nu dit verschillende grootheden betreft. De rechtbank ziet geen steun in het recht voor de stelling dat de inzet van undercover-agenten als bedoeld in artikel 126j Sv in het algemeen dan wel zonder meer tot onvoldoende betrouwbare uitkomsten leidt.
De rechtbank dient in het licht van alle relevante feiten en omstandigheden van dit geval te beoordelen hoe het WOD-traject is verlopen alvorens de vraag te kunnen beantwoorden of dit traject tot voldoende betrouwbare uitkomsten heeft geleid. Dit zal zij hierna doen waarbij de door de verdediging aangevoerde punten aan bod zullen komen.
De rechtbank stelt vast dat door het OM op enig moment is overgegaan tot stelselmatige informatie-inwinning in de zin van artikel 126j Sv. Blijkens het proces-verbaal bevindingen van 12 mei 2017 van de verbalisanten B-2238 en B-2237, werkzaam als begeleiders bij het WOD-team, was de doelstelling van dit traject het vergaren van informatie ten behoeve van de waarheidsvinding in het onderzoek naar de betrokkenheid van [verdachte 6] en/of andere verdachten bij de diamantroof op 25 februari 2005. Onder meer de opsporingsambtenaren (politiële informanten) A-3754 en A-3755 zijn daartoe ingezet. Het stelselmatig inwinnen van informatie via een WOD-traject op [verdachte 6] vond – met tussenpozen – plaats in de periode 6 november 2014 tot en met 14 januari 2017, waarbij er ook inzetten zijn geweest in Colombia en Praag. Deze opsporingsambtenaren hebben zich (undercover) voorgedaan als gewone burgers, waarbij de één zich voordeed als een investeerder en de ander als zijn chauffeur/begeleider. Zij hebben verdachte [verdachte 6] – eerst via zijn (toenmalige) Colombiaanse vriendin – benaderd en zij zijn deel gaan uitmaken van zijn leven. In de hiervoor genoemde periode dat het WOD-traject liep, heeft [verdachte 6] tegenover de undercover-agenten over zijn werkzaamheden voor KLM op Schiphol verteld. [verdachte 6] heeft zijn diensten aangeboden toen één van de undercover-agenten aangaf dat hij iemand nodig had om geld voorbij de douane te brengen. Hierbij heeft [verdachte 6] aangegeven dat ook grotere bedragen geen probleem voor hem zijn. Hij heeft bovendien het aanbod gedaan zelf geld naar Engeland te brengen, hetgeen hij daadwerkelijk een keer heeft gedaan. Voorts heeft [verdachte 6] in diverse contacten met de undercover-agenten aangegeven dat hij ook cocaïne naar Engeland zou kunnen smokkelen. Voor de door [verdachte 6] verrichte werkzaamheden zijn ten tijde van de contacten met de undercover-agenten afspraken gemaakt over de beloning voor [verdachte 6] en zijn ook daadwerkelijk betalingen aan hem gedaan. Tijdens de onderlinge gesprekken kwamen onderwerpen van sociale aard te sprake en na verloop van tijd kwam het gesprek ook op diamanten. Eén van de undercover-agenten vertelde aan [verdachte 6] dat hij via [verdachte 6] ongeslepen diamanten van land- naar airside wilde krijgen om die vervolgens naar Engeland te brengen. Volgens [verdachte 6] was dit voor hem geen enkel probleem en was hij bereid dit te doen. Tijdens dit gesprek gaf [verdachte 6] er blijk van het een en ander van diamanten te weten. Hij kende iemand die diamanten kon slijpen, deze legaal kon maken en er een certificaat bij kon geven. Ook in latere contacten met de undercover-agenten spreekt [verdachte 6] over diamantgerelateerde zaken zoals rapaports en kleuren van diamanten.
Tijdens een ontmoeting tussen de twee undercover-agenten en [verdachte 6] op 29 juli 2016 in Colombia vertelt [verdachte 6] een rol te hebben gespeeld bij de diamantroof van 2005 op Schiphol. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij 10% van de opbrengst van de gestolen diamanten zou krijgen, maar dat ze hem bedonderd hebben en dat hij niet de enige is die bedonderd is. Hij vertelt ook dat er vuurwapens bij betrokken waren.
Tijdens een ontmoeting op 30 juli 2016 met de undercover-agenten, eveneens in Colombia, vertelt [verdachte 6] dat het de bedoeling was geweest om door de diamantroof een financieel zekere toekomst te hebben, maar dat het alleen maar ellende had opgeleverd.
Tijdens een gesprek met de undercover-agenten op 27 oktober 2016 vertelt [verdachte 6] onder meer dat het toen februari was geweest en dat hij twee uur met die jongens moest wachten omdat het vliegtuig later was. Ook vertelt hij dat ze niet alles hebben kunnen meenemen omdat de achterkant niet open ging. In de laatste ontmoeting, op 14 januari 2017, vertelt [verdachte 6] dat hij maandenlang observaties had uitgevoerd op Schiphol en dat de eerste keer een proef was geweest en dat dat gelukkig niet goed was gegaan omdat de buit dan minder was geweest.
Voorts stelt de rechtbank op basis van het procesdossier vast dat de begeleiders (B-2238 en B-2237) van de undercover-agenten steeds processen-verbaal van begeleiding hebben opgemaakt waarin door hen onder meer wordt aangegeven welke undercover-agent wordt ingezet en welke opdracht hij of zij krijgt. In deze processen-verbaal is vermeld op welk moment na de inzet de undercover-agent de begeleiders van zijn of haar bevindingen op de hoogte stelde en voorts dat de undercover-agent van zijn bevindingen afzonderlijk proces-verbaal opmaakt. Ook wordt verantwoording afgelegd over de wijze van opmaken, sluiten en ondertekenen van deze processen-verbaal. De ingezette undercover-agenten hebben blijkens het procesdossier eveneens processen-verbaal opgemaakt waarin zij verslag doen van hun bevindingen. Ook zij leggen daarin verantwoording af over de wijze van opmaken, sluiten en ondertekenen van deze processen-verbaal. Bij een aantal van deze processen-verbaal (met name die waarbij een inzet in het buitenland wordt gerelateerd) valt op dat er naast de plek waar ondertekend is, handgeschreven, nog een andere, latere, datum vermeld is. Voor zover de raadsman mede hierop doelt als hij wijst op onduidelijkheid in de verslaglegging, is de rechtbank van oordeel dat hierover voldoende duidelijkheid is verschaft in de verhoren van de begeleiders en undercover-agenten als getuige bij de rechter-commissaris. Verbalisant A-3754 heeft hierover in dat verhoor onder meer verklaard dat hij zijn processen-verbaal niet meteen ondertekende, maar dat dat pas aan het einde van het traject gebeurde. Die processen-verbaal waren al eerder opgemaakt. Verbalisant A-3755 heeft hierover ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij dat probeerde zo snel mogelijk te doen en dat in het proces-verbaal staat vermeld wanneer het is opgemaakt. Hij verklaart zich tevens te herinneren dat er op een later tijdstip is ondertekend, maar dat hij niet meer weet bij welk proces-verbaal dat was.
Verbalisant B-2238 heeft als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat er door de undercover-agenten na de debriefing een proces-verbaal wordt opgemaakt en dat er door hen ook in Colombia processen-verbaal zijn opgemaakt. Deze processen-verbaal werden opgeslagen in een afgeschermd systeem en op enig moment werden ze uitgeprint en ondertekend. In Colombia hadden hij en de undercover-agenten niet de beschikking over een printer. Hij verklaart verder dat de processen-verbaal van de undercover-agenten eerder zijn opgemaakt en later zijn ondertekend en dat de datum die erop vermeld is, de datum is van het opmaken en sluiten in Colombia, en dat er nadien in Nederland is ondertekend. Over de handgeschreven, extra datum op een aantal van de processen-verbaal van de undercover-agenten die ontbreken op de processen-verbaal van de begeleiders, geeft hij aan dat men vergeten is de concrete dagtekening van de datum van uitprinten en ondertekenen op te nemen. Verbalisant B-2237 heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris onder meer verklaard dat de undercover-agenten zo spoedig mogelijk na de inzet en de debriefing processen-verbaal hebben opgemaakt en dat zij op hun eigen laptop hebben gewerkt. Zowel de undercover-agenten als de begeleiders hebben verklaard dat zij niet in andermans proces-verbaal hebben gewerkt, en de undercover-agenten verklaren dat de processen-verbaal zoals die later zijn gelezen ter voorbereiding op hun verhoor bij de rechter-commissaris, de processen-verbaal zijn zoals zij die hebben opgemaakt eerder in het traject.
Controle/ verslaglegging
De rechtbank is van oordeel dat er door de verdediging geen concrete aanwijzingen zijn aangevoerd voor het oordeel dat de processen-verbaal van de undercover-agenten in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Ook overigens zijn dergelijke aanwijzingen niet aannemelijk geworden. De undercover-agenten hebben in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen gerelateerd welke informatie [verdachte 6] heeft verstrekt en welke informatie de undercover-agenten bij [verdachte 6] hebben ingewonnen. In zoverre is controle van hetgeen tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] is besproken mogelijk.
Uit de processen-verbaal van de begeleiders van de undercover-agenten blijkt wie, wanneer, welke opdracht kreeg. De verdediging heeft daarnaast de gelegenheid gehad om, bij de rechter-commissaris, de undercover-agenten en hun begeleiders als getuige te horen over de bevindingen waarover zij hebben gerelateerd. Dat de verdediging daarbij naar haar oordeel niet altijd de gewenste ‘helderheid’ heeft gekregen over bepaalde zaken doet daaraan niet af en maakt niet dat sprake is van een gebrekkige controle die afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het WOD-traject. Gelet hierop en mede gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel – anders dan de verdediging heeft betoogd - dat voormelde wijze van verslaglegging het ingezette traject in voldoende mate controleerbaar en inzichtelijk maakt. Het feit dat er tijdens het traject geen opnames zijn gemaakt – waartoe overigens geen verplichting bestond nu er geen sprake was van een verhoorsituatie of een equivalent daarvan – en ook de aantekeningen niet zijn verstrekt, maakt voormeld oordeel niet anders.
Voor zover dit onderdeel van het verweer is gestoeld op de opvatting dat het besprokene tussen [verdachte 6] en de undercover-agenten onvoldoende betrouwbaar is teneinde controle door de verdediging mogelijk te maken, nu in de processen-verbaal staat dat de inhoud van de gesprekken “zoveel mogelijk chronologisch en in dezelfde woorden dan wel woorden van gelijke strekking wordt weergegeven”, geldt het volgende. Niet met recht kan worden gesteld dat het niet woordelijk opnemen van het besprokene reeds tot de conclusie moet leiden dat sprake is van een onbetrouwbare uitkomst van het WOD-traject. Het kan evenmin van een verbalisant verwacht worden dat ook alles wat niet heeft plaatsgevonden, wordt geverbaliseerd. Ten slotte heeft [verdachte 6] niet op enig moment naar voren gebracht wat er chronologisch onjuist is opgenomen in de ter zake opgemaakte processen-verbaal.
Uitgaand van de juistheid van de stelling van de raadsman dat de undercover-agenten het boek “Handen omhoog! Dit is een overval” als naslagwerk/geheugensteun hebben gebruikt bij het opmaken van het proces-verbaal van 15 januari 2017, maakt dit – anders dan de raadsman kennelijk betoogt – niet dat hetgeen over die ontmoeting is gerelateerd niet is opgetekend uit de mond van [verdachte 6] .
De rechtbank overweegt voorts betreffende het opmaken van de processen-verbaal in het WOD-traject het volgende. Uit de datering van een proces-verbaal kan doorgaans worden afgelezen of het gerelateerde de verbalisant vers in het geheugen lag, hetgeen van betekenis voor de betrouwbaarheid daarvan kan zijn. Een pas na geruime tijd vastgelegd relaas moet daarom met voorzichtigheid worden bezien. De rechtbank is, gelet op hetgeen de betrokken undercover-agenten en hun begeleiders hierover bij de rechter-commissaris hebben verklaard, echter van oordeel dat zij in dit geval de gebeurtenissen voldoende spoedig hebben vastgelegd in de processen-verbaal en niet pas na het verstrijken van geruime tijd uit hun geheugen hebben geput en toen hebben vastgelegd. Wel stelt de rechtbank vast dat eerst na het verstrijken van geruime tijd bedoelde processen-verbaal zijn ondertekend.
De rechtbank is van oordeel dat deze vaststelling de betrouwbaarheid van de verslaglegging niet aantast. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er geen reden bestaat te vermoeden dat er in de tijd gelegen tussen het vastleggen van het relaas en de ondertekening daarvan wijzigingen zijn aangebracht.
Alcoholgebruik
Ten aanzien van het alcoholgebruik bij een inzet tijdens dit WOD-traject, zowel door de undercover-agenten als door [verdachte 6] , stelt de rechtbank vast dat de undercover-agenten daarover in hun op ambtseed opgemaakte processen-verbaal gerelateerd hebben en dat zij en hun begeleiders daarover in hun verhoor bij de rechter-commissaris vragen hebben beantwoord. Hieruit en ook anderszins kan niet met recht worden geconcludeerd dat de undercover-agenten tijdens hun inzet zodanig onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerden, dat zij niet in staat waren hun verslagen met betrekking tot hun contacten met [verdachte 6] naar waarheid op te maken. Het feit dat één van de undercover-agenten bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij aan het eind van de avond wat aangeschoten was, en de hoogte van de rekening van een restaurant waar [verdachte 6] met de undercover-agenten een avond heeft doorgebracht, rechtvaardigen die conclusie naar het oordeel van de rechtbank niet. Het is niet aannemelijk geworden dat de undercover-agenten onder invloed van alcohol onjuist hebben geverbaliseerd. De rechtbank wijst erop dat [verdachte 6] tijdens zijn verhoren niet heeft verklaard ten aanzien van welke ontmoeting en waarom sprake zou zijn van een onjuiste weergave in de verslaglegging (zie ook hierna onder uitlatingen [verdachte 6] ); niet als gevolg van zijn alcoholgebruik dan wel door het alcoholgebruik van de undercover-agenten, en evenmin anderszins. Aan de eerst ter terechtzitting van 21 november 2018 door de raadsman van [verdachte 6] voorgelezen en overgelegde schriftelijke tekst van [verdachte 6] , welke zeer laat in het proces is ingebracht, niet is onderbouwd en waarover [verdachte 6] uitdrukkelijk geen vragen heeft willen beantwoorden, hecht de rechtbank om die redenen geen waarde. Steun voor de stelling dat [verdachte 6] door alcoholgebruik onwaarheden heeft verklaard, is er ook overigens niet.
Vertrouwen/uitlokking/uithoren/dwang/druk
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de wijze waarop de contacten tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] zijn verlopen. In het bijzonder heeft de rechtbank bezien of de undercover-agenten [verdachte 6] op ongepaste wijze hebben getracht uit te lokken dan wel uit te horen, en of er gedurende het WOD-traject op onbehoorlijke wijze misbruik is gemaakt van een tussen hen gegroeid vertrouwen, zodanig dat dit tot onvoldoende betrouwbare uitkomsten heeft geleid.
Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat de keuze van het onderzoeksteam om juist op [verdachte 6] bedoeld WOD-traject in te zetten niet zozeer lijkt te zijn ingegeven door zijn persoon als zodanig, maar veeleer op de ten opzichte van de medeverdachten sterkere kracht van de verdenking van betrokkenheid bij de diamantroof die reeds tegen hem was gerezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking zijn functie op Schiphol, de observaties waarbij hij in beeld is en de tapgesprekken waaraan hij deelneemt. [verdachte 6] had destijds een reguliere baan met een meer dan gemiddeld inkomen, een goedkope huurwoning, ging om met zijn familie en had een relatie. Ook blijkt uit de stukken dat hij gokte. Van schulden, een gokverslaving of andere psychische problemen die maken dat [verdachte 6] als kwetsbaar persoon zou moeten worden aangemerkt, is niet gebleken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de processen-verbaal en het verhoor van de undercover-agenten blijkt dat zij geruime tijd hebben besteed aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie met [verdachte 6] , waarbij zij tijdens de vele gesprekken met [verdachte 6] van sociale aard na verloop van tijd het vertrouwen van [verdachte 6] ook daadwerkelijk hebben gewonnen. Binnen die context van dat vertrouwen hebben de undercover-agenten hun plannen over een verzekeringsfraude met diamanten via Schiphol uitgelegd. Toen [verdachte 6] hierover hoorde, heeft hij uit zichzelf over de diamantroof verteld en aangegeven “Geraldo ik heb dit nog nooit tegen iemand gezegd, NOOIT, maar ik vertrouw jullie”.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte 6] de undercover-agenten na verloop van tijd als vrienden zag, hen vertrouwde en vanuit die context uit eigen beweging is gaan vertellen. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat [verdachte 6] door de undercover-agenten onder objectieve druk is gezet om bepaalde zaken te vertellen. Sterker nog, uit de door de undercover-agenten opgemaakte processen-verbaal van hun contacten met [verdachte 6] blijkt eerder dat hij spontaan en zonder dat hem daarnaar wordt gevraagd, informatie verstrekt over onder meer zijn betrokkenheid bij de diamantroof en ook dat hij over bepaalde zaken niet wenst te vertellen. Daar komt bij dat [verdachte 6] gedurende de periode van de contacten met de undercover-agenten zijn reguliere leven bleef leiden, naar zijn werk ging en zijn familie en vriendin in Colombia bezocht. Ook heeft [verdachte 6] in zijn verhoren bij de KMar niet eenmaal verklaard over druk (psychisch dan wel anderszins) die op hem in dat verband zou zijn uitgeoefend. Aan hetgeen hij daarover in de door zijn raadsman ter zitting voorgelezen tekst aangeeft, hecht de rechtbank - zoals al overwogen - geen waarde. Uit deze tekst wordt het de rechtbank overigens nog steeds niet duidelijk waar die druk dan uit zou hebben bestaan en op welk(e) moment(en) die druk door wie zou zijn uitgeoefend. Niet aannemelijk is dan ook geworden dat op enig moment in het traject sprake is geweest van ongeoorloofde druk of dwang of dat de undercover-agenten [verdachte 6] woorden in de mond hebben gelegd of anderszins zodanig sturend hebben gehandeld dat dit de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het traject aantast.
Uitlokking
Gelet op de processen-verbaal van de undercover-agenten, hun verklaringen bij de rechter-commissaris en gelet op hetgeen [verdachte 6] zelf over dit traject naar voren heeft gebracht in zijn verhoren, ziet de rechtbank in het bijzonder niet in dat [verdachte 6] gedurende het WOD-traject ontoelaatbaar is uitgelokt strafbare feiten te plegen waardoor hij kwetsbaar zou zijn geworden, aangezet is te verklaren en meende dat hij niet meer terug kon, zoals door de raadsman is betoogd. Uit de verslaglegging van de undercover-agenten, zoals hiervoor weergegeven, blijkt dat zij weliswaar sturend zijn geweest als het gaat om het aan de orde stellen van het smokkelen van geld van land- naar airside, maar tevens blijkt uit die verslaglegging dat [verdachte 6] degene is die direct aangeeft dat hij dat wel kan doen en dat het voor hem een leuke bijverdienste is. [verdachte 6] geeft blijkens die verslaglegging voorts aan de undercover-agent een uitleg over de werkwijze die gehanteerd moet worden, waarbij hij ook heeft aangegeven dat grotere bedragen voor hem geen probleem zijn en dat hij ook zelf beschikbaar is om het geld naar de overkant te brengen, hetgeen hij uiteindelijk in juni 2016 daadwerkelijk een keer doet. Uit de verslaglegging van A-3755 met betrekking tot de inzet op 18 april 2016 blijkt bovendien dat [verdachte 6] zelf het voorstel doet om drugs naar Engeland te smokkelen en dat het voor hem geen probleem is 2 à 3 kilo in een rugzakje, op dezelfde manier als het geld, Schiphol binnen te brengen. Op dit voorstel zijn de undercover-agenten overigens niet ingegaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte 6] er op eigen initiatief voor heeft gekozen, wetende dat hij een baan had die hij daarmee op het spel zette terwijl hij niet verkeerde in een problematische financiële situatie, voor de undercover-agenten werkzaamheden te verrichten waarmee hij geld kon verdienen en waarbij hij veronderstelde dat deze handelingen strafbaar waren.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel, dat de tussen de undercover-agenten en [verdachte 6] gevoerde gesprekken in wezen gewone gesprekken zijn geweest in die zin dat geen sprake was van een zodanige machtsverhouding dat [verdachte 6] meende over de diamantroof te moeten gaan vertellen. Van een verhoorsituatie of een equivalent daarvan was geen sprake.
Uitlatingen [verdachte 6]
Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat de uitlatingen die [verdachte 6] tijdens het WOD-traject deed “allemaal leugentjes en grootspraak” zijn, zoals door hem in één van zijn verhoren is verklaard. De rechtbank ziet op meerdere punten in het dossier steun voor het oordeel dat [verdachte 6] op belangrijke onderdelen naar waarheid heeft verklaard. Zo is uit het onderzoek gebleken dat overeenkomstig de in de verslaglegging vermelde uitlatingen van [verdachte 6] dat hij bij thuiskomst in Nederland direct zijn Amsterdamse gabber zou ontmoeten die dan weer contact zou hebben met de oude man, [verdachte 6] dit bij zijn terugkeer dit ook daadwerkelijk heeft gedaan (ontmoeting [verdachte 6] met [verdachte 8] op 23 augustus 2016) en dat er vervolgens door [verdachte 8] op diezelfde datum telefonisch contact is opgenomen met bedoelde, als oude man omschreven persoon, [verdachte 9] . Daarnaast heeft [verdachte 6] aan de undercover-agenten verteld dat hij destijds een handvol van de buit - diamanten - had meegenomen en via de oude man in Antwerpen had laten verkopen. Dit strookt met de vondst in de woning van [verdachte 6] in januari 2017 van een tas met aan de diamantroof van 2005 op Schiphol gerelateerde zaken waaronder een aantal certificaten van de Hoge Raad voor de Diamant te Antwerpen. Zowel de verklaringen van [verdachte 8] als die van [verdachte 9] bevestigen een deel van hetgeen [verdachte 6] heeft verteld aan de undercover-agenten, hetgeen de betrouwbaarheid van de uitlatingen van [verdachte 6] ten goede komt.
Door de verdediging is verder naar voren gebracht dat [verdachte 6] hetgeen hij aan de undercover-agenten heeft verteld niet uit eigen wetenschap had, maar dat hij bedoelde informatie had verkregen uit andere bronnen zoals kranten uit 2005, delen van het Rock-dossier, een exemplaar van het weekblad Panorama en het boek “ Handen omhoog! Dit is een overval”.
De berichtgeving uit de kranten – zoals die blijkt uit het dossier – bevat naar het oordeel van de rechtbank niet zodanige concrete informatie als door [verdachte 6] verstrekt. Ten aanzien van de Panorama - te weten die van 7 december 2016 - en het boek dat [verdachte 6] voor het eerst inzag op 14 januari 2017 tijdens een afspraak met de undercover-agenten, wijst de rechtbank erop dat [verdachte 6] vóór die data al uitlatingen over de diamantroof had gedaan zodat deze media niet als bron voor zijn wetenschap kunnen gelden. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen over de ontmoeting van [verdachte 6] met de undercover-agenten op 14 januari 2017 dat hij, nadat hem het boek “Handen omhoog! Dit is een overval” is getoond, heeft aangegeven dat hij eerder in Medellín was en niets over het boek gelezen of gehoord had. Dan resteert het in de woning van [verdachte 6] aangetroffen deel van het Rock-dossier als bron van wetenschap voor [verdachte 6] .
Hierover staat in het verhoor van [verdachte 6] van 14 februari 2017 (map 21, p. 227) het volgende:
“V: Het is een beetje te kort door de bocht om te zeggen dat het een fabel of leugen is. Je
hebt onderzoekstukken van Rock (1e onderzoek diamantenroof 2005) thuis liggen.
A: Ik heb niks.”
In de daaropvolgende verhoren beroept [verdachte 6] zich op zijn zwijgrecht als hem wordt gevraagd over het bij hem aangetroffen deel van het Rockdossier. Na confrontatie met de uitkomsten van het WOD-traject verklaart hij dat het “allemaal leugentjes en stoere praat” waren om ten slotte ter terechtzitting van 21 november 2018 een van hem afkomstige tekst te laten voorlezen en te overleggen waarin staat dat hij dit strafdossier “via allerlei omwegen uiteindelijk in bezit gekregen”. Zoals reeds meermalen overwogen hecht de rechtbank geen waarde aan deze tekst. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de rechtbank geenszins komen vast te staan dat [verdachte 6] uitsluitend uit andere bron dan uit eigen wetenschap kennis heeft over de diamantroof.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het WOD-traject op de wijze zoals dat op [verdachte 6] is toegepast, in onvoldoende mate betrouwbaar is en tot uitkomsten heeft geleid die niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De uitlatingen van [verdachte 6] acht de rechtbank voldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen worden gebezigd. Dit alles leidt ertoe dat het betrouwbaarheidsverweer integraal wordt verworpen.
Het voorgaande betekent voorts dat het voorwaardelijk verzoek [verdachte 6] – wederom - als getuige te horen bij gebrek aan noodzaak daartoe eveneens wordt afgewezen.
Bewijsoverweging
Een ander punt dat de rechtbank niet onbenoemd wil laten is dat zij in haar overwegingen heeft betrokken het feit dat op of nabij de plaatsen delict (het Bravo-platform, de plaats waar de waardetransportauto is aangetroffen en de plaats waar de gestolen KLM auto is aangetroffen) geen sporen zijn aangetroffen en veiliggesteld die (een van de) verdachte(n) direct linken aan de diamantroof dan wel de poging/voorbereiding daarvan. Evenmin hebben (oog)getuigen voldoende concreet verklaard over de aanwezigheid van verdachten aldaar. Daar komt bij dat de zich in het procesdossier bevindende signalementen van de mogelijke daders, zoals beschreven door (oog)getuigen, onvoldoende eenduidig zijn om bij te dragen aan het bewijs.
De verdachten ontkennen betrokken te zijn bij de diamantroof dan wel de poging / voorbereiding daarvan dan wel heb zich consequent op hun zwijgrecht beroepen. Juist vanwege de afwezigheid van dergelijke bewijsmiddelen heeft de rechtbank de voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen behoedzaam beoordeeld en gewaardeerd.
Bewijsoverweging ten aanzien van medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat om als medepleger te kunnen worden aangemerkt sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen ter verwezenlijking van een gezamenlijk crimineel doel. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit leidt in beginsel tot de kwalificatie 'medeplegen'. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen over de rollen van de verschillende verdachten - in het bijzonder de rol van verdachte die op 25 februari 2005 de overval feitelijk met zijn medeverdachte heeft uitgevoerd op het platform op Schiphol -, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger in voornoemde zin moet worden aangemerkt. Deze gewapende overval betrof naar het oordeel van de rechtbank een gemeenschappelijke onderneming van meerdere personen waarbij de gedragingen van de verdachten bewust op elkaar zijn afgestemd om een gemeenschappelijk doel - de diamanten buit te maken - te verwezenlijken. Verdachte heeft deel uitgemaakt van dit samenwerkingsverband en streefde dit doel ook na.
4.3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 3. en bewezenverklaring ten aanzien van feit 4.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid kneedbare explosieven en het onder 4 tenlastegelegde voorhanden hebben van een wapen en munitie stelt de rechtbank vast dat deze voorwerpen tijdens de doorzoeking in een opslagruimte op naam van verdachte zijn aangetroffen. Het NFI heeft de aangetroffen explosieven onderzocht en vastgesteld dat het om een explosieve stof gaat als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie. Ten aanzien van het wapen en de munitie is na onderzoek komen vast te staan dat het gaat om een wapen en munitie als bedoeld in respectievelijk artikel 2, lid 1 categorie III en artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorhanden hebben” zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie dient te zijn voldaan aan een drietal factoren, te weten de aanwezigheid van ‘het wapen’, een machtsrelatie tussen de verdachte en het wapen en de bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van het wapen.
Verdachte heeft verklaard dat de in zijn opslagruimte aangetroffen explosieven, wapen en munitie niet van hem zijn. Volgens verdachte stonden er in deze opslagruimte spullen van hemzelf, van zijn vriendin en van zijn inmiddels overleden neef [YY] en hadden zijn vriendin en hij als enige de sleutel tot de opslagruimte. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aanneemt dat de kneedbare explosieven en de wapens tussen de verhuisspullen van zijn neef [YY] hebben gezeten. Hij is een keer samen met [YY] naar de opslagruimte geweest om spullen op te slaan. [YY] heeft twee dozen van verdachte geleend en daarin spullen gestopt die [YY] wilde opslaan. Verder had [YY] twee zakken bij zich. Verdachte heeft deze zakken getild en vermoedde dat er kleding in de zakken zat. Hij heeft bij [YY] niet geïnformeerd naar de spullen die in de dozen zaten.
De rechtbank stelt vast dat de diverse processen-verbaal met betrekking tot de doorzoeking geen duidelijkheid verschaffen over de plek waar onderhavige voorwerpen precies zijn aangetroffen. In een aanvullend proces-verbaal d.d. 27 november 2018 staat met betrekking tot de vindplaats nader gerelateerd dat:
- -
de kneedbare explosieven zijn aangetroffen in een blauw kartonnen doosje van het merk “Knauf”. Dit doosje met explosieven stond ‘zeer waarschijnlijk los in de opslagruimte’;
- -
de munitie in een transparant zakje zat en was opgeborgen in een plastic tas van “ [warme bakker] ”;
- -
het vuurwapen is aangetroffen in een bruin stoffen zak welke in de mouw van een colbertjasje was geplaatst. Het colbertjasje zat in een doos met meerdere kledingstukken. Op deze doos stond meerdere keren met zwart stift geschreven “kleding [voorletter verdachte] ”.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte – samen met zijn vriendin – als enige toegang had tot de opslagruimte die ook op zijn naam staat. Volgens verdachte heeft zijn neef [YY] , die inmiddels reeds enkele jaren geleden is overleden zo blijkt uit het dossier, op enig moment onder zijn begeleiding toegang gehad tot deze ruimte en er spullen opgeslagen. Gelet op het feit dat in voornoemd aanvullend proces-verbaal en ook overigens, de vindplaats van voormelde zaken - de explosieven en de munitie - in de opslagruimte ontbreekt, kan het zo zijn dat verdachte zich op 23 januari 2017 niet bewust was van de aanwezigheid van deze zaken, zodat niet buiten gerede twijfel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte die zaken voorhanden heeft gehad.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank anders ten aanzien van het wapen; het wapen is aangetroffen in een jasje, in een doos met kleding waarop meermalen staat vermeld ‘kleding [voorletter verdachte] ”. Uit het dossier blijkt verder dat er ook dozen aanwezig waren met kleding van de vriendin van verdachte en haar zus ( [A] en [B] ). Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat met de letter “ [voorletter verdachte] ” wordt gedoeld op de voornaam van verdachte ( [voornaam verdachte] ) en niet op die van [YY] , noch die van zijn vriendin dan wel haar zus.
Dat [YY] jaren geleden juist die doos zou hebben geleend van verdachte waarop de letter “ [voorletter verdachte] ” staat, om zijn vuurwapen in te doen, welke verklaring verdachte eerst na kennisname van genoemd aanvullend proces-verbaal heeft afgelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Gelet hierop en gelet op het feit dat dit wapen in verdachtes opslagruimte lag in zijn doos (met daarop de letter [voorletter verdachte] ), gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van dat wapen. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de tenlastelegging genoemde wapen voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In de bijlage heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. en 4. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 25 februari 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid diamanten en sieraden (ter waarde van ruim USD 72 miljoen) en een bedrijfswagen (Citroën) en een aktentas en een hoeveelheid vrachtbrieven, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [benadeelde 6] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader wapens hebben gericht en/of gericht gehouden op voornoemde personen en/of de woorden toegevoegd “Deuren dicht en op de grond liggen” en/of “Uitstappen” en/of “Hier met die portofoon” en/of “Op de grond” en/of “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?
Feit 4:
hij op 23 januari 2017 te Almere een wapen van categorie III, te weten een revolver (Smith & Wesson, kaliber .38) voorhanden heeft gehad.
5. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Het onder 1. bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 4. bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
7. Motivering van de sanctie
7.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen is gevorderd een beslissing te nemen zoals weergegeven op een aan de vordering ter terechtzitting gehecht beslagoverzicht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van een eventuele strafoplegging heeft de verdediging in de eerste plaats aangevoerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de verdediging benadrukt dat het OM bij zijn strafeis ten onrechte rekening heeft gehouden met recidive. De diefstallen met geweld waaraan het OM refereert zijn echter 20 en 24 jaar geleden gepleegd. Nadien is cliënt niet meer voor dergelijke feiten in aanraking gekomen met justitie. Wel is verdachte veroordeeld ter zake van een overtreding van de Wet wapens en munitie voor een feit van 10 augustus 2009. Hiervoor is hij veroordeeld, hetgeen betekent dat artikel 63 van toepassing is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een waardetransport van diverse diamanthandelaren/expediteurs op de luchthaven Schiphol. Op 25 februari 2005 bevond verdachte zich op het afgesloten, beveiligde deel van de luchthaven Schiphol als bijrijder in een weggenomen KLM-auto, met één van zijn mededaders achter het stuur, teneinde die gewapende overval te plegen. Beiden waren gekleed in (samengestelde) KLM kleding en in het bezit van vuurwapens. Verdachte heeft dit feit medegepleegd door met zijn mededader feitelijk uitvoering aan deze gewapende overval te geven. Hij is degene geweest die met zijn mededader, met gebruikmaking van de kennis en informatie van een andere mededader, op het afgesloten beveiligde terrein van de luchthaven Schiphol de waardetransportauto heeft overvallen die in die periode wekelijks een vliegtuig bevoorraadde dat de waardezending van Amsterdam naar Antwerpen vervoerde. Hij heeft daarbij, met zijn mededader, de personen die daar werkzaam waren met wapens en woorden bedreigd.
De gewapende overval op 25 februari 2005 heeft een diepe indruk achtergelaten op de slachtoffers. Door de handelingen van verdachte hebben zij zeer angstige momenten gekend. Zo kreeg een van de slachtoffers een vuurwapen op een afstand van ongeveer 20 centimeter op zijn borst gericht terwijl hem werd toegevoegd: “Uitstappen, hier met die portofoon, op de grond.” Toen hij op zijn buik op de grond lag was het even stil en kort daarna hoorde hij de overvaller die hem uit de auto had gehaald op agressieve toon roepen: “Waar zijn de sleutels, waar zijn de sleutels?” en voelde hij dat de overvaller met zijn arm over zijn hoofd kwam en de sleutels pakte. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige misdrijven doorgaans nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van twee van de slachtoffers. Een van hen geeft aan dat hij zich – bijna veertien jaar na dato – nog elk detail kan herinneren en dat de beelden van de overval zich de afgelopen jaren veelvuldig in zijn hoofd hebben afgespeeld. De ander kampt nog steeds met gevoelens van angst, frustratie en verdriet. Ook kan hij sindsdien slecht tegen harde en onverwachte geluiden.
Deze brutale overval heeft voor veel maatschappelijke onrust gezorgd omdat men geconfronteerd werd met het feit dat criminelen kans hadden gezien met wapens op het afgesloten, beveiligde deel van de nationale luchthaven te komen met alle mogelijke gevolgen van dien.
Voorts heeft verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie door een vuurwapen voorhanden te hebben. Het voorhanden hebben van verboden wapens brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Gelet op de ernst van deze feiten en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren (LOVS). In het geval van een overval van een geldtransport met ander geweld dan licht geweld of dreiging met geweld geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank de volgende omstandigheden meegewogen:
- de gewapende overval is in georganiseerd verband en op planmatige en berekenende wijze uitgevoerd; verdachte en zijn mededaders hebben zich terdege en langdurig op dit misdrijf voorbereid;
- de gewapende overval vond plaats op het afgesloten, beveiligde deel van de luchthaven Schiphol en verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van de luchthaven Schiphol in diskrediet gebracht;
- op het moment dat verdachte zich op het afgesloten, beveiligde deel van de luchthaven Schiphol begaf was hij in het bezit van een (vuur)wapens;
- bij de overval zijn diamanten weggenomen met de omvangrijke waarde van 72 miljoen USD, waarvan een aanzienlijk deel (43 miljoen USD) niet is terug gevonden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar ter zake verboden wapenbezit onherroepelijk tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. De rechtbank merkt op dat zij het verboden wapenbezit, de overval en de inbraken waarvoor verdachte in het (verre) verleden (2006, 1999 en 1995) is veroordeeld tot (jaren)lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen niet als relevante recidive in voormelde zin ten nadele van verdachte heeft meegewogen.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
De raadsman heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte in 2005 in verzekering is gesteld op verdenking van drugshandel en witwassen. Tijdens de verhoren over deze verdenkingen zijn hem ook vragen gesteld over de diamantroof. Gezien het gegeven dat er sprake was van een diamantroof van ongekende omvang, de publiciteit omtrent die zaak, het feit dat diverse kennissen van hem gearresteerd en in voorarrest zaten en gegeven het feit dat hij op 21 december 2005 en 12 januari 2006 verhoord werd als verdachte, betrokken bij de diamantroof kon verdachte in redelijkheid de verwachting daaraan ontlenen dat tegen hem ter zake van dat feit een strafvervolging zou worden ingesteld.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Als aanvang van de redelijke termijn moet in deze zaak de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte worden aangemerkt op 2 oktober 2017. Het feit dat verdachte in 2005 tijdens een politieverhoor enkele vragen zijn gesteld over de diamantroof maakt niet dat de redelijke termijn reeds in 2005 een aanvang heeft genomen; immers werd verdachte toentertijd verhoord wegens de verdenking van andere feiten waarvoor hij in verzekering was gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aan deze omstandigheden niet in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat toen tegen hem ter zake van de diamantroof in 2005 door het OM een strafvervolging zou worden ingesteld. Integendeel: het OM heeft het dossier van verdachte toentertijd afgesplitst van het onderzoek Rock waardoor voor verdachte duidelijk was dat hij geen verdachte (meer) was in het onderzoek Rock.
Met betrekking tot de overige door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden (dat het om een grote zaak ging met veel publiciteit waarbij het OM enkele kennissen van verdachte heeft aangehouden) is de rechtbank van oordeel dat deze evenmin kunnen worden aangemerkt als een handeling jegens verdachte waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van de diamantroof door het OM een strafvervolging zal worden ingesteld. Nu het eindvonnis thans wordt gewezen op 28 januari 2019 is er geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
7.4
Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7. 1.00 STK Wapen, SMIT WESSON,
dient te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 bewezen verklaarde feit met betrekking tot het wapen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van die voorwerpen is in strijd met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de overige onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
5. 7.00 STK Munitie, 38 special;
6. 18.00 STK Munitie, 9mm;
64 1.00 STK Diverse, betreft een politiebadge,
eveneens dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan hij werd verdacht. Nu het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang en de verdediging geen verweer heeft gevoerd op dit punt, zullen genoemde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer, zoals gevorderd.
8. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
8.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.100,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld, in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.2.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.100,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezen verklaarde feit. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld, in vereniging] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
De artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2. primair en subsidiair en 3. is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1. en 4. laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. en 4. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1. en 4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer:
5. 7.00 STK Munitie, 38 special;
6. 18.00 STK Munitie, 9mm;
7. 1.00 STK Wapen, SMIT WESSON;
64 1.00 STK Diverse, betreft een politiebadge.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van € 4.100,00 (éénenveertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.100,00 (éénenveertigduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 4.100,00 (éénenveertigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een van de medeverdachten is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.100,00 (éénenveertigduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 51 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een van de medeverdachten aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. R.A. Otter en mr. D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. A. de Graag en mr. S.C. Naeije,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2019.