Rb. Amsterdam, 08-02-2019, nr. RK/5777
ECLI:NL:RBAMS:2019:2095
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
08-02-2019
- Zaaknummer
RK/5777
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:2095, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 08‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Rekestprocedure)
Uitspraak 08‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 7 Wet DNA-onderzoek. Minderjarige veroordeelde.Bezwaar gegrond.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/864340-13
RK: 18/5777
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet) van:
[naam veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende op het [adres] , woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw,
mr. M. Ketting, Oudezijds Voorburgwal 247-HR, 1012 EZ te Amsterdam,
veroordeelde.
Het procesverloop
Het bezwaarschrift is op 28 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 8 februari 2019 de gemachtigde raadsvrouw en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Veroordeelde is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen van het DNA-profiel van veroordeelde en de opname daarvan in de DNA-databank.
De raadsvrouw heeft in raadkamer aangevoerd dat de veroordeling uit 2014 is, terwijl het DNA pas in 2018 is afgenomen. Veroordeelde was destijds 17 jaar een heeft een lichte straf gekregen. Een meerderjarige verdachte zou een geldboete hebben gekregen. In de vier jaar die sindsdien zijn verstreken is veroordeelde niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard omdat de uitzonderingen voor afname DNA zoals in de Wet beschreven niet op veroordeelde van toepassing zijn en recidive niet valt uit te sluiten.
De beoordeling
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Veroordeelde is bij vonnis van 2 mei 2014 van de kinderrechter in deze rechtbank, veroordeeld ter zake van mishandeling (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)) is veroordeeld tot (onder meer) een voorwaardelijke werkstraf van 20 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
Op grond van deze veroordeling heeft de officier van justitie bij bevel van 3 juli 2018 bepaald dat van veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ter bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel.
Op 15 augustus 2018 is het celmateriaal van veroordeelde afgenomen.
Het bezwaarschrift is op 28 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen de in artikel 7 van de Wet genoemde termijn van veertien dagen. Veroordeelde kan in zoverre worden ontvangen in haar bezwaar.
De Wet heeft als uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. Artikel 2 lid 1 van de Wet heeft betrekking op misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank stelt vast dat artikel 300 Sr, waarvoor veroordeelde tot een taakstraf is veroordeeld, valt onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67 lid 1 Sv.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 juncto artikel 1, onder c van de Wet is derhalve voldaan.
Op 18 juli 2017 heeft het VN-mensenrechtencomité in twee uitspraken tegen Nederland geoordeeld dat artikel 17 IVBPR, het recht op privacy, was geschonden in zaken van minderjarigen waarin een DNA-bevel was afgegeven. De maatregel was disproportioneel.
Naar aanleiding van deze uitspraken heeft de minister van Justitie en Veiligheid bij brief van 3 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18 31415 nr. 20) aangekondigd de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden te willen wijzigen. De regeling voor verplichte afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek zal zo worden gewijzigd dat niet langer celmateriaal wordt afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot 40 uur, aldus de minister.
Aangezien aan veroordeelde een beduidend lagere werkstraf dan genoemde 40 uur is opgelegd en die werkstraf bovendien voorwaardelijk is opgelegd, oordeelt de rechtbank dat de maatregel disproportioneel is en zal het bezwaar gegrond verklaard worden.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond zal worden vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en op 8 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.