Rb. Zwolle-Lelystad, 04-12-2009, nr. Awb 09/1202
ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6127
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
04-12-2009
- Zaaknummer
Awb 09/1202
- LJN
BK6127
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2009:BK6127, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 04‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Artikel 307 Faillissementswet verzet zich tegen het voortzetten van de verrekening van bijstandsuitkering na het ingaan van de schuldsaneringsregeling. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer
Registratienummer: Awb 09/1202
Uitspraak
in het geding tussen:
(…)
wonende te Steenwijk, eiseres,
gemachtigde mr. D. van der Wal
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld (IGSD),
gevestigd te Steenwijk, verweerder.
1.Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres terug te komen op het besluit van 12 augustus 2004 afgewezen.
Tegen dit besluit is op 16 april 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 juli 2008 is dit bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is op 17 juli 2009 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 mei 2009 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 oktober 2009 ter zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J. Rollman.
2.Overwegingen
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
In verband met een tweetal vorderingen, ontstaan als gevolg van verstrekking van leenbijstand en van onterecht verstrekte bijstand wegens het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding, heeft verweerder bij besluit van 12 augustus 2004 besloten om met ingang van 28 juni 2004 maandelijks een aflossingsbedrag op de bijstandsuitkering van eiseres in te houden totdat de schuld is voldaan. Tegen dit besluit is geen bezwaarschrift ingediend.
Met ingang van 29 oktober 2007 is eiseres toegelaten tot de schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). De bewindvoerder van eiseres heeft aan verweerder verzocht om opgave van de nog resterende vordering.
Bij brief van 17 december 2007 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan en daarbij aangegeven dat de verrekening van de vordering met de bijstandsuitkering gecontinueerd zal worden.
Eiseres heeft bij brief van 3 januari 2008, in de aanhef “bezwaarschrift/ herzieningsverzoek” genoemd, bezwaar gemaakt tegen de voortzetting van de verrekening. Dit bezwaar is door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
In de procedure onder Awb 08/1348 heeft de rechtbank op 6 februari 2009 het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, ook na het ingaan van de schuldsaneringsregeling, de inhouding op de uitkering van eiseres in overeenstemming is met het besluit van 12 augustus 2004, zodat met de brief van
- 17.
december 2007 geen nieuwe rechtgevolgen in het leven worden geroepen en zich derhalve geen situatie voordoet als bedoeld in artikel 79 WWB. Het hoger beroep dat eiseres tegen deze uitspraak heeft ingesteld, loopt thans nog.
In de uitspraak onder Awb 08/1348 is verder overwogen dat voor zover de brief van
3 januari 2008 strekt tot herziening van het besluit van 12 augustus 2004, hierop eerst een door verweerder voor bezwaar en beroep vatbaar besluit behoort te worden genomen. Dit heeft geresulteerd in de besluitvorming als onder 1 weergegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank begrijpt het besluit van verweerder van 20 maart 2009 aldus, dat verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van eiseres de inhoudingen op de uitkering van eiseres te staken vanaf 29 oktober 2007, aangezien eiseres vanaf die datum is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP.
Artikel 307, eerste lid van de Faillissementswet (Fw) heeft betrekking op verrekeningen onder de WSNP en luidt als volgt:
Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of verweerder terecht dit standpunt heeft ingenomen, is derhalve de uitleg van de term het ontstaan van de schuld als bedoeld in artikel 307 van de Fw. Tussen partijen is immers niet in geschil dat de vordering van verweerder voor de schuldsaneringsregeling is ontstaan, nu verweerder op 12 augustus 2004 op goede gronden heeft beslist dat eiseres te veel bijstand heeft ontvangen en dat de te veel ontvangen gelden behoren te worden terugbetaald.
Eiseres is van mening dat artikel 307 Fw zich verzet tegen het onverkort voortzetten van verrekening van het van eiseres terug te vorderen bedrag met de aan haar verleende bijstand. Daarbij is doorslaggevend, dat het recht op bijstand van eiseres (de schuld van de gemeente aan eiseres) per maand wordt vastgesteld.
Eiseres heeft daarbij gewezen op het standpunt van de rechter-commissaris van de Afdeling Insolventies van de rechtbank Zwolle Lelystad zoals verwoord in een brief van 30 november 2006, relevante passages uit het Handboek Schulinck WWB alsmede naar jurisprudentie van onder meer enkele rechtbanken.
Verweerder is van oordeel dat aan beide voorwaarden van artikel 307 Fw wordt voldaan en dat de verrekening kan worden gecontinueerd onder de WNSP. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad (HR) van 4 juni 2004 (LJN: AO5665).
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt.
Het recht van eiseres ontstaat op het moment dat zij voldoet aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, als omschreven in artikel 11 van de WWB. In zoverre heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht van eiseres op bijstand is ontstaan ruim voor 29 oktober 2007, op het moment dat zij niet meer beschikte over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien en eerst eindigt als zij niet meer in zodanige omstandigheden verkeert.
Anders dan verweerder is de rechtbank echter van oordeel, dat de vaststelling of het recht op bijstand te gelde kan worden gemaakt iedere maand opnieuw voorwerp van besluitvorming is. Met andere woorden de schuld van de gemeente aan eiseres ontstaat in de termen van artikel 307 Fw iedere maand opnieuw.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de tekst van artikel 45, eerste lid van de WWB, waarin is bepaald dat, voor zover van belang in het onderhavige geding, de algemene bijstand per kalendermaand wordt vastgesteld en betaald.
De gemeente controleert ook maandelijks of de voorwaarden tot vaststelling van de aanspraak van een bijstandsgerechtigde nog steeds vervuld worden en of derhalve tot uitbetaling van de aan de gerechtigde toekomende gelden wordt overgegaan. Bijvoorbeeld het verkrijgen van neveninkomsten of een verandering in de woonsituatie kan leiden tot opschorting of onder omstandigheden beëindiging van de bijstandsverlening op een tijdstip in de bewuste maand.
Het arrest van de Hoge Raad (HR) van 4 juni 2004 (LJN: AO5665) ziet naar het oordeel van de rechtbank op een ander soort aanspraak dan in het onderhavige geding. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is van een andere orde dan in bijstandsbehoeftige omstandigheden komen te verkeren. Laatstgenoemde omstandigheden kunnen wijzigen en zijn voorwerp van nadere eisen zoals bijvoorbeeld het voldoen aan de plicht tot het verkrijgen van algemeen aanvaarde arbeid en andere voorwaarden die gecontroleerd worden door verweerder aan de hand van het maandelijks rechtmatigheidonderzoeksformulier.
Het recht op uitkering van pensioen ontstaat daarentegen met ingang van de dag van het ontslag van de gewezen militair, zoals ook is bepaald in artikel 2 in verbinding met artikel 7, eerste lid van de Uitkeringswet. Daarbij is slechts sprake van ontbindende voorwaarden in tegenstelling tot eerdergenoemde en andere voorwaarden in het kader van de WWB.
Nu de schuld van de gemeente aan eiseres iedere maand ontstaat en artikel 307 Fw eist dat zowel vordering als schuld moeten zijn ontstaan voor het ingaan van de WSNP, stelt de rechtbank vast dat verweerder de verrekening met ingang van de eerste betaling na
29 oktober 2007 had dienen te staken.
Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten te veroordelen, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644, - voor in beroep verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
3.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- -
veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644,-, te betalen aan de griffier;
- -
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. J.H.M. Hesseling en mr. L.G. Wijma, rechters en door de voorzitter en mr. F. Ernens als griffier ondertekend.
In het openbaar uitgesproken op 4 december 2009.
Afschrift verzonden op: