ABRvS, 22-04-2020, nr. 201906192/1/V1
ECLI:NL:RVS:2020:1090
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-04-2020
- Zaaknummer
201906192/1/V1
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:1090, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑04‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 29 juli 2019 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
201906192/1/V1.
Datum uitspraak: 22 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 juli 2019 in zaak nr. 19/3948 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij uitspraak van 29 juli 2019 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft de staatssecretaris bij eerdere uitspraak van 20 maart 2019 opgedragen een medisch onderzoek te laten doen en binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 29 mei 2019 voor het eerst voor dat onderzoek uitgenodigd.
2. De vraag of het beroep ontvankelijk is, is een kwestie van openbare orde. Dit betekent dat de Afdeling ambtshalve toetst of de rechtbank de regels betreffende de ontvankelijkheid van het beroep juist heeft toegepast.
2.1. Als de bestuursrechter een termijn stelt voor het nemen van een besluit, gaan de regelingen voor beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het verbeuren van dwangsommen door het niet tijdig nemen van een besluit ervan uit dat hij de uitspraak op juiste wijze bekendmaakt en dat het bestuursorgaan zijn verplichting kent. Het doel van een dwangsom, het bestuursorgaan aansporen tot het tijdig nemen van besluiten, kan anders niet worden bereikt. Daarbij is van belang dat een vreemdeling in zo'n geval zonder bezwaar en ingebrekestelling beroep kan instellen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673, onder 8.
2.2. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift gesteld dat de rechtbank de uitspraak van 20 maart 2019 naar een verkeerd adres heeft gestuurd, ook al had hij het juiste adres op meerdere wijzen eerder aan haar doorgegeven. Pas na een e-mail van de vreemdeling van 3 mei 2019 wist de staatssecretaris van die uitspraak. De rechtbank heeft blijkens de zittingsaantekeningen deze fout erkend. De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris die uitspraak ook niet op andere manieren te weten kon komen, zoals het Zaakverloopregister of via notificaties. In zo'n situatie moet het ervoor worden gehouden dat de termijn is gaan lopen vanaf het moment dat de staatssecretaris met de uitspraak bekend is geraakt. Vergelijk de rechtspraak over het aanvangen van de beroepstermijn als een bestuursorgaan een besluit naar het verkeerde adres stuurt, zoals de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:7, onder 4. Het beroepschrift is op 20 mei 2019 bij de rechtbank ingekomen. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat het beroep gelet op artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb voortijdig is ingesteld. De rechtbank had dat beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, verklaart de Afdeling het beroep alsnog niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten voor de procedure in hoger beroep vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 29 juli 2019 in zaak nr. 19/3948;
III. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 262,50 (zegge: tweehonderdtweeënzestig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.J van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2020
32-862.