ABRvS, 08-03-2019, nr. 201808648/1/R1
ECLI:NL:RVS:2019:673
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
08-03-2019
- Zaaknummer
201808648/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:673, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 08‑03‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
ABkort 2019/193
Uitspraak 08‑03‑2019
Inhoudsindicatie
[appellant] heeft in vervolg op de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2018, nr. 201709325/1/R1, beroep ingesteld tegen het andermaal niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid".
201808648/1R1.Datum uitspraak: 8 maart 2019
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergen (NH),
appellant,
en
de raad van de gemeente Bergen (NH),
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft in vervolg op de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2018, nr. 201709325/1/R1, beroep ingesteld tegen het andermaal niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid".
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. In de uitspraak van 15 januari 2018 heeft de Afdeling, onder meer, het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" vernietigd en de raad opgedragen om uiterlijk op 31 mei 2018 met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
3. De raad heeft nog niet besloten omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. De termijn die de Afdeling in de uitspraak van 15 januari 2018 heeft gegeven, is derhalve overschreden. Gelet hierop heeft de raad niet voldaan aan deze uitspraak.
4. [ appellant] heeft beroep ingesteld tegen het andermaal niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan. [appellant] verzoekt de Afdeling om de raad op te dragen met spoed alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan en om, gelet op de weigerachtige houding van de raad, aan de uitspraak een verhoogde dwangsom te verbinden van € 250,00 met een maximum van € 37.500,00 voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
5. In het verweerschrift erkent de raad dat hij de in de uitspraak van 15 januari 2018 door de Afdeling aan hem opgedragen termijn niet heeft gehaald, maar dat dit ten zeerste wordt betreurd. De raad stelt dat het college inmiddels heeft besloten een ontwerp bestemmingsplan voor de locatie ter visie te leggen dat ziet op het in het bestemmingsplan opnemen van de in 1961 verleende vergunning voor een zomerwoning, dat dit bestemmingsplan nu wordt voorbereid en uiterlijk eind januari 2019 op grond van afdeling 3.4 van de Awb ter visie zal worden gelegd. Dit betekent dat wanneer geen zienswijzen tegen dit ontwerpplan naar voren worden gebracht, de raad in mei 2019 tot besluitvorming kan komen. De raad verzoekt de Afdeling rekening te houden met deze termijn.
6. [ appellant] heeft in zijn beroepschrift geen melding gemaakt van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb noch heeft hij een zodanige ingebrekestelling als processtuk ingezonden. Hieruit leidt de Afdeling af dat [appellant] de raad na de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2018 niet opnieuw in gebreke heeft gesteld.
7. Ingevolge artikel 6:12, eerste en tweede lid, van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, kan een tegen het niet tijdig nemen van een besluit gericht beroepschrift worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt.
8. De Afdeling is van oordeel dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, gelet op artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb in beginsel een ingebrekestelling is vereist in de gevallen dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Ditzelfde geldt wanneer de bestuursrechter het bestuursorgaan heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen maar geen termijn heeft bepaald waarbinnen dat besluit moet worden genomen.
Anders ligt dit wanneer, zoals de Afdeling in haar uitspraak van 15 januari 2018 heeft gedaan, de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt.
Bij het voorgaande betrekt de Afdeling dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:12 van de Awb naar voren komt dat het vereiste van een ingebrekestelling gedeeltelijk moet worden gezien als compensatie voor het feit dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet eerst bezwaar behoeft te worden gemaakt, maar direct beroep op de bestuursrechter open staat. Op die manier vervult de ingebrekestelling in plaats van het bezwaar een signalerende rol voor het bestuursorgaan, die het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt een eventueel verzuim te herstellen voordat een procedure bij de bestuursrechter wordt aangespannen. Indien een belanghebbende reeds eerder een procedure bij de bestuursrechter heeft aangespannen en de bestuursrechter daarbij een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een (nieuw) besluit, heeft op die manier echter reeds een zekere attendering plaatsgevonden en kan het redelijkerwijs niet van de belanghebbende worden gevergd om het bestuursorgaan in gebreke te stellen.
9. Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat, omdat op het moment dat [appellant] beroep instelde vaststond dat de raad in verzuim was om binnen de door de Afdeling in haar uitspraak van 15 januari 2018 bepaalde termijn een besluit te nemen, van [appellant] redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij, alvorens beroep in te stellen, de raad in gebreke stelde.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling zal daartoe, rekening houdend met het vergaderschema van de raad, een termijn op grond van artikel 8:55d, derde lid, stellen, te weten uiterlijk 13 juni 2019. Hetgeen [appellant] opmerkt in zijn reactie op het verweerschrift, geeft geen grond voor een andersluidend oordeel.
Wat de datum van bekendmaking van dit besluit betreft dient rekening te worden gehouden met de in artikel 3.8, derde en vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening genoemde termijnen.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven als hierna vermeld.
12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid";
III. draagt de raad van de gemeente Bergen (NH) op om uiterlijk 13 juni 2019 een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan vast te stellen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Bergen (NH) aan [appellant] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor de bekendmaking van het besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro);
V. bepaalt dat geen dwangsom wordt verbeurd indien en voor zover het college van gedeputeerde staten een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening geeft ten aanzien van het onder III bedoelde bestemmingsplan;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen (NH) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 256,00 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Bergen (NH) aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kramer w.g. Sparreboomlid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2019
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
195-209.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
4. Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Artikel 3:11
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:16
1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. ( …), en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Bijlage 2.: Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wet ruimtelijke ordening:
a. een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:.
e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist tot vaststelling van het bestemmingsplan.
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.
5. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
6. Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. De kennisgeving van het besluit tot aanwijzing geschiedt tevens langs elektronische weg. Gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister vermelden in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie onderscheidenlijk het Rijk beletten het betrokken provinciaal onderscheidenlijk nationaal belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. De in het vierde lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel.