Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/33
33 De relevante grondrechten en beginselen van EU-recht
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS582592:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EU 29 januari 2008, C-275/06, ECLI:EU:C:2008:54 (Promusicae), r.o. 70; HvJ EU 24 november 2011, C-70/10, ECLI:EU:C:2011:771 (Scarlet/SABAM), r.o. 33 en 36; HvJ EU 19 februari 2009, C-557/07, ECLI:EU:C:2009:107 (LSG/Tele2), r.o. 28-29; HvJ EU 16 juli 2015, C-580/13, ECLI:EU:C:2015:485 (Coty Germany/Stadtsparkasse Magdenburg), r.o. 34; HvJ EU 12 juli 2011, C-324/09,ECLI:EU:C:2011:474 (L’Oréal/eBay), r.o. 139; HvJ EU 27 maart 2014, C-314/12, ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien), r.o. 46.
Art. 4 lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie luidt:‘Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien.De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.’
Een verplichting die ook op het HvJ EU rust; art. 19 lid 1 VEU: ‘Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, het Gerecht en gespecialiseerde rechtbanken. Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen. De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren.’ Zie ook Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 136; Barkhuysen, Bos & Ten Have, NTBR 2011/68, p. 479.
Jans, Prechal & Widdershoven 2015, p. 75; Wissink 2001.
Uit vaste rechtspraak van het HvJ EU volgt dat de lidstaten bij de omzetting van de Handhavingsrichtlijn acht moeten slaan op de grondrechten en beginselen van de EU. De rechter dient nationaal recht te interpreteren op zodanige wijze dat dit niet alleen consistent is met de richtlijn, maar ook dat dit niet in conflict komt met de grondrechten en beginselen van de EU.1 Deze verplichting tot EU-recht conforme interpretatie vloeit voort uit het beginsel van loyale samenwerking van art. 4 lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).2 Op grond van dit beginsel dient secundair EU-recht (richtlijnen, verordeningen) te worden geïnterpreteerd binnen de grenzen van de verdragen,3 en dient nationaal recht te worden geïnterpreteerd conform EU-recht.4 Het beginsel van loyale samenwerking brengt mee, dat ook de open normen van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn moeten worden geïnterpreteerd binnen de kaders van de grondrechten en beginselen van de EU. De uitleg mag hier niet mee in strijd komen. In dit hoofdstuk zal dan ook worden onderzocht welke randvoorwaarden de ‘grondrechten en beginselen van de EU’ stellen aan Europese en nationale procedurele voorschriften, proceskostenregelingen in het bijzonder. Deze randvoorwaarden zullen, tezamen met het in het vorige hoofdstuk besproken doeltreffendheidsvereiste, het normatief beoordelingskader vormen waaraan de implementatie, uitleg en toepassing van art. 1019h Rv moeten worden getoetst.
Hierna zal worden besproken langs welke lijnen het nationale procesrecht, waaronder regelingen over proceskosten, wordt beïnvloed door EU-recht (par. 3.2). Zoals zal blijken is in dit kader een steeds belangrijker wordende rol weggelegd voor het Handvest, waarin de grondrechten en beginselen van de EU zijn gecodificeerd. Het inhoudelijk met art. 6 EVRM corresponderende art. 47 Handvest stelt eisen aan nationale regels van procesrecht die de uitoefening van het recht op toegang tot de rechter kunnen beperken. Met deze vereisten dienen nationale proceskostenregelingen in overeenstemming te zijn, althans voor zover zij de implementatie vormen van een voorschrift van EU-recht (zoals art. 1019h Rv) dan wel van toepassing zijn op procedures over de handhaving van aan het EU-recht ontleende rechten (par. 3.3). In par. 3.4. zal worden ingegaan op de specifieke verdragsrechtelijke vereisten ten aanzien van financiële drempels in de toegang tot de rechter. Vervolgens worden de relevante beginselen geïdentificeerd, waaraan ook de interpretatie van art. 14 IE- Handhavingsrichtlijn is gebonden (par. 3.5). De vraag, hoe deze vereisten en beginselen op Europees wetgevend en rechtsprekend niveau worden geïnterpreteerd, wordt in par. 3.6. verkend. Ten slotte wordt een overzicht gegeven van de randvoorwaarden waaraan nationale proceskostenregelingen dienen te voldoen (par. 3.7).