Hof Amsterdam, 10-06-2014, nr. 23-005418-12
ECLI:NL:GHAMS:2014:2632
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
23-005418-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:2632, Uitspraak, Hof Amsterdam, 10‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1505, Niet ontvankelijk
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bespreking bewijsverweer inzake zware mishandeling en openlijke geweldpleging.
parketnummer: 23-005418-12
datum uitspraak: 10 juni 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2012 in de strafzaak onder de parketnummers 13-654255-12 en 13-464545-09 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 mei 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair:zij op of omstreeks 10 december 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (blijvende gehoorschade aan het linkeroor en/of oorsuizen), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (meermalen) - (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan en/of - (met geschoeide voet) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam te schoppen en/of te trappen; ( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair:zij op of omstreeks 10 december 2011 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Korte Marnixstraat en/of Haarlemmerplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (meermalen) - (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam, stompen en/of slaan en/of - (met geschoeide voet) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam schoppen en/of trappen; ( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bespreking van het bewijsverweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte is er, in tegenstelling tot hetgeen zij eerder heeft verklaard, niet meer zeker van dat zij daadwerkelijk een trappende beweging heeft gemaakt, noch dat zij het slachtoffer heeft geraakt. De andersluidende verklaringen van de verdachte hierover zou zij onder druk hebben afgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de getuigenverklaringen niet duidelijk blijkt wat de rol van de verdachte is geweest. Volgens de verdediging volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte dubbele opzet had op zware mishandeling, noch dat zij als medepleger kan worden aangemerkt, zodat zij van het primair ten laste gelegde zou moeten worden vrijgesproken. Voorts zou niet blijken dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging, zodat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zowel bij het politieverhoor als bij het verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij een trappende beweging richting het slachtoffer heeft gemaakt. Dat de verdachte de bekennende verklaringen onder druk zou hebben afgelegd is naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Naast de bekennende verklaringen van de verdachte hebben zowel getuige [getuige 1] ten overstaan de van de politie (dossierpagina’s 47-48) en ter terechtzitting in hoger beroep als getuige [getuige 2] ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat ieder van de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, inclusief de verdachte, die duidelijk herkenbare kleding droeg, het slachtoffer sloegen en schopten.
Vast is komen te staan dat de verdachte een trappende beweging heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, dat door een groep mensen op straat werd aangevallen. Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte opzet had op het medeplegen van zware mishandeling. Het hof acht evenwel het wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan openlijke geweldpleging.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzet had op het medeplegen van zware mishandeling, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:zij op 10 december 2011 te Amsterdam met anderen, op of aan de openbare weg, Korte Marnixstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- met geschoeide voet (met kracht) in/tegen het gezicht en hoofd en lichaam schoppen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen met aftrek, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door samen met anderen het slachtoffer dat op de grond lag te schoppen. Door de gedragingen van de verdachte en de andere omstanders heeft het slachtoffer onherstelbaar lichamelijk letsel opgelopen. Gelet op de ernst van deze feiten acht het hof, hoewel het tot een andere kwalificatie komt, de straf die in eerste aanleg is opgelegd passend en geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 mei 2014 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van een geweldsmisdrijf.
De raadsman heeft ter terechtzitting gewezen op het rapport van de Reclassering van 9 mei 2014, waaruit volgt dat de omstandigheden waaronder de verdachte is opgegroeid zeer moeilijk waren, en aangevoerd dat de verdachte sinds het feit van 2 jaren geleden haar leven heeft gebeterd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.183,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.133,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 8.133,50. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam van 27 augustus 2010 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen Jeugddetentie voorwaardelijk proeftijd 2 jaar gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging desgevorderd worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 92 (tweeënnegentig) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 8.133,50 (achtduizend honderddrieëndertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 2.133,50 (tweeduizend honderddrieëndertig euro en vijftig cent) materiële schade waarvan
€ 300,00 (driehonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2011,
€ 50,00 (vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2012,
€ 18,55 (achttien euro en vijfenvijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 februari 2012,
€ 1764,95 (zeventienhonderd vierenzestig euro en vijfennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening,
en een bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 8.133,50 (achtduizend honderddrieëndertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 2.133,50 (tweeduizend honderddrieëndertig euro en vijftig cent) materiële schade waarvan
€ 300,00 (driehonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2011,
€ 50,00 (vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2012,
€ 18,55 (achttien euro en vijfenvijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 februari 2012,
€ 1764,95 (zeventienhonderd vierenzestig euro en vijfennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening,
en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis,
met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 28 juni 2012, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 27 augustus 2010, parketnummer 13-464545-09, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen Jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D. Radder en mr. R.A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van H.J. van Woudenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juni 2014.
Mr. R.A.F. Gerding en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.