Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2022, nr. 21-002420-21
ECLI:NL:GHARL:2022:227
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-01-2022
- Zaaknummer
21-002420-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:227, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑01‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1903
Uitspraak 14‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Een 39-jarige verdachte wordt veroordeeld voor poging doodslag, meermalen gepleegd. Hij heeft in een supermarkt in IJsselstein twee winkelmedewerkers in de borstregio gestoken. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en TBS met dwangverpleging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002420-21
Uitspraak d.d.: 14 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 7 mei 2021 en het herstelvonnis in deze zaak gewezen op 18 mei 2021 met parketnummer 16-068224-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1972,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [instelling] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 oktober 2021 (pro-forma behandeling), 17 december 2021 en 14 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, naar voren is gebracht. Ten slotte heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door benadeelde partijen [benadeelde 1] met zijn advocaat mr. M. Treur en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] met hun advocaat mr. M.P.A. Oogjen naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, ter zake van poging doodslag meermalen gepleegd, diefstal en mishandeling veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
feit 1 primairhij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van het leven te beroven,
- - meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] ,
welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een (winkel)diefstal in de [supermarkt] omstreeks 12:30 uur, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; ( art 288 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
en/of
hij, op of omstreeks 14 maart 2020 omstreeks 12:30 uur te IJsselstein, althans in Nederland, een of meer levensmiddelen en/of olijfolie en/of vitamine D, althans diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan de [supermarkt] ' , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/of te snijden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/of te snijden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- - voor [benadeelde 1] een of meer steekwonden in het (boven)lichaam en/of een klaplong en/of letsel aan de arm en/of de pols en/of aan een of meer vingers en/of aan een of meer zenuwen en/of littekens
- voor [benadeelde 2] een of meer steekwonden in het de borst en/of de rug, althans het (boven)lichaam, en/of een klaplong en/of littekens in elk geval (telkens) zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft;
feit 1 subsidiairhij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- - meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;feit 1 meer subsidiairhij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- voor [benadeelde 1] een of meer steekwonden in het (boven) lichaam en/of een klaplong en/of letsel aan de arm en/of de pols en/of aan een of meer vingers en/of aan een of meer zenuwen en/of littekens
- voor [benadeelde 2] een of meer steekwonden in het de borst en/of de rug, althans het (boven)lichaam, en/of een klaplong en/of littekens heeft toegebracht door
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/of te snijden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, te steken en/of te prikken en/of te snijden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] ;
feit 1 meest subsidiairhij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of - meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2hij, op of omstreeks 14 maart 2020 omstreeks 12:00 uur te IJsselstein, althans in Nederland, diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;feit 3.hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, [benadeelde 4] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 4] tegen het been, althans het lichaam te trappen/schoppen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in een eventuele bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 en feit 3. Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat verdachte aangevers heeft neergestoken, omdat hij straffeloos wilde blijven na het plegen van de tweede winkeldiefstal. Hierdoor heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging gekwalificeerde doodslag en diefstal gevolgd door geweld. Feit 2 heeft verdachte bekend en een bewezenverklaring voor feit 3 volgt uit de aangifte van aangeefster [benadeelde 4] en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan poging (gekwalificeerde) doodslag, maar aan zware mishandeling. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet is vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangevers was, noch dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Subsidiair heeft de raadsmaan aangevoerd dat er geen sprake is van gekwalificeerde poging doodslag. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet is vast te stellen dat verdachte aangevers heeft neergestoken om zelf straffeloos te blijven.
Meest subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor steken/snijden van aangever [benadeelde 1] in de pols. Op basis van het dossier is niet vast te stellen hoe dit letsel is ontstaan, laat staan dat is vast te stellen of verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever heeft aanvaard door aangever in zijn pols te steken/snijden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder feit 1
(gekwalificeerde doodslag) alsook het cumulatief/alternatief (diefstal met geweld)
tenlastegelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat verdachte op 14 maart 2020 te IJsselstein bij de [supermarkt] twee diefstallen heeft gepleegd, te weten omstreeks 12:00 uur en rond 12:30 uur. Verdachte heeft na de tweede winkeldiefstal
in de kantine van de [supermarkt] , terwijl men in afwachting was van de komst van politie, twee medewerkers van de [supermarkt] neergestoken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het door verdachte gepleegde geweld ten dienste stond van de diefstal die verdachte omstreeks 12:30 uur heeft gepleegd. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van één van beide feiten, moet er een verband bestaan tussen de diefstal en het gepleegde geweld. Het is vereist dat verdachte het oogmerk had om met het geweld straffeloosheid te verzekeren (gekwalificeerde doodslag) of om met het geweld de vlucht mogelijk te maken (diefstal met geweld). Dat verband blijkt in onvoldoende mate uit het dossier. Wanneer verdachte wordt aangehouden door de medewerkers van de [supermarkt] gaat hij aanvankelijk, met wat omtrekkende bewegingen, mee naar de kantine. Vervolgens verblijft verdachte enige tijd in de kantine met een aantal medewerkers van de [supermarkt] . Hier wordt het onrustig. Er wordt over en weer geschreeuwd. Wanneer de rust enigszins terugkeert, steekt verdachte aangever [benadeelde 1] plotseling meermalen met een mes. Nadat [benadeelde 2] zijn collega poogt te beschermen door hem voor zich uit in een gangetje te duwen, richting een magazijn, steekt verdachte ook hem met een mes, in de rug. Wanneer beide aangevers richting het magazijn vluchten rent verdachte nog enige afstand achter hen aan, zo blijkt uit camerabeelden van het gebeuren en verklaringen in het dossier van onder meer [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , waarna verdachte terugkeert en via de uitgang de supermarkt uitloopt.. Verdachte heeft over de aanleiding van het steken verklaard dat hij in de kantine bang was om door een van de medewerkers geslagen te worden met een voorwerp en daarom één persoon te hebben gestoken. Wat er ook zij van de door verdachte gegeven verklaring voor het door hem toegepaste geweld, uit het voorgaand beschreven handelen van verdachte volgt naar het oordeel van het hof niet onmiskenbaar dat het door verdachte toegepaste geweld in het teken stond van het zich daardoor - kort gezegd - uit de voeten kunnen maken na zijn aanhouding voor de winkeldiefstal. Het hof overweegt daarbij dat verdachte makkelijk op andere wijze had kunnen proberen zich te onttrekken door op enig moment proberen weg te lopen, hij werd immers niet vastgehouden. Evenmin valt in te zien waarom het steken van [benadeelde 2] , die enkel [benadeelde 1] probeerde te beschermen, dienstig aan een onttrekking zou kunnen zijn en ook het vervolgens achterna rennen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en pas later terugkeren naar de uitgang wijst daar niet op.
Het hof spreekt verdachte, gelet op het bovenstaande, dan ook vrij van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Dat verdachte heeft verklaard dat hij het mes had meegenomen, omdat hij een diefstal ging plegen, doet aan het hiervoor vastgestelde en overwogene niet af.
Partiële vrijspraak van het steken/snijden in de pols van [benadeelde 1]
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag enige handeling van verdachte is vereist die de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept.
In de onderhavige zaak is aan verdachte (onder meer) tenlastegelegd de poging tot doodslag van [benadeelde 1] door hem – kort weergegeven – in de romp te steken en door in zijn pols te steken/prikken/snijden. Aan verdachte wordt aldus mede verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag door [benadeelde 1] in zijn pols te steken/prikken/snijden.
Bewezen moet aldus worden dat het verdachte is geweest die in de pols van [benadeelde 1] heeft gestoken/geprikt/gesneden en dat kan uit het thans voorliggende dossier niet worden afgeleid. Verdachte heeft ontkend [benadeelde 1] in de pols te hebben gestoken/geprikt/gesneden. [benadeelde 1] zelf heeft over het incident verklaard dat hij op een gegeven moment twee keer kort achter elkaar iets tegen zijn lijf op borsthoogte voelde, dat leek op een stomp of een elektrische schok. Hij is daarop teruggedraaid naar verdachte en voelde iets aan zijn pols. Toen hij keek zag hij een wond aan zijn pols. [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij denkt dat hij bij het terugdraaien met zijn arm het mes heeft geraakt. Geen van de gehoorde getuigen heeft verklaard over het steken/prikken/snijden van verdachte in de pols van [benadeelde 1] , terwijl het dossier ook overigens geen informatie bevat over hoe dit letsel is ontstaan. Nu ook niet blijkt dat verdachte in het wilde weg om zich heen heeft gestoken, dan wel dat sprake is geweest van een worsteling tussen verdachte en [benadeelde 1] waarbij verdachte het mes vast had, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte enige (bewuste) handeling in de richting van de pols van [benadeelde 1] heeft verricht en dient hij van dat onderdeel van het aan hem tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het hof begrijpt dat deze uitkomst – op zijn zachtst gezegd – teleurstellend is voor [benadeelde 1] . Het meest ernstige letsel dat hij heeft opgelopen, is het letsel aan zijn pols. Ofschoon het hof er niet aan twijfelt dat het letsel aan de pols is veroorzaakt door het mes dat verdachte vast had en waarmee hij [benadeelde 1] twee keer in de borstregio heeft gestoken, dient het hof echter recht te spreken op basis van de tenlastelegging en is het gehouden aan de vereisten die de wet stelt aan een bewezenverklaring van poging tot doodslag. Nu aan die vereisten niet is voldaan heeft het hof – geen andere keuze dan verdachte daarvan vrij te spreken.
Feit 1 subsidiair
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte op 14 maart 2020 te
IJsselstein, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk heeft geprobeerd van het
leven te beroven door hen te steken met een mes.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof niet dat verdachte vol opzet
had op het doden van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . De vraag is vervolgens of sprake is
geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Kort gezegd moet er een aanmerkelijke kans zijn geweest dat [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door het steken in de borst/schouder zouden komen te overlijden. Verdachte moest zich bewust zijn geweest van deze kans en hij moet deze kans hebben aanvaard.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte ten tijde van het wachten op de politie in de kantine, [benadeelde 1] tweemaal in zijn borst heeft gestoken. [benadeelde 1] stond in de buurt van verdachte en voelde plotseling meerdere malen pijn in zijn borst. [benadeelde 1] zag daarbij dat verdachte een mes, dat hij omschrijft als een klein vleesmes, in zijn handen had. Toen [benadeelde 1] op de vlucht sloeg voor verdachte, probeerde [benadeelde 2] [benadeelde 1] te beschermen door tussenbeide te komen, waarbij hij door verdachte in zijn schouder werd gestoken. Nabij de woning van verdachte werd vervolgens in een vuilcontainer een (inklapbaar) mes aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij op die plek zijn mes heeft weggegooid. Het hof stelt op basis van de foto van het mes behorende bij het NFI-rapport vast dat het mes een totale lengte van 18,5 centimeter had, waarbij het lemmet 7,5 centimeter lang was. Op de foto is te zien dat het lemmet één snijkant heeft en eindigt in een scherpe punt.
In de Letselrapportages Forensische Geneeskunde wordt beschreven dat bij beide slachtoffers sprake was van scherp letsel in de borstregio. Beide slachtoffers hebben een klaplong opgelopen en het middenrif van [benadeelde 1] was geperforeerd. Voorts wordt scherp trauma ter hoogte van de borstregio als steeds potentieel levensbedreigend letsel gekarakteriseerd vanwege de vitale structuren in de borstregio. Het hof stelt vast dat van deze vitale structuren de longen ook zijn geraakt. Een traumatische klaplong als is vastgesteld, wordt als een ernstige verwonding geclassificeerd. Het hof stelt op basis van deze gegevens vast dat verdachte beide slachtoffers met kracht in het bovenlichaam (waarbij de long is geraakt) met een scherp mes heeft gestoken.
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een mes van een dergelijke omvang
in de borstregio steken, en in het geval van [benadeelde 1] meermalen steken, de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met kracht steken in de borstregio is bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
voorwaardelijk opzet had op de dood van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en kan naar het
oordeel van het hof de aan verdachte onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot
doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1subsidiairhij op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp, althans het (boven)lichaam, en/of de pols, althans de arm, van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de romp en/of rug en/of de schouder, althans het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2hij, op of omstreeks 14 maart 2020 omstreeks 12:00 uur te IJsselstein, althans in Nederland, diverse winkelgoederen, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander toebehoorden, te weten aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3hij, op of omstreeks 14 maart 2020 te IJsselstein, althans in Nederland, [benadeelde 4] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 4] tegen het been, althans het lichaam te trappen/schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Subsidiair, wanneer het hof niet tot oplegging van TBS zou komen, heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen TBS moet worden opgelegd aan verdachte. Verdachte zal zeer waarschijnlijk in 2023 zijn verblijfsvergunning verliezen. Voor een veroordeelde zonder verblijfsvergunning is resocialiseren onmogelijk en zal TBS een verkapte levenslange gevangenisstraf zijn. De verdediging heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en daarbij eventueel de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [benadeelde 1] en
[benadeelde 2] . Verdachte heeft beide slachtoffers gestoken in de borstregio. Het incident vond plaats in en nabij de kantine van de [supermarkt] , waar ook andere medewerkers van de winkel aanwezig waren. De omstandigheid dat de gevolgen van het aan de slachtoffers toegebrachte letsel niet tot de dood hebben geleid, is geenszins aan verdachte te danken. De slachtoffers zijn beiden met spoed naar het ziekenhuis gebracht, alwaar zij zijn behandeld en meerdere dagen moesten verblijven. Uit de slachtofferverklaringen en de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat het incident grote impact op hen heeft gehad en nog steeds heeft. Zo heeft [benadeelde 1] verklaard over de fysieke en mentale schade die het incident met zich heeft gebracht. Niet alleen hijzelf, maar ook zijn vrouw en dochter hebben psychische hulp moeten zoeken. Ook [benadeelde 2] heeft verteld over de doodsangsten die hij heeft uitgestaan en de nachtmerries die hij tot op de dag van vandaag heeft. Het incident heeft, naast de angst bij de slachtoffers en hun familieleden, ook een enorme impact gehad op het voltallige team werknemers van de [supermarkt] en het winkelend publiek. Dit soort strafbare feiten vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken grote gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Daarbij heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan mishandeling van [benadeelde 4] en diefstal van diverse winkelgoederen.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 4 mei 2020
blijkt dat verdachte eerder een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor een diefstal.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de rapportage pro Justitia van 25 maart 2021, opgemaakt door [arts in opleiding tot psychiater] , arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van [psychiater] , psychiater en [GZ-psycholoog] , GZ- psycholoog, locatie [locatie] (hierna: het [rapport] ).
Uit het [rapport] blijkt dat verdachte gedeeltelijk heeft meegewerkt aan het onderzoek.
Het onderzoek werd beperkt door het weigeren van het testonderzoek en een taalbarrière,
waarbij verdachte de tolk regelmatig probeerde te omzeilen. De gespreksinformatie, de
observaties en de beschikbare collaterale informatie hebben evenwel voldoende informatie
opgeleverd voor de deskundigen om tot de beantwoording van de vraagstelling te komen.
Verdachte is eind 2007 vanuit [geboorteland] met zijn vrouw en vijf kinderen naar Nederland
gekomen. Vanaf 2017 deden zich met toenemende regelmaat incidenten voor, waarbij
verdachte vreemd, oninvoelbaar en agressief gedrag vertoonde.
Ten aanzien van de feiten toont verdachte zich opvallend bagatelliserend en externaliserend.
Verdachte vertelt op een manier alsof het volkomen logisch en begrijpelijk is dat hij een mes bij zich had en daarmee heeft gestoken; van enige gewetenswroeging is weinig te merken. Ook vindt verdachte niet dat hij hulp nodig heeft.
Door de deskundigen vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een
aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag. De forse acculturatieproblematiek waar
verdachte mee kampt, kent een heftige uitwerking in toegenomen psychische ontregeling met psychotische overschrijdingen, waarbij duidelijke stressoren aan de orde zijn. Verdachte
beschikt over onvoldoende aanpassingsmogelijkheden bij deze stressoren. Dit heeft geleid tot grensoverschrijdende, vreemde gedragingen met achterdocht richting instanties. Ernstige acculturatieproblematiek met sociale marginalisatie staat hierbij voorop, waarbij verdachtes rigide houding en het niet leren van ervaringen hem steeds verder in de problemen hebben gebracht. Zijn coping blijft tekortschieten, waarbij zijn draagkracht is overschreden en verschillende persoonlijkheidsfuncties verstoord zijn geraakt. Zo is zijn mentaliserend en empathisch vermogen afgenomen en staan zijn realiteitstoetsing en agressieregulatie onder druk. Hij ervaart dat instanties ‘een oorlog’ tegen hem voeren en rechtvaardigt daarmee zijn afwijkende gedrag.
Het beeld van verdachte is door de beperkingen van het onderzoek niet anders te
classificeren dan dat het minimaal voldoet aan de DSM-5-criteria van een
aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag. In DSM-5 termen zijn er verder
afzonderlijke kenmerken van een psychotisch toestandsbeeld, een waanstoornis, een beperkte intelligentie, persoonlijkheidsproblematiek of een combinatie hiervan. Het onderhavige onderzoek kan deze diagnoses niet aantonen of uitsluiten door de genoemde beperkingen. Ten tijde van de feiten was er sprake van de beschreven psychopathologie. Oplopende stressoren zijn luxerend geweest en het oplossend vermogen van verdachte is tekort geschoten waardoor hij niet of minder dan een ander tot gedragsalternatieven kwam. Verdachtes waanachtige beleving dat, omdat hij moslim is, hem groot onrecht is aangedaan lijkt een grote rol te spelen bij de feiten.
De deskundigen hebben, gezien de tekortschietende probleemoplossende vaardigheden en
een waarschijnlijke paranoïde realiteitsvertekening, geadviseerd het tenlastegelegde in
verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Het hof is, gelet op de conclusies van de deskundigen welke zij deelt en overneemt,
van oordeel dat de hierdoor bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte
kunnen worden toegerekend.
Het recidivegevaar wordt zonder transculturele hulpverlening als hoog ingeschat. Indien het toestandsbeeld onbehandeld blijft, wordt het risico op recidiveren van soortgelijke gedragingen als de ten laste gelegde feiten hoog ingeschat met tevens kans op fysieke agressie richting spullen en personen.
De kans op succes van een ambulant of voorwaardelijk kader wordt als laag ingeschat. Gelet
op de forse problematiek, het moeilijk invoelbare en agressieve gedrag dat verdachte
vertoont en het hoge recidivegevaar wordt klinische behandeling noodzakelijk geacht. De
deskundigen achten een zorgmachtiging van te korte duur met een te groot ernstig
recidivegevaar. Zo lijken er geen andere alternatieven over te blijven dan TBS met
dwangverpleging, wat de deskundigen — zo volgt uit het [rapport] - een onvoldoende
passend kader vinden gezien de kern van de problematiek die op acculturatiegebied ligt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de deskundige dhr. [GZ-psycholoog] desgevraagd uitgelegd dat in de TBS- behandeling de problematiek van verdachte kan worden behandeld, maar dat vooral in de resocialisatiefase van de behandeling problemen worden voorzien, aangezien er (mogelijk) geen steunend netwerk voor verdachte zal zijn. Het is niet zo dat de specifieke problematiek van verdachte - de acculturatieproblematiek - niet behandeld kan worden binnen een TBS- kader. Dat een behandeling mogelijk moeizaam zal zijn, ligt aan de specifieke problematiek van verdachte, zoals die uit de rapportage blijkt.
Gelet op deze forse problematiek van verdachte en ter beveiliging van de maatschappij heeft
de deskundige nogmaals toegelicht dat behandeling noodzakelijk is en dat dit slechts binnen
één kader plaats kan vinden, namelijk het kader van de TBS met dwangverpleging.
Straf en maatregel
De vraag die aan het hof voorligt, is of een TBS-maatregel met dwangverpleging
aangewezen is. De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (1) een gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond, kan ter beschikking
worden gesteld indien sprake is van (2) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1
Wetboek van Strafrecht en (3) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van
personen of goederen dit eist.
1. Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestesvermogens
Het hof volgt de deskundigen in hun conclusies genoemd in het [rapport] en in
hetgeen dhr. [GZ-psycholoog] ter terechtzitting in eerste aanleg heeft aangevoerd en legt dit ten grondslag aan zijn oordeel. Bij verdachte is sprake van een aanpassingsstoornis met een stoornis in het gedrag die heeft geleid tot psychische ontregeling met psychotische overschrijdingen, die ook ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig was.
2. Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt vast dat het door verdachte begane onder feit 1, een misdrijf is als bedoeld
in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
3. De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen
Het hof stelt dat de TBS-maatregel primair is gericht op het beveiligen van de maatschappij. Dat de maatschappij tegen verdachte beveiligd moet worden, blijkt uit het feit dat het onbehandeld terugsturen van verdachte in die maatschappij, een hoog recidivegevaar
oplevert op recidiveren van soortgelijke gedragingen. Aldus is het hof van oordeel dat
de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het
opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling ook eist.
Naar het oordeel van het hof is de stoornis van de verdachte zodanig dat het vanuit
veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de
maatschappij. Mede gelet op de toelichting van de deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg ziet het hof, anders dan door de verdediging is aangevoerd, geen alternatieven om verdachte in een ander kader dan de TBS met dwangverpleging te behandelen. Ook de door de verdediging bepleite maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, te koppelen aan een (lange) gevangenisstraf, is gelet op de noodzaak van klinische behandeling, derhalve geen verantwoord alternatief.
Ten aanzien van het mogelijk verliezen van zijn verblijfstatus van verdachte merkt het hof op dat verdachte ten minste tot 2023 over een verblijfsvergunning beschikt. Het hof realiseert zich dat het opleggen van een dergelijke maatregel aan iemand die in de
toekomst wellicht geen verblijfsstatus meer heeft lastig is vanwege de beperkte(re)
mogelijkheden tot resocialisatie. De veiligheid van de maatschappij vereist in dit geval echter dat een maatregel TBS met dwang wordt opgelegd. Onbehandeld terugkeren in de maatschappij is onverantwoord.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof aan verdachte de TBS-maatregel met
bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. Het hof overweegt voorts dat deze
maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar
veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof zal de TBS-maatregel derhalve niet gemaximeerd aan verdachte opleggen, wat betekent dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Voorts acht het hof in dit geval, naast de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van
overheidswege, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur noodzakelijk vanwege de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De advocaat-generaal heeft, naast de TBS met dwangverpleging, een gevangenisstraf van
drie jaren gevorderd. Het hof is met de advocaat-generaal en overigens ook de rechtbank van oordeel dat deze gevangenisstraf naast de TBS met dwang passend en geboden is. Het hof zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek.
Beslag
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Voorts zijn er kledingstukken van verdachte inbeslaggenomen. Het hof zal de teruggave van deze kledingstukken gelasten.
Vorderingen benadeelde partijen
Stanpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verzocht de vorderingen van [benadeelde 2] den Engel en [benadeelde 1] in zijn geheel toe te wijzen. Met dien te verstande dat bij het bepalen van de proceskosten aansluiting wordt gezocht bij het liquidatietarief.
Voorts heeft de advocaat-generaal verzocht om [benadeelde 3] ( [supermarkt] ) niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen op dezelfde wijze worden afgedaan zoals de rechtbank de vorderingen heeft afgedaan. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] betwist dat de benadeelde partij de in de vordering genoemde kosten heeft gemaakt. Het is volgens de raadsman mogelijk dat zij tegen dit soort kosten verzekerd zijn. Het levert een onevenredige belasting van het strafgeding op om dit uit te zoeken, derhalve zal de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Oordeel van het hof
[benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.156,88. Bestaande uit:
- -
€ 7.500,- immateriële kosten
- -
€ 3.656,88 materiële kosten
o € 2.253,42 gederfde loonkosten
o € 344,33 kleding
o € 957,56 medische kosten
o € 101,57
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.656,88, bestaande uit de materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 8.656,88, bestaande uit € 3.656,88 aan materiele schade en – naar billijkheid – een bedrag van € 5.000 aan immateriële schade. Verdachte is op grond van artikel 6:95 en artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering en kan deze zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld in de gemaakte proceskosten ter hoogte van € 7991,39.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het liquidatietarief. De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partijen opgesteld en ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep toegelicht, waardoor twee en een halve punt wordt toegekend.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot voorschot op schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 10.000,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is daarbij van oordeel dat ofschoon verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde poging doodslag op [benadeelde 1] voor zover dit ziet op het in de pols van [benadeelde 1] steken/prikken/snijden, niettemin uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende is gebleken van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de door benadeelde partij geleden schade die voortvloeit uit het bij hem ontstane polsletsel, dat deze schade als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit is aan te merken nu dit polsletsel is ontstaan door en bij het gebruik van het mes door verdachte bij gelegenheid van de poging doodslag zoals deze bewezen is verklaard. De verdachte heeft de omvang van het gevorderde voorschot op een immateriële schadevergoeding niet betwist en deze komt het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voor, ook gelet op de operaties die [benadeelde 1] aan zijn pols heeft en nog moet ondergaan en de invaliderende gevolgen die het letsel aan de pols ten gevolge heeft gehad voor het gebruik van zijn arm.
Verdachte is derhalve tot vergoeding van het voorschot van deze schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.833,63, bestaande uit materiële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen vanwege het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof heeft [benadeelde 3] door het bewezenverklaarde geen rechtstreekse schade geleden. Dat de benadeelde partij loon is blijven betalen aan zijn werknemers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vormt geen rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof merkt daarbij op dat er geen sprake is van een veroordeling voor gekwalificeerde diefstal, bij welk delict de raadsvrouw van de benadeelde partij aansluiting heeft gezocht in de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij.. Subsidiair heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van verplaatste schade. De gestelde schade is geregeld in artikel 6:107a van het Burgerlijk Wetboek. Nu in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering niet wordt verwezen naar deze bepaling, komt deze schade niet voor toewijzing binnen het strafrecht in aanmerking. De vordering dient dan ook te worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Zakvlindermes (G2600669).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Spijkerbroek met lederen riem ((32600395);
- 2 STK Herenschoenen (32600665);
- 1 STK Blouse (32600401).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 8.656,88 (achtduizend zeshonderdzesenvijftig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 3.656,88 (drieduizend zeshonderdzesenvijftig euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 777,50 (zevenhonderdzevenenzeventig euro en vijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.656,88 (achtduizend zeshonderdzesenvijftig euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 3.656,88 (drieduizend zeshonderdzesenvijftig euro en achtentachtig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 78 (achtenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 augustus 2020 en voor de immateriële schade op 14 maart 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 maart 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
en mr. M.J. Vos en mr. S. Bek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Onwuteaka, griffier,
en op 14 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 januari 2022.
Tegenwoordig:
mr. S. Bek, voorzitter,
mr. A.M. Tromp, advocaat-generaal,
mr. K.B.T. Renes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.