Hof 's-Hertogenbosch, 17-09-2015, nr. 11/00414, nr. 11/00415
ECLI:NL:GHSHE:2015:3622
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-09-2015
- Magistraten
Mrs. P.A.G.M. Cools, J. Swinkels, G.D. van Norden
- Zaaknummer
11/00414
11/00415
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3622, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑09‑2015
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ8983
Uitspraak 17‑09‑2015
Mrs. P.A.G.M. Cools, J. Swinkels, G.D. van Norden
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van
[X],
wonende te [Z] (Portugal),
domicilie kiezende te [Q],
hierna: belanghebbende,
tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2011, nummers AWB 07/330 en 07/331
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de in één geschrift met de uitspraak met het nummer AWB 07/331 vervatte uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2011, nummer AWB 07/330,
in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur, betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen.
1. Ontstaan en loon van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [001] en met dagtekening 31 december 2004 over het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 466.047. Gelijktijdig met de aanslag IB/PVV heeft de Inspecteur aan belanghebbende, bij beschikkingen een vergrijpboete van € 233.245 opgelegd en € 22.165 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Voorts is aan belanghebbende onder aanslagnummer [002] en met dagtekening 31 december 2004 over het jaar 2001 een aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de aanslag WAZ) opgelegd naar een maximum premie-inkomen van € 38.118. Gelijktijdig met de aanslag WAZ heeft de Inspecteur aan belanghebbende bij beschikking € 208 heffingsrente in rekening gebracht.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2006 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 12 december 2006 heeft de Inspecteur de aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 januari 2007, bij de Rechtbank binnengekomen op 22 januari 2007, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder de volgende procedurenummers:
Aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikkingen (1.1) | AWB 07/330 |
Aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking heffingsrente (1.2) | AWB 07/331 |
1.6.
De Rechtbank heeft het beroep bij in één geschrift vervatte uitspraken gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking heffingsrente bevestigd, de aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking heffingsrente bevestigd, de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikking heffingsrente vernietigd; de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.000 (ƒ 176.297) en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 574.035 (ƒ 1.265.007), de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking verminderd tot € 34.487 (ƒ 76.000) en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 241,50.
1.7.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft het hoger beroep geregistreerd onder de volgende kenmerken:
Aanslag IB/PVV en de bijbehorende beschikkingen (1.1) | 11/00414 |
Aanslag WAZ en de bijbehorende beschikking heffingsrente (1.2) | 11/00415 |
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/330. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.9.
Het onderzoek ter zitting voor de raadsheer-commissaris heeft plaatsgehad op 26 september 2012 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord voor het verstrekken van inlichtingen, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, […], alsmede […] de Inspecteur, […]. De hoger beroepen met de kenmerken 10/00878, 10/00879, 10/00880, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00412 en 11/00413 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld. De raadsheer-commissaris heeft vervolgens het onderzoek tot het geven van inlichtingen gesloten.
1.10.
Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.11.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna de Awb) hebben partijen nadere stukken ingediend, waarvan een kopie aan de wederpartij is verstrekt.
1.12.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 februari 2013 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, […] alsmede, […] de Inspecteur, […] en […] de ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de Ontvanger), […] De hoger beroepen met de kenmerken 10/00769, 10/00878, 10/00879, 10/00881, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00412 en 11/00413 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld.
1.13.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten. Partijen hebben ter zitting te kennen gegeven dat zij trachten het geschil in de compromissoire sfeer op te lossen, voordat het Hof uitspraak doet.
1.14.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.15.
Bij brieven van belanghebbende met dagtekening 14 maart 2013, 25 maart 2013 en 16 mei 2013 verzoekt belanghebbende het Hof het onderzoek te heropenen.
1.16.
Het Hof heeft het onderzoek op grond van artikel 8:68 van de Awb heropend.
1.17.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb hebben partijen nadere stukken ingediend, waarvan een kopie aan de wederpartij is verstrekt.
1.18.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2013 te 's‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de […] gemachtigde van belanghebbende, alsmede, […] de Inspecteur, […] en […] de Ontvanger, […] De hoger beroepen met de kenmerken 10/00769, 10/00878, 10/00879, 10/00880, 10/00881, 10/00882, 10/00883, 11/00484, 11/00409, 11/00410, 11/00411, 11/00412 en 11/00413 zijn toen gelijktijdig doch niet gezamenlijk behandeld.
1.19.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten en schriftelijke uitspraken aangekondigd.
1.20.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is-verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
‘Algemeen
2.1.
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft in het onderhavige jaar woonruimte tot zijn beschikking te […] in Portugal.
2.2.
Als bijlage 8 bij het in procedure 07/325 ingediende verweerschrift, is een overzicht gevoegd van vliegreizen welke belanghebbende volgens vliegtickets heeft gemaakt. Dit overzicht luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
Van | naar/van | Naar | heen | terug |
---|---|---|---|---|
A'dam | Faro | A'dam | 22-12-2000 | 8-1-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 19-1-2001 | 22-1-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 2-2-2001 | 5-2-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 9-2-2001 | 11-2-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 23-2-2001 | 26-2-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 9-3-2001 | 12-3-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 23-3-2001 | 26-3-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 6-4-2001 | 9-4-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 13-4-2001 | 16-4-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 20-4-2001 | 23-4-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 1-6-2001 | 4-6-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 15-6-2001 | 18-6-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 27-6-2001 | 2-7-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 13-7-2001 | 23-7-2001 |
A'dam | Faro | A'dam | 30-10-2001 | 2-11-2001 |
2.3.
Namens de inspecteur is een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. (in 2001 is de naam van deze vennootschap gewijzigd in [B] B.V., hierna: [A]) over de jaren 1996 tot en met 2001. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport (hierna: het controlerapport) dat op 31 maart 2004 aan [A] is gezonden. Op basis van de bevindingen tijdens de controle heeft de inspecteur geconcludeerd dat de naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschappen [C] Ltd. en [D] Ltd. (hierna respectievelijk: [C] en [D]) geen wezenlijke functie vervullen bij de activiteiten van [A].
Aandelenverhoudingen
2.4.
Tot 17 december 1996 was het aandelenkapitaal van [A] verdeeld in 70 aandelen van nominaal ƒ 500, waarvan belanghebbende 69 aandelen hield en zijn echtgenote [X-Y] (hierna: de echtgenote) 1 aandeel. Op 17 december 1996 zijn 130 nieuwe aandelen [A] geplaatst bij belanghebbende. Op 20 februari 1997 heeft belanghebbende 180 aandelen [A] verkocht aan [C]. Daarna was, tot augustus 2001, [C] voor 90% aandeelhouder in [A], belanghebbende voor 9,5% en de echtgenote voor 0,5%. In augustus 2001 heeft de echtgenote haar aandeel verkocht aan belanghebbende en heeft [C] 90 aandelen verkocht aan [E] Ltd. (hierna: [E]), een naar het recht van Ierland opgerichte vennootschap. Daarna was [C] voor 45% aandeelhouder in [A], [E] eveneens voor 45% en belanghebbende voor 10%.
2.5.
Alle aandelen in [C] worden gehouden door [F] Ltd., een naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap. Laatstgenoemde vennootschap houdt tevens 99,9% van de aandelen in [D]. [G] Ltd., ook een naar het recht van Gibraltar opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap, heeft een belang van 0,1 % in [D].
2.6.
Alle aandelen in [H] B.V. (hierna: [H]), een in Nederland gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, worden gehouden door [D]. [H] is op 7 november 2001 failliet verklaard. Het faillissement is op 6 november 2003 opgeheven bij gebrek aan baten.
2.7.
Op 16 maart 2000 zijn [i] B.V. (hierna: [i]), [j] B.V. (hierna: [j]) en [k] B.V. (hierna: [k]), alle in Nederland gevestigde besloten vennootschappen niet beperkte aansprakelijkheid, opgericht. Alle aandelen in deze vennootschappen worden gehouden door [D].
Bestuurdersverhoudingen
2.8.
Belanghebbende was in het onderhavige jaar directeur van [A].
2.9.
Bij akte van 7 januari 1997 heeft [C] belanghebbende gemachtigd om voor haar als vertegenwoordiger op te treden voor de duur van één jaar.
2.10.
Tot de gedingstukken behoren afschriften van notulen van een tweetal vergaderingen van aandeelhouders van [H], beide gedateerd 12 december 1997, waarin belanghebbende wordt genoemd als directeur van deze vennootschap. Daarnaast behoren tot de gedingstukken afschriften van notulen van een tweetal vergaderingen van aandeelhouders van [H], beide gedateerd 15 september 1999, waarin belanghebbende wordt genoemd als gevolmachtigde van de vennootschap. In alle vier de notulen staat dat naast belanghebbende [L] aanwezig is en dat het gehele geplaatste aandelenkapitaal aanwezig is.
2.11.
Bij akte van 16 april l998 heeft [D] belanghebbende gemachtigd om voor haar als vertegenwoordiger op te treden voor de duur van drie jaren.
2.12.
Tot de gedingstukken behoren verklaringen van [M] (hierna: [M]) en van [N] Limited (hierna: [N]), beide van 19 april 2004, waarin deze vennootschappen, als directeur van respectievelijk [C] en [D] verklaren dat belanghebbende geen directeur, beleidsbepaler of (indirect) aandeelhouder is van [C] respectievelijk [D].
Het inlenen en aannemen van personeel
2.13.
[A] heeft in het onderhavige jaar personeel uitgeleend aan onafhankelijke derden. De gedetacheerde specialisten hadden in het algemeen de Nederlandse nationaliteit. Tot I juli 1996 leende [A] personeel in van [A][A] Ltd. Met ingang van 1 juli 1996 heeft [A][A] Ltd. haar activiteiten overgedragen aan [H] en leende [A] personeel in bij [H] In de loop van 2000 zijn een aantal personeelsleden Van [H] in dienst getreden bij [i], [j] en [k]
2.14.
In 2001 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar [A] en naar belanghebbende. Aanleiding daartoe was een verklaring die bij de FIOD was afgelegd door [B][B]. [B][B] is twee jaar statutair directeur geweest van [CC] B.V. Hij heeft zichzelf bij de FIOD gemeld omdat zijn auto in brand was gestoken en hij er van overtuigd was dat belanghebbende hier achter zat. [B][B] heeft onder meer verklaard:
‘Ik was in loondienst bij [[H]], maar ik werkte alleen voor [C][C] B.V. te [R] (hierna: [C][C]). (…)
Mijn arbeidsovereenkomst heb ik besproken met [belanghebbende]. (…) Op 15 augustus 2000 ben ik geschorst door [belanghebbende]. Het ontslag op staande voel is door de kantonrechter vastgesteld op 31 december 2000. (…) De salarisonderhandelingen heb ik gevoerd met [belanghebbende]. (…)
Ik kreeg al de opdrachten van [belanghebbende]. Ik bepaalde de dagelijkse werkzaamheden maar hij had het totaaloverzicht en had met betrekking tot alle beslissingen het laatste (sic) woord. (…)
Ik ben ontslagen door [belanghebbende]. Ik heb dat ontslag aangevochten bij […].’
2.15.
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het proces-verbaal van de op 13 maart 2007 gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, in welke zaak belanghebbende verdachte was. Blijkens dit proces-verbaal heeft belanghebbende ter zitting onder meer het volgende verklaard:
‘Met [H] had ik qua werkzaamheden niets van doen. [A] nam geen mensen aan maar huurde mensen in teneinde deze te detacheren bij willekeurige opdrachtgevers en klanten. Dat waren over het algemeen freelancers. Ik voerde de sollicitatiegesprekken met deze mensen die bij [H] in dienst wilden komen. (…) U, voorzitter, vraagt mij of ik de salarisonderhandelingen deed. Ik vroeg de sollicitanten steeds wat ze wilden verdienen en we, daarmee bedoel ik [A], bekeken dan of het financieel haalbaar was. (…)
In de sollicitatiegesprekken heb ik aangegeven dat we marktconforme salarissen betaalden. Als ze teveel vroegen zei ik dat dat niet kon. Ik heb aangegeven wat wettelijk mocht. Ook de autokostenvergoedingen heb ik met de werknemers besproken in de salarisonderhandelingen. (…)
De aandelenregeling is ook met de werknemers in de salarisonderhandelingen besproken. De betreffende werknemers gaven aan wal ze wilden verdienen. Ik keek dan of dat marktconform was en aan de hand van die uitkomst werd er wel of niet een arbeidscontract aangeboden. (…)
Ik heb [L] aangenomen en aangesteld voor de verzorging van de administratie van [H] meer niet. (…)
[D] had ver over de 100 mensen ingehuurd. Het merendeel van de mensen zijn door mij aangetrokken. (…) Door [D] zijn 70 tot 80 mensen aan [[c]] verhuurd en die werden weer allemaal gedetacheerd. (…)
Iedereen bij [H] had een vast salaris, ongeacht het aantal uren dal ze werkten. Als een werknemer in een gesprek een salaris van bijvoorbeeld fl. 4.000, = vroeg en ik dacht dat hij in de markt meer waard was, dan gaf ik de mogelijkheid gebruik te maken van de aandelenregeling om de betreffende werknemer te binden aan het bedrijf. (…)’
Overeenkomsten met en betalingen aan [D] en [C]
2.16.
Op 4 januari 1994 heeft [A] een overeenkomst gesloten met [D], volgens het contract gevestigd [S] te Gibraltar, die luidt als volgt:
‘[D] (…)
and
[A]
CONSIDERING THAT:
- —
[A] needs support for product and marketing research for an inventory of products and services as well as for related sales activities
- —
[D] has at its disposal the knowledge to provide the aforementioned support DECLARE TO HA VE AGREED AS FOLLOWS:
- 1.
[D] will provide services for [A] to conduct market research of products and services as indicated by [A].
- 2.
After listing the products and services available for selling, [A] will undertake commercial activities in order to bring these to the market. For this purpose [D] will provide [A] with adequate support.
(…)
- 5.
For the services provided by [D] [A] will pay:
‘5.1.
An hourly rate of NLG 300 for product and marketing research
5.2.
a commission of 12,5% of the realised sales of products and services with a maximum of 50% of the gross revenue(…)’’
2.17.
Op 30 augustus 1996 is [A] met [C] overeengekomen dat [A] IT personeel van [C] zou gaan inlenen. Het personeel was formeel in dienst van [H]. [H] verrichte de loonbetalingen aan de werknemers. [H] factureerde daarvoor bedragen aan [C]
2.18.
Tot de gedingstukken behoren afschriften van facturen uit de jaren 1996 tot en met 2001 van [D] aan [A]. Voorts zijn er afschriften van betalingsopdrachten van [A] aan de ABN AMRO waaruit blijkt dat grote sommen geld die betrekking hebben op genoemde facturen dienden te worden overgemaakt naar begunstigde: [D]/belanghebbende. Als adres van de begunstigde is ingevuld: [Z] in Portugal. Verder zijn er afschriften van bankafschriften van [A] waaruit blijkt dat betreffende genoemde facturen daadwerkelijk grote sommen geld zijn overgemaakt naar [D]/belanghebbende en naar rekening [003] ten name van belanghebbende. De laatstgenoemde rekening is een privé rekening van belanghebbende. Tot slot is er een afschrift van een bankafschrift van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende, betreffende een factuur, een grote som geld heeft overgemaakt naar [C]/belanghebbende.
2.19.
In de periode tussen 1 januari 2001 en 1 augustus 2001 heeft [A], onder verwijzing naar ‘[D] / [X]’, de volgend bedragen overgemaakt naar de bankrekening met nummer [004]
bedrag in ƒ | datum |
---|---|
92.639 | 11 april |
85.578 | 12 april |
66.314 | 17 mei |
78.789 | 17 mei |
250.000 | 24 mei |
88.886 | 18 juni |
127.200 | 18 juni |
200.000 | 18 juni |
125.000 | 28 juni |
66.130 | 24 juli |
260.768 | 24 juli |
1.44.1.304 | totaal |
Overige relevante feiten
2.20.
Tot het dossier behoort een verklaring van belanghebbende van 31 mei 2002, afgelegd in de strafzaak tegen hem bij de rechtbank te Breda, bekend onder parketnummer 02/003456-01. In deze verklaring is onder meer het volgende vermeld:
‘In zijn hoedanigheid als volmachthouder van [[D]] heeft [belanghebbende], na toestemming van het management van [D], administratie kantoren opgericht zoals [H], [i] B.V., [j] B.V. en [k] B.V.’
2.21.
In het kader van eerdergenoemd strafrechtelijk onderzoek naar [A] en naar belanghebbende heeft [B][B] onder meer verklaard dat hij tot de zomer 2002 statutair directeur was van [C][C], dat alle aandelen in [C][C] werden gehouden door [D][D] te Gibraltar en dat hij tevens op de loonlijst stond bij [H] Hij heeft verder onder meer verklaard:
‘De aandelen van [[H]] te [T] zijn in handen van [[D]] te Gibraltar en de aandelen van [D] zijn in eigendom bij [[C]] ook te Gibraltar. (…) Al het personeel hier in Nederland is in loondienst van [H]. [H] verluhurt personeel aan [D] te Gibraltar en deze verhuurt het personeel door aan [A] die op haar beurt weer het personeel levert aan Nederlandse opdrachtgevers, zoals (…). In eerste instantie werd ik volgens mij op staande voel ontslagen wegens het niet ondertekenen en verwerken in de administratie van [CC] (…) van een tweetal facturen afkomstig van [C]. Ik had mijn twijfels bij deze facturen. Deze facturen, volgens opschrift afkomstig van [C] te Gibraltar waren opgemaakt door [C]. Dat was op een naastgelegen kamer gebeurd op het kantoor te [R]De facturen kwamen dus helemaal niet uit Gibraltar. Het betrof twee facturen gericht aan [CC] en afkomstig van [C]. Een factuur ad 105.000 euro wegens doorbelasting infrastructuur en een factuur ad 250.000 euro wegens personeelskosten. Dat betrof de personeelskosten van drie personen. De hoogte van de bedragen sloeg echter nergens op. Ik heb dan ook geweigerd de facturen te ondertekenen en deze te verwerken in de administratie.
Kort daarop ben ik als statutair directeur geschorst. (…) Op deze wijze wordt de winst van [CC] gedrukt en de winst blijft hangen in Gibraltar. Dat gebeurde ook zo met [A] en [H]. De winst blijft daarbij ook hangen in Gibraltar, namelijk bij [D] en [C]. (…)
Het is namelijk zo dat ik aandelen [C] via de spaarloonregeling heb gekocht. Je had namelijk de keus mee te doen aan deze optieregeling of niet. Als je niet mee deed was het salaris hoger. Volgens mij deed vrijwel iedereen mee met deze optieregeling. Na mijn ontslag heb ik echter op alle mogelijke manieren geprobeerd de aandelen te verzilveren, maar tot op heden is dat niet gelukt. (…) In het begin, tot medio 1999 werden de aandelen bij verkoop via de bank afgerekend. Na medio 1999 werden ze echter contant uitbetaald. Wat daarvan de reden is weet ik niet.
[Belanghebbende] betaalde dan de aandelen tussen de 20e en de 25e van de maand uit in [R] Het geld zat dan in enveloppen. (…)
De regeling is als volgt: Je koopt bijvoorbeeld 10 aandelen a ƒ. 1,-- per stuk en later worden deze verkocht voor ƒ. 101,-- per stuk. Je hebt dan een koerswinst van ƒ 100,-- per aandeel.’
2.22.
Op 18 maart 2008 is belanghebbende door de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 200.000. Het Gerechtshof acht bewezen verklaard dat belanghebbende (telkens/meermalen) opdracht heeft gegeven, dan wel (telkens/meermalen) feitelijk leiding heeft gegeven aan het tot een te laag/onjuist bedrag aan loon, althans een te laag/onjuist bedrag aan totaal te betalen loonbelasting/premie volksverzekeringen, opgeven, althans doen of laten opgeven, telkens ertoe strekkende dat te weinig belasting werd geheven, over een of meer maanden van de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001 en/of kwarta(a)l(en) van de jaren 1998, 2000 en 2001 door [H], [i], [j] en [K].
In het arrest van het Gerechts[h]of zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
‘Het hof stelt vast dat uit het fraude-aanmeldingsformulier d.d. 13 juli 2000, welk stuk in hoger beroep aan het dossier is toegevoegd, en de toelichting daarop, blijkt dat tussen [C] en [D] gelieerdheid bestaat via [belanghebbende].
(…)
Voorts verricht [A] werkzaamheden voor [D] bij [H]. [D] is 100% aandeelhouder van [H]. Personeel van [H] wordt door [C] ingeleend en ft vervolgens weer uitgeleend door [A].
Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van het hof een verwevenheid tussen de vennootschappen, waarbij [belanghebbende] een centrale rol speelt.
Naar aanleiding van informatie van derden is vervolgens een boekenonderzoek naar onder meer [H] ingesteld.(…) Tijdens het boekenonderzoek is informatie ingezameld. Hieruit is onder meer gebleken dat:
- —
[H] niet meer was dan een loonadministratie waar verder geen activiteiten plaatsvonden;
- —
bij [H] geen winststreven was en dat de gelden die werden gebruikt om lonen en vergoedingen te betalen, afkomstig waren van [A], [D], [C] en van of door tussenkomt van [belanghebbende]:
- —
[Belanghebbende] feitelijk alle werkzaamheden verrichtte binnen [H] en alle beslissingen nam. Hij voerde de sollicitatiegesprekken met de werknemers en stuurde [L] aan.
- —
de salarissen van de werknemers, hoofdzakelijk goed opgeleide IT-ers, bruto veelal lager waren dan in de branche op dat moment gebruikelijk was en dat sommige werknemers, bruto aanzienlijk meer verdienden dan in hun vorige dienstbetrekking:
- —
voor een aantal werknemers door [A] forse bedragen werden gedeclareerd ten opzichte van het uitbetaalde netto salaris van die werknemers.
(…)
Hierbij heeft het hof rekening gehouden met het feit dat [belanghebbende] zich met (sic) gedurende een periode van drie jaren heeft bezig gehouden met belastingontduiking middels rechtspersonen, waarbij [belanghebbende] als feitelijk leidinggevende is opgetreden. Door middel van gebruikmaking van een constructie waarbij vennootschappen uit Gibraltar zijn betrokken, zijn aan werknemers betaalde loonvoordelen uit de boeken gehouden en is structureel te weinig loon op de aangiften loonbelasting in Nederland opgegeven. (…) [Belanghebbende] wordt door hel hof beschouwd de initiator van het opzetten van wat het hof noemt de Gibraltar-constructie.’
Tegen deze uitspraak is beroep in cassatie ingesteld door belanghebbende.’
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.23.
Naar aanleiding van het in 2.24 bedoelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 14 september 2010, nr. 08/0537, ECLI:NL:HR:2010:BM7500, het arrest van het Hof van 18 maart 2008 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft deze straf verminderd tot een gevangenisstraf van 23 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil in hoger beroep van belanghebbende betreft het antwoord op de volgende vragen:
- a.
Is het recht tot invordering van de onderhavige belastingaanslagen verjaard?
- b.
Is belanghebbende binnenlands belastingplichtig in Nederland?
- c.
Zijn de onderhavige belastingaanslagen tot de juiste bedragen opgelegd?
- d.
Zijn de onderhavige beschikkingen heffingsrente terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?
- e.
Is de boete tot terecht opgelegd?
- f.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van door hem geleden schade?
Het geschil in incidenteel hoger beroep van de Inspecteur betreft het antwoord op de volgende vragen:
- c.
Zijn de onderhavige belastingaanslagen tot de juiste bedragen opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de vragen b, c, d en e ontkennend en de vragen a en f bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de belastingaanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/330 en de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV, vermindering van de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 174.822 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 291.225, tot evenredige vermindering van de heffingsrente, tot vermindering van de boete tot 20% van de verschuldigde belasting en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/331.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Ten aanzien van vraag a
4.1.
Belanghebbende stelt dat het recht tot invordering van de belastingaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen is verjaard. De belastingrechter is evenwel niet bevoegd hierover te oordelen. De beoordeling van de invorderingskwestie is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Het Hof verklaart zich in zoverre onbevoegd.
Ten aanzien van vraag b
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet woonachtig is in Nederland en derhalve niet binnenlands belastingplichtig is.
4.3.
De AWR bepaalt in artikel 4, lid 1 dat waar iemand woont, naar de omstandigheden beoordeeld wordt. Tot de gedingstukken behoort een document van de gemeente [V] te België, waarmee een ambtenaar van die gemeente bevestigt dat belanghebbende op 21 november 1991 is afgevoerd van de registers van die gemeente; op het document staat belanghebbendes adres in Portugal vermeld. Tot de gedingstukken behoort voorts een document van de gemeente [U], waarop staat vermeld dat uit het persoonsregister van de gemeente blijkt dat belanghebbende is afgevoerd op 3 september 1990 naar Portugal. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de Inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende in Nederland woont.
4.4.
De Inspecteur heeft daartoe gesteld dat belanghebbende een postbusadres in Portugal heeft opgegeven; ‘apartado’ betekent volgens de Inspecteur postbus. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat uit de door belanghebbende gemaakte vliegreizen blijkt dat hij in Nederland woont; belanghebbende verbleef in het onderhavige jaar volgens de Inspecteur 255 dagen in Nederland. Verder heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende in Nederland actief is, namelijk als directeur van [B] B.V. (hierna: [B]). Ten slotte acht de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende op het vestigingsadres van [B] in Nederland verbleef.
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland woonde. Dat belanghebbende ten kantore van een vennootschap verblijft, acht het Hof niet aannemelijk. Belanghebbende heeft daarentegen gesteld dat hij, in geval van verblijf in Nederland, bij familie en kennissen en in hotels verbleef. Nu de Inspecteur voorts niets heeft gesteld omtrent een mogelijk woonadres van belanghebbende in Nederland en het feit dat belanghebbende in Portugal de beschikking had over een vakantiewoning ([…], […], […], […]), acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet in Nederland woonde. Belanghebbende is dan buitenlands belastingplichtig in Nederland. De vraag onder b dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van vraag c
4.6.
Partijen houdt verdeeld de vraag of de aanslag IB/PVV en de aanslag WAZ tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.7.
In hoger beroep heeft de inspecteur afstand gedaan van zijn standpunt dat belanghebbende uitdelingen heeft genoten. Derhalve twisten partijen uitsluitend over de hoogte van het gebruikelijk loon van belanghebbende. In dit verband merkt het Hof op dat belanghebbende weliswaar buitenlands belastingplichtig is voor de Nederlandse inkomstenbelasting (overweging 4.5), doch dat dit niet meebrengt dat bij belanghebbende over het onderhavige jaar, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2003, nr. 37 651, ECLI:NL:HR:2003:AE8398, geen gebruikelijk loon in aanmerking genomen kan worden. Gelet op de datum van totstandkoming van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Portugal tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen, te weten 20 september 1999, is de regeling inzake gebruikelijk loon niet te beschouwen als een eenzijdige posterieure wijziging van de Nederlandse belastingwetgeving die geen equivalent heeft in de Portugese belastingwetgeving.
4.8.
De Rechtbank heeft een gebruikelijk loon van ƒ 176.297 (€ 80.000) aannemelijk geacht. De Inspecteur stelt in incidenteel hoger beroep primair dat in het onderhavige jaar een gebruikelijk loon voor belanghebbende in aanmerking moet worden genomen van € 174.822. De Inspecteur stelt daartoe, naar het Hof de Inspecteur begrijpt, dat [C] voor de diensten van belanghebbende een tarief van ƒ 245 per uur rekent. Uitgaande van 52 werkweken per jaar van 40 uur per week en een vakantietoeslag van 8 procent, zou het gebruikelijk loon 70 procent van ƒ 550.368 belopen.
Naar het Hof de Inspecteur begrijpt, stelt de Inspecteur zich subsidiair op het standpunt, zoals hij heeft bepleit bij de Rechtbank, dat het gebruikelijk loon ƒ 176.297 (€ 80.000) dient te bedragen. Voor de Rechtbank heeft de Inspecteur bepleit dat voor het gebruikelijk loon moet worden aangesloten bij de betalingen aan [D], voor zover de betalingen van [A], rechtstreeks aan belanghebbende zijn toe te rekenen.
4.9.
Naar het Hof belanghebbende begrijpt, stelt hij zich primair op het standpunt dat geen gebruikelijk loon in aanmerking behoeft te worden genomen en subsidiair dat het gebruikelijk loon ƒ 127.815 (€ 58.000) bedraagt.
4.10.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar een gebruikelijk loon van € 174.822 kan worden toegerekend. Zoals belanghebbende terecht stelt, is het aantal door de Inspecteur gestelde declarabele uren per jaar en de vakantietoeslag bovenop het uurtarief niet realistisch.
4.11.
Ten aanzien van de hoogte van het gebruikelijk loon heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
‘4.8.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de hoogte van een zakelijk salaris van belanghebbende de omvang van de door hem verrichtte werkzaamheden in acht moet worden genomen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat belanghebbende directeur was van [A] en dat [A] in het onderhavige jaar een bruto omzet heeft behaald van ruim ƒ 10.000.000. voorts voerde belanghebbende de sollicitatiegesprekken met personen dien bij [H], [i], [j] en [K] in dient kwamen en (uiteindelijk) aan [A] werden uitgeleend en nam hij personen aan namens [H], [i] [j] en [K]. Gelet op het vorenoverwogene, acht de rechtbank aannemelijk dat het reëel is voor het onderhavige jaar een fictief loon voor belanghebbende in aanmerking te nemen van ƒ 176.297. (…)’.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank en maakt deze tot de zijne. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag behoort te worden vastgesteld.
4.12.
Ten aanzien van het genietingsmoment van het gebruikelijk loon heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
‘4.19.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat het genieting(s)moment van de inkomsten in 2001 is gelegen. De rechtbank overweegt dat artikel 13a, derde lid van de Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat het fictief loon in 2001 is genoten. (…)’.
Het Hof sluit zich ook nu aan bij het oordeel van de Rechtbank.
4.13.
Gelet op het vorenstaande vermindert het Hof de aanslag IB/PVV tof een berekend naar een belastbaar inkomen van € 80.000.
4.14.
Ten aanzien van de aanslag WAZ heeft het navolgende te gelden. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.13, is belanghebbende premie WAZ verschuldigd over het maximum premie-inkomen van € 38.118. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in het onderhavige jaar ook werkzaamheden in Portugal heeft verricht. Toepassing van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 staat dan niet in de weg aan de heffing van premie WAZ door Nederland. De aanslag WAZ is tot het juiste bedrag opgelegd.
Ten aanzien van vraag d
4.15.
Ten aanzien van de vraag of de beschikkingen heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd, heeft de Rechtbank het volgende geoordeeld:
‘4.32.
Belanghebbende heeft geen afzonderlijke argumenten aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat belanghebbende stelt dat de beschikkingen heffingsrente louter en alleen dienen te worden vernietigd nu zij van mening is dat de aanslagen dienen te worden vernietigd en dat, mochten de aanslagen worden verminderd, de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig moeten worden verminderd.
4.33.
Het berekenen van heffingsrente in een geval als het onderhavige vindt plaats op basis van artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van artikel 30f voornoemd bieden geen ruimte om in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Gesteld noch is gebleken dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel er toe dienen te leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege moet blijven of beperkt moet worden. Nu de aanslag in de WAZ dient te worden gehandhaafd, dient de bijbehorende beschikking heffingsrente eveneens te worden gehandhaafd. Nu de aanslag in de IB wordt verlaagd, wordt de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
4.34.
Het gelijk ten aanzien van de vierde in geschil zijnde vraag is derhalve deels aan belanghebbende.’.
4.16.
Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep geen afzonderlijke grieven ingebracht tegen de onderhavige beschikkingen heffingsrenten. Nu de in aanslag IB/PVV wordt verminderd, dient de bijbehorende beschikking heffingsrente evenredig te worden verminderd. De beschikking heffingsrente betreffende de aanslag WAZ wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van vraag e
4.17.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de boete. Het Hof ziet in de omstandigheid dat tussen de datum, waarop bezwaar tegen de aanslagen is ingediend en de datum waarop het Hof uitspraak doet, inmiddels tien jaren zijn verstreken, aanleiding om de boete verder te matigen overeenkomstig het subsidiaire standpunt van de Inspecteur tot 20% van de verschuldigde belasting.
Ten aanzien van vraag f
4.18.
Belanghebbende verzoekt het Hof de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, waaronder de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep en de griffierechten. Met betrekking tot de proceskosten verwijst het Hof naar zijn overwegingen dienaangaande hierna. Met betrekking tot de griffierechten overweegt het Hof dat van belanghebbende geen griffierecht is geheven in deze procedures.
4.19.
Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de door hem geleden schade is niet gemotiveerd. Het Hof wijst het verzoek derhalve af.
Slotsom
4.20.
De slotsom betreffende de procedure met het kenmerk 11/00414 (aanslag IB/PVV) is, dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/330 dient te, worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur vernietigen en de aanslag IB/PVV, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking verminderen.
4.21.
De slotsom betreffende de procedure met het kenmerk 11/00415 (aanslag WAZ) is, dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank met het nummer A WB 07/331 dient te worden bevestigd.
4.22.
Al hetgeen belanghebbende en de Inspecteur in hoger beroep verder hebben aangevoerd en overgelegd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Ten aanzien van de proceskosten
4.23.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep met het kenmerk 11/00414 gegrond is, acht het Hof termen aanwezig die Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.24.
Daarbij wordt uitgegaan van vier samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld of waarin belanghebbende verweer heeft gevoerd tegen een ongegrond incidenteel hoger beroep van de Inspecteur. Dit betreft de zaken met kenmerk 11 /00409, 11/00411, 11/00412 en 11/00414.
4.25.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 4 (punten) × € 490 (waarde per punt) × 1,5 (factor gewicht van de zaak) × 1,5 (factor samenhangende zaken) is in totaal € 4.410.
4.26.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.27.
Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van (totaalbedrag : aantal zaken =) € 1.102,50.
5. Beslissing
Het Hof:
- —
verklaart zich onbevoegd met betrekking tot de vraag of het recht tot invordering van de onderhavige aanslagen en bijbehorende beschikkingen is verjaard;
- —
verklaart het hoger beroep van belanghebbende met het kenmerk 11/00414 gegrond en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
- —
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/330;
- —
verklaart het beroep tegen de desbetreffende uitspraken van de Inspecteur gegrond; vernietigt deze uitspraken van de Inspecteur;
- —
vermindert de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.000;
- —
vermindert de bijbehorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- —
vermindert de boetebeschikking tot 20% van de verschuldigde inkomstenbelasting;
- —
verklaart het hoger beroep van belanghebbende met het kenmerk 11/00415 ongegrond;
- —
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank met het nummer AWB 07/331; en
- —
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.102,50.
Aldus gedaan op [17 SEP 2015] door P.A.G.M. Cools, voorzitter, J. Swinkels en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetel
Het aanwenden, van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a)
de naam en het adres van de indiener;
- b)
een dagtekening;
- c)
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d)
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.