Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2014, nr. 13/00535
ECLI:NL:GHARL:2014:235
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
13/00535
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:235, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑01‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:34, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Regeling Wfsv. Indeling. Concernaansluiting. Ingangstijdstip?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 13/00535
uitspraakdatum: 14 januari 2014
nummer /
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het beroep van
[X] B.V. c.s. te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak op bezwaar van 7 februari 2013 van
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur) inzake een beschikking als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling Wfsv.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Met dagtekening 25 oktober 2012 heeft [X] B.V. (hierna: [X]) mede namens een aantal in het verzoek vermelde vennootschappen verzocht te beslissen dat zij met ingang van 1 januari 2010 zijn aangesloten bij dezelfde sector.
1.2.
De Inspecteur heeft bij beschikking van 12 november 2012 het verzoek ingewilligd met dien verstande dat als ingangsdatum geldt 1 september 2012.
1.3.
Belanghebbenden hebben bij brief van 21 november 2012 bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.
1.4.
Het beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar is op 16 april 2013 bij de Inspecteur ingekomen. Na doorzending is het op 18 april 2013 ter griffie ingekomen.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar behandeld de beroepen met de kenmerken 13/00533, 13/00534 en 13/00535. Namens belanghebbenden is daar verschenen mr. [A], bijgestaan door mr. [B] en [C]. Namens de Inspecteur is verschenen mr. [D], bijgestaan door [E]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
De bedrijven van belanghebbenden behoren tot een economische of organisatorische eenheid als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling Wfsv. Met dagtekening 25 oktober 2012 hebben belanghebbenden de Inspecteur verzocht te beslissen dat zij met ingang van 1 januari 2010 aangesloten zijn bij dezelfde sector.
2.2.
Bij beschikking van 12 november 2012 heeft de Inspecteur het verzoek toegewezen “met dien verstande, dat als ingangsdatum niet kan gelden 1 januari 2010, maar 1 september 2012”.
2.3.
Bij brief van 21 november 2012 schrijft [X] aan de Inspecteur onder meer:
“Tijdens een telefonisch (…) heeft [X] opnieuw haar standpunt te kennen gegeven dat, (…) wet en regelgeving niet in de weg staan aan haar verzoek om de aansluiting met terugwerkende kracht te verlenen vanaf 1 januari 2010. (…) Zoals telefonisch besproken zullen wij in deze brief de nadere onderbouwing geven van ons verzoek, met het verzoek om de beschikking van 12 november jl. te herzien.”
2.4.
Bij brief van 7 februari 2013 schrijft de Inspecteur aan belanghebbenden onder meer:
“In deze brief deel ik u – onder intrekking van de eerdere beschikking van 12 november 2012 – mijn nader gemotiveerde beslissing op uw verzoek van 25 oktober 2012 mede.
Beslissing
Ik wijs uw verzoek toe met dien verstande dat als ingangsdatum niet kan gelden 1 januari 2010, maar 1 september 2012”
2.5.
Bij brief van 13 december 2012 hebben belanghebbenden pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 12 november 2012.
2.6.
Bij e-mailbericht van 13 februari 2013 schrijft de Inspecteur aan belanghebbenden onder meer:
“Inzake [X] (terugwerkende kracht concernaansluiting) is de beschikking van 12 november 2012 vervangen door de nu toegezonden beschikking van 7 februari 2013. Het door u reeds pro forma ingediende bezwaar tegen de beschikking van 12 november 2012 geldt van rechtswege (art. 6.19 Awb) nu als bezwaar tegen de nieuwe beschikking van 7 februari 2013 en hoeft dus niet opnieuw te worden ingediend.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Tussen partijen is in geschil of de concernaansluiting ingaat op 1 september 2012, zoals de Inspecteur verdedigt, of op 1 januari 2010, zoals belanghebbenden verdedigen.
3.2.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Belanghebbenden hebben bij brief van 21 november 2012 verzocht de beschikking van 12 november 2012 te herzien. Deze brief moet naar het oordeel van het Hof worden aangemerkt als bezwaarschrift tegen die beschikking. De hiervoor aangehaalde brief van 7 februari 2013 is naar het oordeel van het Hof aan te merken als uitspraak op dat bezwaarschrift.
4.2.
Artikel 5.4 van de Regeling Wfsv bepaalt dat de inspecteur in daar omschreven gevallen kan beslissen dat twee of meer werkgevers aangesloten zijn bij dezelfde sector.
4.3.
Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat wet en regelgeving niet in de weg staan aan inwilliging van hun verzoek deze zogenoemde concernaansluiting te laten ingaan op 1 januari 2010. Voorts stellen belanghebbenden zich op het standpunt dat de Inspecteur verplicht is een verzoek om concernaansluiting in te willigen, indien aan de geldende voorwaarden is voldaan. Dat geldt ook voor de in het verzoek opgenomen ingangsdatum, aldus belanghebbenden.
4.4.
Uit de tekst van artikel 5.4 van de Regeling Wfsv, in het bijzonder uit het gebruik van het woord ‘kan’, volgt naar het oordeel van het Hof dat de Inspecteur de bevoegdheid heeft een verzoek in te willigen, maar dat hij daartoe niet verplicht is. Ook is de Inspecteur niet verplicht gevolg te geven aan een verzoek van een belanghebbende de concernaansluiting te laten ingaan op een bepaalde datum. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid is de Inspecteur gehouden te handelen overeenkomstig door hem vastgestelde beleidsregels (artikel 4:81 tot en met 4:84 van de Awb) en in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur. Er zijn in casu geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de Inspecteur anders heeft gehandeld.
4.5.
Daaraan doet niet af dat de indeling wel met terugwerkende kracht kan worden aangepast in gevallen waarin een werkgever ten onrechte was ingedeeld in een andere sector dan die waarbij hij op grond van artikel 96 van de Wet financiering sociale verzekeringen van rechtswege was aangesloten. In het onderhavige geval gaat het immers om werkgevers die waren ingedeeld bij de juiste sector, zij het dat zij bij een andere sector werden ingedeeld nadat de Inspecteur dat had besloten bij beschikking als bedoeld in artikel 5.4 van de Regeling Wfsv. De Inspecteur handelt dan ook niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door terugwerkende kracht wel toe te staan bij een sectorwijziging in verband met een onjuiste indeling en niet bij een sectorwijziging op verzoek van de werkgever.
4.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 14 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, | De voorzitter, |
(C.E. te Brake) | (J. van de Merwe) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 januari 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EHDen Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.