HR, 07-02-2017, nr. 16/01577
ECLI:NL:HR:2017:802
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-02-2017
- Zaaknummer
16/01577
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:802, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑02‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:882, Niet ontvankelijk
Uitspraak 07‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Publicatie arresten Hoge Raad die zijn afgedaan met art. 80a RO, inclusief schriftuur n.a.v. een wetenschappelijk onderzoek. Zie NJB 2018/301, afl. 6, p. 404-412.
Partij(en)
7 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/01577
AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 februari 2016, nummer 20/000944-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017.
Cassatieschriftuur inzake:
[verdachte],
wonende te [woonplaats], verdachte,
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
MIDDEL I
Vanwege de samenhang tussen verschillende klachten en de leesbaarheid van de schriftuur zullen hieronder in een middel meerdere klachten naar voren worden gebracht.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 41 Sr alsmede 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte op 8 augustus 2011 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen heeft geschopt en meermalen gewelddadig heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden nu uit bewijsoverwegingen van het hof afgeleid moet worden dat het hof niet heeft vast kunnen stellen dat verdachte [slachtoffer] meermalen mishandelend gewelddadig heeft geduwd, waardoor letsel/pijn is veroorzaakt, zodat het arrest, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Voorts heeft het hof in het arrest met betrekking tot een door de verdachte gevoerd noodweerverweer overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] zich zodanig heeft verweerd in de loop van de confrontatie ten gevolge waarvan alsnog een noodweersituatie is ontstaan voor verdachte, in welke context het schoppen door verdachte zou moeten worden bezien, welke overweging onbegrijpelijk is nu het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] heeft geschopt nadat [slachtoffer] hem bij de keel had gegrepen, zodat de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen is omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is onder meer ten laste gelegd, dat:
"hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2011 tot en met 12 augustus 2011 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (meermalen) heeft geschopt en/of (meermalen) gewelddadig heeft geduwd en/of een brandende sigaret tegen haar gezicht heeft gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden".
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 februari 2016 is onder meer vermeld dat aldaar door de raadsman is aangevoerd:
"()
Ik wil beginnen met de verklaring van mijn cliënt bij de politierechter:
"Het is drie maanden geleden. We hebben ruzie gehad. Maar de beweringen kloppen niet. Het schoppen en met een brandende sigaret tegen haar gezicht gooien kloppen niet. Ik heb haar van me afgeduwd. Ze is mij hysterisch aangevlogen en ik heb haar alleen van me afgeduwd.
Daardoor is ze gevallen. ()
()
Het duwen wordt door mijn cliënt niet ontkend. ()
()
Alleen de verklaring van aangeefster ten overstaan van de raadsheer-commissaris is betrouwbaar. Daaruit volgt echter niet dat aangeefster pijn of letsel heeft overgehouden aan het enkele duwen door mijn cliënt.
Indien het hof het verweer passeert, dan stelt de verdediging dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Aangeefster heeft zo hard als ze kon in de keel van mijn cliënt geknepen.
Van eigen schuld aan de zijde van mijn cliënt was geen sprake. Er is dus geen sprake van culpa in causa. Is het wegduwen van aangeefster noodzakelijk geweest? Ja, dat denk ik wel. Dat is wel het minste dat mag worden gedaan ter verdediging van het eigen lijf. Het is proportioneel en het is subsidiair. In dat geval dient derhalve ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
()"
1.3
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard, dat:
"hij op 8 augustus 2011 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen heeft geschopt en meermalen gewelddadig heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. "
1.4
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het hof een aantal bewijsmiddelen gebezigd. Zo heeft het hof onder meer als bewijsmiddel (1) de aangifte gebezigd, inhoudende onder meer:
"()
Ik zag dat [verdachte] zich groot maakte en agressief werd.
Ik heb mij omgedraaid en liep in de richting van de keuken. ()
()
Op het moment dat ik met de rug naar [verdachte] toe stond, hoorde ik een spuuggeluid.
[verdachte] spuugde op dat moment tegen mijn billen.
Op het moment dat ik mij omdraaide zag dat [verdachte] gek werd. Ik voelde dat [verdachte] mij diverse malen met kracht ter hoogte van mijn schouders duwde. Ik voelde hiervan erge pijn. Ik werd hard tegen de keuken aangeduwd. Ik kwam tevens met mijn heupen tegen het aanrecht.
Dit deed pijn.
Ik zag en voelde dat [verdachte] mij onderuit schopte. Ik weet dat er met kracht geschopt werd.
() Ik zag dat [verdachte] zich mijn richting uitdraaide en op mij in begon te schoppen. Ik ben diverse malen aangevallen en weer opgestaan. Alle schoppen werden met geschoeide voet gegeven. () "
1.5
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (3) gebezigd een verklaring van de getuige [getuige], inhoudende onder meer:
"()
[slachtoffer] vertelde mij dat [verdachte] op haar had gespuugd, haar had uitgescholden en haar een aantal keren had geduwd. [slachtoffer] vertelde mij dat ze [verdachte] vervolgens bij zijn keel had gegrepen, waarna hij haar een aantal keren flink heeft geschopt. [slachtoffer] vertelde mij dat ze hierdoor met haar hoofd op het aanrecht was gevallen. Toen ze wilde opstaan heeft hij haar nog een aantal keren geschopt.“
1.6
Voorts heeft het hof als bewijsmiddel (4) gebezigd een bij de raadsheer-commissaris aflegde verklaring van [slachtoffer], inhoudende onder meer:
"Op 8 augustus 2011 heb ik ruzie gekregen met [verdachte], dat was meer dan een woordenwisseling. Het is er hard aan toe gegaan en er is over en weer geduwd. Ik herinner me nog wel dat [verdachte] heeft gespuugd, maar ik herinner me niet meer hoe dat precies is gegaan. Ik ben meerdere malen met kracht geduwd. Tijdens het gevecht zijn er blauwe plekken ontstaan op mijn been, op mijn heup en op mijn arm. "
1.7
Voorts heeft het hof de door verdachte ter zitting in hoger beroep d.d. 25 februari 2013 afgelegde verklaring voor het bewijs gebezigd, inhoudende:
"Het is waar dat er een confrontatie is geweest zijn tussen mij en [slachtoffer] op 8 augustus 2011. Ik heb haar twee, drie of vier keer geduwd. "
1.8
In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
"() Anders dan de raadsman meent, bestaat er naar het oordeel van het hof geen reden te twijfelen aan aangifte van [slachtoffer]. Het hof acht die verklaring betrouwbaar en neemt die tot uitgangspunt. () Bovendien passen de letsels die het hof op de foto's in het dossier heeft waargenomen en ter terechtzitting heeft besproken meer bij het in de aangifte omschreven geweld, in het bijzonder het schoppen, dan bij het handelen zoals door verdachte toegegeven, te weten het enkel duwen van [slachtoffer]. ()"
1.9
Voorts heeft het hof in het arrest (met betrekking tot het noodweer-verweer) overwogen:
"Zoals hiervoor is overwogen, neemt het hof de aangifte van [slachtoffer] als uitgangspunt voor hetgeen op 8 augustus in haar woning is voorgevallen tussen haar en de verdachte. Op basis daarvan stelt het hof vast dat er in die dag op enig moment een meningsverschil ontstond tussen [slachtoffer] en de verdachte. [slachtoffer] is toen naar de keuken gelopen. Verdachte is haar achterna gelopen en heeft, terwijl [slachtoffer] met haar rug naar verdachte toestond, naar [slachtoffer] gespuugd.
[slachtoffer] heeft zich omgedraaid en voelde toen dat verdachte haar duwde. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens verschillende keren geschopt.
Uit het aangifte blijkt wel dat [slachtoffer] zich kranig heeft verweerd. Zij heeft dat in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris ook bevestigd. Dat neemt echter niet weg dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte is begonnen fysiek geweld uit te oefenen op [slachtoffer]. Zelfs als [slachtoffer] mede debet is geweest aan het oplopen van de tot dan toe mondeling verlopen ruzie, moet worden vastgesteld dat verdachte degene was die achter [slachtoffer] is aangelopen naar de keuken, naar haar heeft gespuugd en haar heeft geduwd alvorens het tot een handgemeen tussen beide kwam, waarbij verdachte [slachtoffer] vervolgens heeft geschopt.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken was er -in elk geval totdat verdachte en [slachtoffer] daadwerkelijk met elkaar in een worsteling raakten- geen sprake van een situatie waarbij verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] moest verdedigen. Het omgekeerde was naar het oordeel van het hof juist het geval. Dat [slachtoffer] zich zodanig heeft verweerd dat in de loop van de confrontatie alsnog een noodweersituatie is ontstaan voor verdachte, in welke context het schoppen door verdachte dan zou moeten worden bezien, is evenmin aannemelijk geworden. Nu het hof tot de slotsom komt dat er in het geheel geen noodweersituatie heeft bestaan voor verdachte, komt hem ook geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe. "
1.10
Uit de overwegingen van het hof kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat het hof klaarblijkelijk van mening is geweest dat de letsels niet ten gevolge van het duwen zijn ontstaan maar door het schoppen zulks terwijl dit in strijd is met hetgeen het hof bewezen heeft geacht, te weten dat verdachte [slachtoffer] ook meermalen mishandelend gewelddadig heeft geduwd, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Gelet hierop is het arrest, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed. Niet kan worden gesteld dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht, nu het hof (ook) bewezen heeft geacht dat verdachte [slachtoffer] (meermalen) heeft geschopt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] pijn/letsel heeft bekomen. Dat er geen sprake is geweest van mishandeling door gewelddadig duwen is immers (mede) van belang in het kader van de beoordeling van het noodweer-verweer (zie hieronder, 1.11).
1.11
De verwerping van het noodweer-verweer, in het kader waarvan het hof heeft overwogen dat [slachtoffer] zich niet zodanig heeft verweerd dat in de loop van de confrontatie alsnog een noodweersituatie is ontstaan voor verdachte, in welke context het schoppen door verdachte dan zijn moeten worden bezien, is naar de mening van verdachte in strijd met hetgeen het hof in de bewijsmiddelen heeft vastgesteld, te weten dat [slachtoffer] verdachte bij zijn keel heeft gegrepen waarna verdachte [slachtoffer] een aantal keren heeft geschopt (zie hierboven 1.5). Mede gelet op hetgeen ter zitting in hoger beroep is aangevoerd, te weten dat [slachtoffer] verdachte met kracht de keel heeft dichtgeknepen (zie hierboven, 1.2) is de verwerping van het verweer onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.