Hof 's-Hertogenbosch, 24-02-2016, nr. 20-000944-15
ECLI:NL:GHSHE:2016:882
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-02-2016
- Zaaknummer
20-000944-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:882, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑02‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:802, Niet ontvankelijk
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2015:503
Uitspraak 24‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Opnieuw veroordeling wegens huiselijk geweld na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad. Geen reden te twijfelen aan de aangifte van de (ex-)vriendin van verdachte. Niet aannemelijk dat er een noodweersituatie heeft bestaan. Anders dan de raadsman acht het hof zich voldoende geïnformeerd om te kunnen bepalen tot welke straf of straffen de verdachte moet worden veroordeeld. Het hof weegt mee dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep erop lijkt te duiden dat de verdachte en het slachtoffer zich hebben verzoend en dat sinds het strafbare feit meer dan vier jaar is verstreken. Het hof is van oordeel dat bij die stand van zaken kan worden volstaan met lagere straffen dan die door de politierechter zijn opgelegd en door de advocaat-generaal zijn gevorderd.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000944-15
Uitspraak : 24 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond van 11 november 2011, parketnummer 04-850318-11, in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam van de verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1984,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is verdachte van poging tot zware mishandeling (primair ten laste gelegd) vrijgesproken en wegens mishandeling (subsidiair ten laste gelegd) veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Op het hoger beroep heeft het hof, in een andere samenstelling, bij arrest van 11 maart 2013 beslist. Dat arrest hield opnieuw een vrijspraak in van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en een veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling tot de door de politierechter opgelegde straffen.
De Hoge Raad heeft deze uitspraak van het hof bij arrest van 3 maart 2015 gecasseerd om de reden dat uit het proces-verbaal van de door dit hof op 25 februari 2013 gehouden terechtzitting niet bleek dat aan de verdachte het recht was gelaten het laatst te spreken. De Hoge Raad heeft de zaak daarom teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw zou worden berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zal vrijspreken, de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken, subsidiair dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en meer subsidiair dat het onderzoek zal worden heropend om een nieuw reclasseringsrapport over de verdachte te laten uitbrengen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het vonnis waarvan beroep verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2011 tot en met 12 augustus 2011 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [A] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [A] gewelddadig heeft geduwd en/of geschopt, waardoor voornoemde [A] met haar hoofd tegen het keukenblad, althans een hard voorwerp, is gevallen en/of een brandende sigaret tegen het gezicht van voornoemde [A] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 8 augustus 2011 tot en met 12 augustus 2011 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [A] (meermalen) heeft geschopt en/of (meermalen) gewelddadig heeft geduwd en/of een brandende sigaret tegen haar gezicht heeft gegooid, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof acht niet bewezen dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [A] . De verdachte zal daarom daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2011 in de gemeente Weert opzettelijk mishandelend [A] meermalen heeft geschopt en meermalen gewelddadig heeft geduwd, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van aangifte, in de wettelijke vorm opgemaakt door surveillant [verbalisant 1] op 15 augustus 2011, pagina 35 tot en met 40 van het politiedossier met registratienummer PL233D2011077849 van de politie regio Limburg Noord, district Midden Limburg, basiseenheid Leudal/Maasgouw, inhoudende als verklaring van [A] :
Op maandag 8 augustus 2011 kwam ik samen met [B] en [de verdachte] aan in mijn woning. Het betreft perceel [adres 2] te Weert, gemeente Weert. Op het moment dat we de woonkamer binnenliepen zag ik dat [de verdachte] boos werd. Ik zag dat aan zijn houding. Ik zag dat [de verdachte] zich groot maakte en agressief werd.
Ik heb mij omgedraaid en liep in de richting van de keuken. Het is een open keuken. Ik zag dat [de verdachte] mij achterna de keuken in liep.
Ik zag dat [de verdachte] wederom de confrontatie opzocht.
Ik zag dat [de verdachte] de kipfilet met marinade omgooide. Ik bukte mij om de kip van de grond te pakken. Op het moment dat ik met de rug naar [de verdachte] toe stond, hoorde ik een spuuggeluid. [de verdachte] spuugde op dat moment tegen mijn billen.
Op het moment dat ik mij omdraaide zag ik dat [de verdachte] gek werd. Ik voelde dat [de verdachte] mij diverse malen met kracht ter hoogte van mijn schouders duwde. Ik voelde hiervan erge pijn. Ik werd hard tegen de keuken aangeduwd. Ik kwam tevens met mijn heupen tegen het aanrecht. Dit deed pijn.
Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij onderuit schopte. Ik weet dat er met kracht geschopt werd. Ik schoot op dat moment onderuit en viel met de achterzijde van mijn hoofd op het keukenblad. Ik voelde me op dat moment duizelig en viel op de grond.
Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij continu onderuit wilde trappen.
Ik zag dat [de verdachte] zich mijn richting uitdraaide en op mij in begon te schoppen. Ik ben diverse malen gevallen en weer opgestaan. Alle schoppen werden met geschoeide voet gegeven. Voordat ik weer stevig kon gaan staan, werd ik weer onderuit geschopt.
Ik had pijn aan mijn hele lichaam.
Naar aanleiding van genoemd incident heb ik het volgend zichtbaar letsel:
- Zichtbaar blauwe plekken aan mijn linkerbeen ter hoogte van mijn kuit en bovenbeen.
- Een blauwe plek ter hoogte van mijn knie aan mijn rechterbeen.
- Blauwe plek op mijn rechtervoet, net onder mijn enkel.
- Blauwe plek ter hoogte van mijn linker en rechter bovenarm.
- Tevens heb ik een bult op de achterzijde van mijn hoofd.
- Blauwe plek aan beide kanten ter hoogte van mijn heupen.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt door aspirant [verbalisant 2] op 16 augustus 2011, pagina 48 en 49 van voornoemd politiedossier met registratienummer PL233D2011077849, inhoudende als verklaring van [C] :
[A] [het hof begrijpt: [A] ] heeft mij verteld over de situatie die zich heeft afgespeeld bij haar in de woning. Zij liet mij haar blauwe plekken op haar benen zien. Ik zag dat [A] op haar bovenbenen flinke bloeduitstortingen had, ook op haar enkel zag ik blauwe plekken. Ik schrok hiervan en vroeg hoe ze hieraan kwam. Ik hoorde dat [A] zei: ‘dit heeft [de verdachte] mij aangedaan’.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige, in de wettelijke vorm opgemaakt door surveillant [verbalisant 3] op 16 augustus 2011, pagina 52 tot en met 54 van voornoemd politiedossier met registratienummer PL233D2011077849, inhoudende als verklaring van [D] :
Op maandag 8 augustus 2011 stuurde [A] [het hof begrijpt: [A] ] mij een berichtje via What’s App. In dit bericht stond dat haar telefoon was gevallen en haar scherm kapot was gegaan. Vervolgens heb ik haar op haar huistelefoon even gebeld. Ik vond [A] op dat moment heel kortaf en ik hoorde een angst in haar stem. Vervolgens hoorde ik [A] schreeuwen. Vervolgens werd de verbinding verbroken. Ik heb [A] na een aantal minuten toch maar een berichtje gestuurd met de tekst: ‘moet ik komen?’ [A] antwoordde met: ‘ja, nu’. Vervolgens ben ik meteen naar de woning van [A] gelopen. Ik zag dat [A] angstig keek. [A] deed haar broek omlaag en liet mij een aantal rode vlekken op haar been zien. Ik zag een aantal grote rode vlekken verspreid over haar linker been. [A] vertelde mij dat [de verdachte] op haar had gespuugd, haar had uitgescholden en haar een aantal keren had geduwd. [A] vertelde mij dat ze [de verdachte] vervolgens bij zijn keel had gegrepen, waarna hij haar een aantal keren flink heeft geschopt. [A] vertelde mij dat ze hierdoor met haar hoofd op het aanrecht was gevallen. Toen ze wilde opstaan heeft hij nog een aantal keren geschopt.
4. Het proces-verbaal van getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris op 14 januari 2013, inhoudende als verklaring van [A] :
Op 15 augustus 2011 ben ik naar de politie gegaan om een melding te maken van een incident dat heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2011. Op 8 augustus 2011 heb ik ruzie gekregen met [de verdachte] , dat was meer dan een woordenwisseling. Het is er hard aan toegegaan en er is over en weer geduwd. Ik herinner me nog wel dat [de verdachte] heeft gespuugd, maar ik herinner me niet meer hoe dat precies is gegaan. Ik ben meerdere malen met kracht geduwd. Tijdens het gevecht zijn er blauwe plekken ontstaan op mijn been, op mijn heup en op mijn arm.
5. De waarneming van het hof van een foto in voornoemd politiedossier met registratienummer PL233D2011077849, gedaan ter terechtzitting van 25 februari 2013, namelijk:
De voorzitter toont de kleurenfoto’s van het letsel van [A] op pagina’s 41 en 57 van het politiedossier en deelt mede dat het hof verschillende bloeduitstortingen waarneemt, onder meer aan de achterzijde van het linkerbeen van [A] , vlak boven de knie.
6. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 25 februari 2013, inhoudende:
Het is waar dat er een confrontatie is geweest tussen mij en [A] op 8 augustus 2011.
Ik heb haar twee, drie of vier keer geduwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring die [A] bij gelegenheid van haar aangifte heeft afgelegd, als onbetrouwbaar terzijde moet worden gesteld.
Het hof verwerpt dit verweer. Anders dan de raadsman meent, bestaat naar het oordeel van het hof geen reden te twijfelen aan de aangifte van [A] . Het hof acht die verklaring betrouwbaar en neemt die tot uitgangspunt. De verklaring is korte tijd (enkele dagen) na het voorval afgelegd, is gedetailleerd en vindt bevestiging in de verklaringen van de getuigen [C] en [D] . Bovendien passen de letsels die het hof op de foto’s in het dossier heeft waargenomen en ter terechtzitting heeft besproken meer bij het in de aangifte omschreven geweld, in het bijzonder het schoppen, dan bij het handelen zoals door verdachte toegegeven, te weten het enkel duwen van [A] . Het standpunt van de raadsman dat niet duidelijk is wanneer de foto’s zijn genomen en daarom niet kan worden vastgesteld of de daarop afgebeelde letsels door dit voorval zijn ontstaan, moet naar het oordeel van het hof terzijde worden geschoven. Het hof wijst in dat verband op de verklaring van de getuige [D] : zij heeft nadat de mishandeling had plaatsgevonden, later die week foto’s gemaakt van het letsel.
Ook het standpunt van de raadsman dat de verklaring van de getuige [C] niet kan kloppen, moet terzijde worden geschoven. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan in zijn algemeenheid niet met juistheid worden gesteld dat blauwe plekken nooit op de dag van de geweldsinwerking ontstaan.
Bij de raadsheer-commissaris heeft [A] op 14 januari 2013 nog eens bevestigd dat zij met kracht is geduwd door verdachte. Andere aspecten van de mishandeling zegt zij zich dan niet meer te herinneren, maar zij komt er - ten opzichte van haar aangifte van omstreeks anderhalf jaar daarvoor - in elk geval niet expliciet op terug.
Het hof overweegt nog dat de omstandigheid dat er (volgens verdachte) tussen [A] , [C] en [D] een vriendschap bestaat, geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid en bewijswaarde van hun verklaringen. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat hun verklaringen ten nadele van verdachte en in strijd met hetgeen daadwerkelijk is voorgevallen op elkaar zouden zijn afgestemd.
Anders dan door de raadsman bepleit, volgt het hof dan ook de lezing die [A] in haar aangifte van 15 augustus 2011 met betrekking tot de confrontatie op 8 augustus 2011 heeft gegeven, en niet die van verdachte.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Omdat een geslaagd beroep op noodweer ter zake van het subsidiaire feit naar het oordeel van het hof niet tot ontslag van alle rechtsvervolging maar tot vrijspraak zou leiden, wordt dit verweer in dit kader besproken.
Volgens de verdediging zou verdachte zich hebben moeten verweren tegen een ogenblikkelijke aanranding door [A] . [A] zou verdachte hebben aangevallen. Dat verdachte [A] toen geduwd heeft, moet worden gezien als een proportionele reactie daarop.
Het hof acht dat niet aannemelijk geworden en verwerpt daarom het verweer. Zoals hiervoor is overwogen, neemt het hof de aangifte van [A] als uitgangspunt voor hetgeen op 8 augustus in haar woning is voorgevallen tussen haar en verdachte. Op basis daarvan stelt het hof vast dat er die dag op enig moment een meningsverschil ontstond tussen [A] en verdachte. [A] is toen naar de keuken gelopen. Verdachte is haar achterna gelopen en heeft, terwijl [A] met haar rug naar verdachte toe stond, naar [A] gespuugd. [A] heeft zich omgedraaid en voelde toen dat verdachte haar duwde. Verdachte heeft [A] vervolgens verschillende keren geschopt.
Uit de aangifte blijkt wel dat [A] zich kranig heeft verweerd. Zij heeft dat in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris ook bevestigd. Dat neemt echter niet weg dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte is begonnen fysiek geweld uit te oefenen op [A] . Zelfs als [A] mede debet is geweest aan het oplopen van de tot dan toe mondeling verlopen ruzie, moet worden vastgesteld dat verdachte degene was die achter [A] is aangelopen naar de keuken, naar haar heeft gespuugd en haar heeft geduwd alvorens het tot een handgemeen tussen beide kwam, waarbij verdachte [A] nog heeft geschopt.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken was er - in elk geval totdat verdachte en [A] daadwerkelijk met elkaar in een worsteling raakten - geen sprake van een situatie waarbij verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [A] moest verdedigen. Het omgekeerde was naar het oordeel van het hof juist het geval. Dat [A] zich zodanig heeft verweerd dat in de loop van de confrontatie alsnog een noodweersituatie is ontstaan voor verdachte, in welke context het schoppen door verdachte dan zou moeten worden bezien, is evenmin aannemelijk geworden. Nu het hof tot de slotsom komt dat er in het geheel geen noodweersituatie heeft bestaan voor verdachte, komt hem ook geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toe.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde feit wordt als “mishandeling” gekwalificeerd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld. Het moet voor het slachtoffer bedreigend en angstaanjagend zijn geweest om in haar eigen huis, waar op dat moment ook hun dochter van vier jaar oud aanwezig was, met zoveel agressie bejegend te worden door haar (ex-)partner. Van een mishandeling als de onderhavige kan het slachtoffer nog lange tijd gevolgen ondervinden, in het bijzonder geestelijk. Verdachte leek zich dat ten tijde van de vorige procedure bij het hof (terechtzitting van 25 februari 2013) niet te realiseren. In de onderhavige procedure heeft hij ervoor gekozen om niet bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. Verdachte heeft zodoende nog altijd geen verantwoordelijkheid genomen voor de geweldsescalatie die op 8 augustus 2011 heeft plaatsgevonden. Het hof rekent hem dit aan.
Het hof weegt in de onderhavige zaak voorts mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweld in de huiselijke sfeer.
Anderzijds weegt het hof ook mee dat verdachte sinds de onderhavige zaak niet meer voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat de betekening van de dagvaarding in hoger beroep erop lijkt te duiden dat de verdachte en het slachtoffer zich mogelijk hebben verzoend. Het hof weegt voorts mee dat sinds het feit meer dan vier jaar is verstreken.
Anders dan de raadsman acht het hof zich voldoende geïnformeerd om te kunnen bepalen tot welke straf of straffen de verdachte moet worden veroordeeld. Het acht het anders gezegd niet noodzakelijk om over de verdachte opnieuw een reclasseringsrapport te laten opmaken. Dat was de voorwaarde die de raadsman aan daartoe strekkende verzoek ten grondslag heeft gelegd; het voorwaardelijke verzoek wordt daarom verworpen.
Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat bij de hiervoor beschreven stand van zaken kan worden volstaan met lagere straffen dan die door de politierechter zijn opgelegd en door de advocaat-generaal zijn gevorderd. Het hof is van oordeel dat op dit moment een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. R.C.C. van Leest, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 24 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.