Vgl. o.a. HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406, NJ 2008/250.
HR, 18-12-2018, nr. 17/03274 B
ECLI:NL:HR:2018:2346
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-12-2018
- Zaaknummer
17/03274 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2346, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1229
ECLI:NL:PHR:2018:1229, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2346
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0069
Uitspraak 18‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op broek onder klaagster t.z.v. verdenking van winkeldiefstal. Rb heeft klaagster n-o verklaard in haar beklag op de grond dat klaagschrift meer dan 3 maanden na sepotbeslissing is ingediend. Termijn van art. 552a.3 Sv (3 maanden na einde vervolgde zaak) of termijn van art. 552a.4 Sv (2 jaren na inbeslagneming) van toepassing? Van vervolgde zaak in de zin van art. 552a.3 Sv is geen sprake wanneer zaak, zonder dat rechter in zaak betrokken is, met sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van situatie waarin geen vervolging is ingesteld a.b.i. art. 552a.4 Sv zodat klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking moet zijn ingediend (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BC9406). Kennelijk oordeel Rb dat, gelet op sepotbeslissing, sprake is van vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
18 december 2018
Strafkamer
nr. S 17/03274 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 7 februari 2017, nummer RK 16/4465, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft C.M. Emeis, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beklag.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Ontvankelijkheid van het verzoek
Artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een klaagschrift binnen drie maanden nadat de (reeds) vervolgde zaak tot een einde is gekomen ter griffie ingediend moet zijn.
Klaagster is op 14 juni 2016 door middel van een brief op de hoogte gesteld van de beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren in verband met onvoldoende bewijs. Nu het onderhavige klaagschrift pas op 3 oktober 2016 ter griffie is ingediend, stelt de rechtbank vast dat dit klaagschrift meer dan drie maanden nadat de sepotbeslissing is genomen, is ingediend. Daarom kan klaagster niet worden ontvangen in haar beklag."
2.3.
Art. 552a, derde en vierde lid, Sv luidt:
"3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
4. Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking is geschied. De rechtbank is bevoegd tot afdoening tenzij de vervolging mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift of het verzoek een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval zendt de griffier het klaagschrift of het verzoek ter afdoening aan het gerecht, bedoeld in het vorige lid."
2.4.
Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a, derde lid, Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a, vierde lid, Sv zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming, kennisneming of ontoegankelijkmaking moet zijn ingediend (vgl. HR 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9406). Het kennelijke oordeel van de Rechtbank dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Den Haag, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.
Conclusie 06‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie A-G. Beslag en beklag. In geval de zaak eindigt met een sepot is de beklagtermijn van art. 552a lid 4 Sv van toepassing. De A-G stelt zich op het standpunt dat de HR de bestreden beschikking moet vernietigen.
Nr. 17/03274 B Zitting: 6 november 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 7 februari 2017 de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het namens haar ingediende klaagschrift, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan haar van een onder haar inbeslaggenomen broek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. C.M. Emeis, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel klaagt dat de rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar beklag.
3.2. De bestreden beschikking houdt in:
“De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in haar beklag.
De raadsman merkt op dat hij bij het opstellen van zijn klaagschrift is uitgegaan van de termijn in artikel 552a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
(…)
Ontvankelijkheid van het verzoek
Artikel 552a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een klaagschrift binnen drie maanden nadat de (reeds) vervolgde zaak tot een einde is gekomen ter griffie ingediend moet zijn.
Klaagster is op 14 juni 2016 door middel van een brief op de hoogte gesteld van de beslissing van de officier van justitie om de zaak te seponeren in verband met onvoldoende bewijs. Nu het onderhavige klaagschrift pas op 3 oktober 2016 ter griffie is ingediend, stelt de rechtbank vast dat dit klaagschrift meer dan drie maanden nadat de sepotbeslissing is genomen, is ingediend. Daarom kan klaagster niet worden ontvangen in haar beklag.
3.3. Van een vervolgde zaak in de zin van art. 552a lid 3 Sv is geen sprake wanneer een zaak, zonder dat een rechter in de zaak betrokken is, met een sepot is geëindigd. In een dergelijk geval is sprake van een situatie waarin geen vervolging is ingesteld zoals bedoeld in art. 552a lid 4 Sv, zodat een klaagschrift uiterlijk binnen twee jaren na de inbeslagneming of kennisneming daarvan moet zijn ingediend.1.Het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de sepotbeslissing, sprake is van een vervolgde zaak die tot een einde is gekomen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klaagster op grond van art. 552a lid 3 Sv niet-ontvankelijk is in het ingediende klaagschrift.
3.4. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑11‑2018