Rb. Den Haag, 01-10-2021, nr. C/09/615491 / JE RK 21-1808
ECLI:NL:RBDHA:2021:14328
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-10-2021
- Zaaknummer
C/09/615491 / JE RK 21-1808
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2021:14328, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑10‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:1411, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑10‑2021
Inhoudsindicatie
verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing 1:260 en 1:265c BW); vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing (1:264 en 1:265 BW); vaststellen contactregeling (1:265f BW) en afwijzing verzoek geschillenregeling (1:262b BW)
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: (I) C/09/615491 / JE RK 21-1808 en (II) C/09/615311 / JE RK 21-1784
Datum uitspraak: 1 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing (1:260 en 1:265c BW)
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing (1:264 en 1:265 BW)
Vaststellen contactregeling (1:265f BW)
Afwijzing verzoek geschillenregeling (1:262b BW)
in de zaak naar aanleiding van het verzoek (I) van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
en in de zaak naar aanleiding van de verzoeken van de ouders,
[de man]
hierna te noemen: de vader,
BRP-geregistreerd te [woonplaats 1] , maar feitelijk verblijvende te [verblijfplaats]
en
[de vrouw]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. M. Erkens, gevestigd te Den Haag,
betreffende:
[minderjarige 1] geboren op [geboortedag 1] 2004 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2006 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
[minderjarige 3] geboren op [geboortedag 3] 2010 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2016 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
- [minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2018 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt in de verschillende verzoeken de ouders en de gecertificeerde instelling als belanghebbenden aan.
Het procesverloop
Bij beschikking van 10 augustus 2021 (C/09/615311 / JE RK 21-1784) van de kinderrechter in deze rechtbank zijn de verzoeken van de ouders (vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing, vaststellen contactregeling, bepalen dwangsom, treffen geschillenregeling) aangehouden voor behandeling tot deze zitting.
Vervolgens is bij beschikking van 25 augustus 2021 (C/09/615491 / JE RK 21-1808) van de kinderrechter in deze rechtbank de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen verlengd van 20 september 2021 tot 9 oktober 2021 en is het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikkingen van 10 en 25 augustus 2021;
- de rapporten van PSY Business, ingekomen op 17 september 2021;
- de schriftelijke aanwijzing van 20 september 2021 van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 20 september 2021;
- het verweerschrift, tevens houdende het zelfstandige verzoek van de ouders tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling van 20 september 2021, ingekomen op 23 september 2021;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingekomen op 23 september 2021.
De gecertificeerde instelling en de advocaat hebben een pleitnota overgelegd tijdens de zitting.
Op 24 september 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting van de meervoudige kamer met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de ouders met hun advocaat;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voorafgaand aan de zitting, apart van elkaar, in raadkamer gehoord.
Verzoeken en verweren
Verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging uithuisplaatsing en verzoek tot het horen van [jongmeerderjarige 2] als getuige
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de periode van één jaar te verlengen, en ook verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening en van [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van één jaar. Aan de verzoeken ligt – samengevat – het volgende ten grondslag.
De kinderen zijn in 2019 uit huis geplaatst vanwege een verwaarlozende opvoedsituatie en een bedreiging in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Gedurende de uithuisplaatsing is geprobeerd om overeenstemming te bereiken over de aard van de zorgen en het opvoedklimaat te versterken, om zo te onderzoeken of een thuisplaatsing haalbaar is. De zorgen zijn sinds de uithuisplaatsing onverminderd aanwezig en het probleembesef van de ouders is evenmin veranderd. De ouders richten zich meer op de strijd met de hulpverlening dan op het verbeteren van het opvoedklimaat. Hierdoor is er geen goede samenwerking mogelijk tussen de hulpverlening en de ouders en is er nauwelijks gewerkt aan de gestelde bodemeisen. Voor alle kinderen geldt dat zij een grote behoefte hebben aan duidelijkheid, structuur, veiligheid en een liefdevolle omgeving. De gecertificeerde instelling is van mening dat de ouders hun dit niet kunnen bieden. Naar aanleiding van het daartoe strekkende verzoek van de ouders heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek gelast en PSY Business benoemd om onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een terugplaatsing. De conclusies van PSY Business onderschrijven het standpunt van de gecertificeerde instelling. De ouders zijn niet in staat om de kinderen emotioneel te ondersteunen, begeleiden of bevestigen. Bij de vader is de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis gesteld, wat zich uit in een dominante en rigide houding. Gezien de diagnose kan niet van de vader worden verwacht dat hij de samenwerking met de hulpverlening aangaat om de opvoedsituatie dusdanig te veranderen. Het lukt de ouders niet om aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van de kinderen en hun affectieve en pedagogische veiligheid te bieden. Het is in het belang van de kinderen en een gezonde verdere ontwikkeling dat de uithuisplaatsingen zullen continueren. De kinderen verblijven op perspectiefbiedende plekken en hebben groei in hun ontwikkeling laten zien. Voor alle kinderen is bovendien inmiddels hulpverlening of ondersteuning ingezet. Om de ontwikkelingen van de kinderen te volgen en toe te zien op de hulpverlening is de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling nog noodzakelijk. Ook voor de begeleiding van de contacten is de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling noodzakelijk.
Daarbij komt dat de kinderen reeds geruime tijd onzekerheid ervaren over hun toekomstperspectief en dat de daarvoor aanvaardbare termijn is verstreken. De gecertificeerde instelling heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel voor alle kinderen.
De ouders
De ouders verzetten zich tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen, met uitzondering van die ten aanzien van [minderjarige 1] . De ouders hebben daartoe het volgende – samengevat - aangevoerd.
De zorgen over de opvoedsituatie zijn niet dusdanig ernstig dat deze een machtiging uithuisplaatsing rechtvaardigen. De noodzaak zoals neergelegd in artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van een uithuisplaatsing ontbreekt. Dit wordt ook bevestigd in de rapporten van PSY Business. Daaruit valt niet af te leiden dat sprake is van een emotioneel verwaarlozende opvoedsituatie, een bedreiging in de sociaal-emotionele ontwikkeling, gebrek aan warmte, liefde en aandacht of het bestaan van trauma’s. Daartegenover komt duidelijk naar voren dat er een hechting is tussen de ouders en de kinderen en dat de kinderen naar huis willen, met uitzondering van [minderjarige 1] . De ouders tonen affectie richting de kinderen. Dit is gebleken tijdens het interactiemoment. De gecertificeerde instelling miskent de oorzaken en chargeert de ernst van de zorgen. Bij [minderjarige 2] waren de problemen te wijten aan een onderstimulans op school en dat is nu niet meer aan de orde. De zorgen over de afwerende houding van [minderjarige 2] passen bij het gedrag van een puber. Bij [minderjarige 3] zijn er geen problemen in het gedrag en zij heeft een sterke drang om bij haar ouders te wonen. Ook zijn er bij haar geen zorgen over de hechting. De problemen bij [minderjarige 5] en [minderjarige 4] zijn juist te wijten aan de schade die zij hebben opgelopen door de uithuisplaatsing. De Raad van Europa stelt dat het onduidelijk is vast te stellen wat in het belang van een kind is, maar een uithuisplaatsing is dat in elk geval niet. Ook nu de kinderen uit huis zijn geplaatst zijn er zorgen over hun ontwikkeling. De zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zagen en zien de ouders ook en daarvoor hadden zij voor de uithuisplaatsing al (psychologische) hulp ingeschakeld. Hieruit kan dan ook worden afgeleid dat de ouders wel open staan voor hulpverlening en ook adviezen hebben opgevolgd. Agathos onderschrijft dit en heeft eerder geoordeeld dat het thuis goed ging bij de ouders.
De onderzoekers van PSY Business concluderen dat een thuisplaatsing mogelijk is met hulp, maar denken dat de ouders de hulp niet accepteren of dat deze niet het benodigde effect zal hebben. Dit veronderstelt dat een thuisplaatsing haalbaar is en dan bestaat de verplichting voor de overheid om een gezin te herenigen. De vader en de moeder vullen elkaar aan, maar dit evenwicht werd verstoord doordat de vader ziek was. De vader is nu genezen en het evenwicht is hersteld. Daar komt bij dat de vader zich niet kan vinden in de bij hem gestelde diagnose van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Daartoe heeft de vader een verklaring van een kennis overgelegd die gespecialiseerd is in psychologie, waaruit blijkt dat dit geen passende diagnose is. De ouders zijn van mening dat zij de opvoeding en verzorging van de kinderen kunnen dragen. Dit kan het netwerk bevestigen. Uit het onderzoek van PSY Business blijkt verder dat de vader taakgericht en actief is. Zo heeft hij om advies bij de kerk gevraagd. Dat de moeder daarnaast moeite heeft met praktische vaardigheden en overzicht houden is niet onderbouwd met praktijkvoorbeelden. Er is meer objectiveerbaar onderzoek nodig om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden van de moeder. Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) moeten standpunten voldoende concreet zijn aangetoond met actuele en feitelijke gegevens. Het onderzoek is gestart op basis van een verkeerd uitgangspunt door onjuiste informatie verkregen vanuit de gecertificeerde instelling. Daarbij heeft de gecertificeerde instelling een te grote rol gehad in het onderzoek. Tevens is er teveel gewicht toegekend aan het interactiemoment, waarbij [minderjarige 5] en [minderjarige 4] niet zijn meegenomen. De conclusie dat de ouders niet voldoende afstemmen op de kinderen kan dan ook niet volgen uit dit interactiemoment. De overige onderzoeksresultaten ondersteunen dit standpunt ook niet. Ook de ontwikkeling van de oudere kinderen bevestigen het tegenovergestelde. Behalve de ontwikkeling van de oudere broer, [jongmeerderjarige 1] waarbij sprake is van kindeigen problematiek. Bovendien woont hij niet meer thuis. De positieve punten over de ouders zijn buiten beschouwing gelaten en als gevolg daarvan kan geen evenwichtige belangenafweging worden gemaakt door de rechtbank. De ouders verzoeken daarom hun meerderjarige dochter [jongmeerderjarige 2] als getuige op te roepen zodat zij onder andere de feitelijke gezinssituatie kan toelichten. Het is volgens de ouders een gemiste kans dat [jongmeerderjarige 2] niet is meegenomen in de onderzoeken van PSY Business.
Tot slot menen de ouders dat de aanvaardbare termijn voor een thuisplaatsing nog niet is verstreken. De gecertificeerde instelling hanteert een termijn die is gebaseerd op een richtlijn, terwijl dit geen harde termijn is en de aanvaardbare termijn per kind afzonderlijk moet worden onderzocht. Daarbij komt dat [minderjarige 5] en [minderjarige 4] niet op een perspectiefbiedende plek verblijven. Nu de noodzaak van een uithuisplaatsing ontbreekt en de maatregel niet proportioneel is, moeten de kinderen – eventueel gefaseerd – worden thuisgeplaatst.
Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzingen, verzoek tot het vaststellen van een contactregeling, bepalen dwangsom en verzoek tot het bekend maken van de verblijfplaats van [minderjarige 5] en [minderjarige 4]
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank allereerst naar de beschikking van de kinderrechter van 10 augustus 2021.
De ouders
Naast het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 6 juli 2021, verzoeken de ouders thans ook om de schriftelijke aanwijzing van 20 september 2021 vervallen te verklaren. Aanvullend op de standpunten van de beschikking van 10 augustus 2021 hebben de ouders aangevoerd dat uit de PSY Business rapporten blijkt dat begeleiding van de omgang niet in het belang is van de kinderen omdat de spanning daardoor toeneemt, zeker bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders betwisten dat de bezoeken belastend en onveilig zijn. Bovendien hebben de kinderen ingevolge artikel 12 en 13 IVRK recht op informatie. Dat [minderjarige 5] en [minderjarige 4] een reactie laten zien op de omgang heeft te maken met het afscheid nemen en gemis van de moeder en zussen. Het is belangrijk voor de hechtingsrelatie om meer contact te hebben met de biologische ouders. De in de schriftelijke aanwijzingen neergelegde beperkingen in de omgang zijn niet noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing.
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen van 6 juli 2021 en 20 september 2021. Aanvullend op de reeds aangevoerde argumenten heeft de gecertificeerde instelling tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de bezoeken met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] slecht verliepen. De ouders uiten verbaal en non-verbaal hun weerstand over de gezinshuisouders en zij beïnvloeden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit doet een beroep op de loyaliteit van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en is belastend voor hen. Bij [minderjarige 1] wordt gezien dat zij vaak van slag is na de bezoeken. [minderjarige 2] heeft minder last van de bezoeken, maar wordt wel tussendoor door de vader benaderd. Zolang de juridische procedures aanhouden, blijven de ouders zowel impliciet als expliciet boodschappen doorgeven aan de kinderen. Daar moeten de kinderen tegen worden beschermd. [minderjarige 1] moet vanwege haar psychische welzijn extra in bescherming worden genomen. De veiligheid van de kinderen staat voor de gecertificeerde instelling voorop. In overleg met de gedragswetenschapper van de gecertificeerde instelling is besloten de bezoeken te laten plaatsvinden op kantoor. Ook is er externe begeleiding ingeschakeld en vanwege het rooster van de kinderen is het bezoek ingekort van twee uur naar één uur. Zodra het perspectief van de kinderen duidelijk is, kan er hopelijk meer aandacht zijn voor de omgang. In de omgang tussen de moeder en de kinderen heeft de gecertificeerde instelling meer vertrouwen.
Beoordeling
Verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging uithuisplaatsing en verzoek tot het horen van [jongmeerderjarige 2] als getuige
Op basis van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de gronden artikel 1:255, eerste lid, en 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen moet worden verlengd. De rechtbank begrijpt dat dit een ingrijpende beslissing is voor de ouders en de kinderen en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Over alle kinderen is een rapport opgesteld met een advies over het al dan niet terugplaatsen naar bij de ouders. Uit de rapporten van PSY Business blijkt dat de kinderen behoefte hebben aan een bovengemiddeld opvoedklimaat. Voor alle kinderen wordt bij overweging tot thuisplaatsing intensieve hulpverlening, begeleiding en toezicht noodzakelijk geacht. Daarbij overweegt de rechtbank het volgende over de kinderen afzonderlijk.
[minderjarige 1]
De onderzoekers stellen dat bij een thuisplaatsing de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] gevolgd moet worden door een toezichthoudende instantie, maar dat dit niet in haar belang is. Ook is een thuisplaatsing pas mogelijk na intensieve systeemtherapie. [minderjarige 1] heeft het naar haar zin in het huidige gezin en heeft aangegeven zicht te hechten aan de pleegmoeder. Verder heeft [minderjarige 1] aangegeven veel last te hebben van haar voorgeschiedenis en de onveiligheid die zij thuis heeft ervaren. De wens van [minderjarige 1] is om in het huidige gezin te blijven en contact te onderhouden met haar ouders.
[minderjarige 2]
In het pleeggezin heeft [minderjarige 2] een positieve ontwikkeling doorgemaakt, zowel op school als in zijn functioneren. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing waren er zorgen over het oppositionele gedrag van [minderjarige 2] en over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook waren er zorgen over de schoolgang van [minderjarige 2] . Op dit moment zijn er nog zorgen over zijn persoonlijkheidsontwikkeling en zijn enigszins narcistische aandoende afweer en neiging tot externaliseren. Voor een goede ontwikkeling is [minderjarige 2] gebaat bij een veilige en duidelijke omgeving. Deze duidelijkheid en veiligheid krijgt hij nu in het pleeggezin. Daarnaast is het van belang dat op de korte termijn een veilige hechting wordt gewaarborgd.
[minderjarige 3]
Een terugplaatsing van [minderjarige 3] bij de ouders lijkt niet aangewezen, ondanks haar grote wens tot thuisplaatsing. Dit is met name gelegen in de voorgeschiedenis van onveiligheid en verwaarlozing en het feit dat [minderjarige 3] op dit moment redelijk goed functioneert in het pleeggezin. [minderjarige 3] ontwikkelt zich naar behoren; zij presteert goed op school, is sociaal en geniet van haar vrije tijd besteding. In het contact komt [minderjarige 3] wel gesloten over en haar behoeftes lijken niet gericht op emotioneel contact. In het belang van haar ontwikkeling moet op korte termijn aandacht zijn voor een veilige hechting.
[minderjarige 4]
Bij [minderjarige 4] is een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling geconstateerd en is er sprake van een onveilige hechting. Het is voor [minderjarige 4] lastig om de afwezigheid van de pleegmoeder te accepteren. Hij heeft zich in sterke mate aan haar gehecht. Weliswaar staan problemen rondom verlatingsangst van [minderjarige 4] niet meer op de voorgrond, maar is de angst om alleen te zijn nog wel aanwezig. Er moet daarom de komende periode aandacht zijn voor een veilige hechting. De achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling en de onveilige hechting zijn contra-indicaties voor een terugplaatsing.
[minderjarige 5]
Ook bij [minderjarige 5] zijn er signalen van een onveilige hechting. Bij aanvang van de uithuisplaatsing had [minderjarige 5] veel last van slaapproblemen en scheidingsangst. In zijn gedrag was hij erg schuw. [minderjarige 5] heeft een positieve ontwikkeling laten zien sindsdien en heeft een hechtingsrelatie met de pleegouders opgebouwd. Zijn angst voor en voorzichtigheid naar vreemden en zijn focus op de pleegouders duiden op een onveilige hechting. Op korte termijn moet zijn hechting worden gewaarborgd.
Een terugplaatsing bij de moeder onder strikte voorwaarden wordt in het rapport overwogen, maar voor een terugplaatsing bij de vader wordt geen mogelijkheid gezien. Er wordt gesteld dat terugplaatsing uitsluitend mogelijk is met hulpverlening met een dwingend karakter. Op grond van het onderzoek bij de vader komt naar voren dat hij qua persoonlijkheid voldoet aan voldoende criteria om een narcistische persoonlijkheidsstoornis vast te kunnen stellen. Dit brengt gevolgen met zich mee voor de mogelijkheden voor het aanbieden van hulpverlening die aansluit op de behoeften van de kinderen en hoe de vader daarmee zal omgaan. Daarbij komt dat het reflectief vermogen van de vader en het vermogen van de vader en de moeder om zich te kunnen verplaatsen in de (affectieve) behoeften van een ander beperkt zijn. Vanuit de rigiditeit van de vader lijkt hij niet in staat dan wel bereid om van hulpverlening te profiteren. Gelet op de houding van de ouders, met name van de vader, richting de hulpverlening is de afgelopen periode geen zichtbare vooruitgang te zien ten opzichte van de aanvang van de kinderbeschermingsmaatregelen. De ouders gaan de strijd aan met de gecertificeerde instelling en hebben de samenwerking niet opgezocht. Er is hierdoor niet aan de gestelde bodemeisen gewerkt en de ouders hebben niet kunnen aantonen dat zij de kinderen een voldoende ondersteunende en gestructureerde opvoedomgeving kunnen bieden. De onderzoekers komen tot de conclusie dat de ouders de veiligheid van kinderen op praktisch affectief gebied niet kunnen waarborgen. Gelet op de beperkte opvoedvaardigheden van de ouders in samenhang met de bovengemiddelde opvoedbehoeften van de kinderen, heeft de rechtbank onvoldoende vertrouwen in de kans van slagen bij een thuisplaatsing. Daarbij vragen de zorgen om de kinderen nog om de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling. De ontwikkelingen van de kinderen kunnen het komende jaar gevolgd worden door de gecertificeerde instelling.
Voor zover het verweer van de ouders ziet op de deugdelijkheid van het onderzoek, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit, zorgvuldigheid en deskundigheid van de onderzoekers en de rapporten. Het feit dat [minderjarige 5] en [minderjarige 4] niet aanwezig waren tijdens het interactiemoment doet niet af aan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tussen de ouders en de andere kinderen. Op basis van dit interactiemoment hebben de onderzoekers kennelijk voldoende informatie verkregen om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Niet is gebleken dat de gecertificeerde instelling zodanig betrokken was bij het onderzoek, dat grond bestaat om aan te nemen dat aan de objectiviteit van de onderzoekers of de uitkomsten van het onderzoek getwijfeld moet worden.
De rechtbank passeert het bewijsaanbod van de ouders om [jongmeerderjarige 2] te horen als getuige, omdat het verzoek daartoe, mede gelet op de stand waarin het geding zich bevindt, niet voldoende is gespecificeerd. Dit nog daargelaten dat het beoordelen van opvoedcapaciteiten en opvoedomstandigheden niet in de eerste plaats een kwestie is van bewijslevering door getuigen.
Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzingen, verzoek tot het vaststellen van een contactregeling, bepalen dwangsom en verzoek tot het bekend maken van de verblijfplaats van [minderjarige 5] en [minderjarige 4]
De rechtbank ziet aanleiding om de schriftelijke aanwijzingen van 6 juli 2021 en 20 september 2021 vervallen te verklaren en een contactregeling vast te stellen die zij wenselijk acht in het belang van de kinderen.
De rechtbank zoekt aansluiting bij de onderbouwing in de visie van de gedragswetenschapper van 9 augustus 2021 waar het gaat om de duur en frequentie in het contact tussen de ouders en [minderjarige 3] , [minderjarige 5] en [minderjarige 4] . Deze contactregeling moet echter gezien worden als een minimum, waarbij de gecertificeerde instelling de taak heeft om het contact tussen de ouders en de kinderen uit te breiden zodra dit door die instelling in het belang van de kinderen wenselijk wordt geacht. Daarbij moeten de wensen van de kinderen en hun reacties op de contactmomenten constant worden meegewogen.
Met betrekking tot het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overweegt de rechtbank dat gelet op hun leeftijd meer gewicht moet worden toegekend aan hun mening. Beide kinderen hebben aangegeven de huidige vorm van het contact, te weten op kantoor en onder begeleiding, niet prettig te vinden. [minderjarige 1] heeft daarbij naar voren gebracht meer contact met de moeder te willen om leuke dingen te ondernemen, zoals samen naar de stad gaan. Ook [minderjarige 2] heeft aangegeven het bezoek op kantoor saai te vinden. De rechtbank acht het van belang dat er ruimte is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om leuk contact te hebben met de ouders.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank de volgende contactregeling vaststellen:
- -
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] : in de ene week gedurende één uur onbegeleid op een locatie in overleg, welk contact na raadpleging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de gecertifieerde instelling en naar inzicht van de gecertificeerde instelling zowel met één ouder als met beide ouders mag plaatsvinden, en in de andere week één uur begeleid op een neutrale locatie, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling;
- -
[minderjarige 3] : eenmaal per twee weken gedurende één uur op een locatie in overleg en onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling;
- -
[minderjarige 5] en [minderjarige 4] : eenmaal in de drie weken gedurende één uur op een neutrale locatie en onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling.
De rechtbank ziet geen gronden voor het opleggen van een dwangsom aan de gecertificeerde instelling bij niet-nakoming van de contactregeling. De rechtbank wijst het verzoek van de ouders daarom af.
Met betrekking tot het verzoek tot het bekend maken van de verblijfplaats van [minderjarige 5] en [minderjarige 4] overweegt de rechtbank dat bij beschikking van 22 juni 2021 op hetzelfde verzoek al is beslist. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af wegens gebrek aan belang.
Gelet op het voorgaande luidt de beslissing als volgt.
Beslissing
De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022 met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de oom en tante vaderszijde te [verblijfplaats minderjarige 3] , van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022;
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging [minderjarige 4] en [minderjarige 5] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022;
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 6 juli 2021 en die van 20 september 2021 vervallen;
stelt vast de volgende contactregeling:
- -
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] : in de ene week gedurende één uur onbegeleid op een locatie in overleg, welk contact na raadpleging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de gecertifieerde instelling en naar inzicht van de gecertificeerde instelling zowel met één ouder als met beide ouders mag plaatsvinden, en in de andere week één uur begeleid op een neutrale locatie, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling;
- -
[minderjarige 3] : eenmaal per twee weken gedurende één uur op een locatie in overleg en onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling;
- -
[minderjarige 5] en [minderjarige 4] : eenmaal in de drie weken gedurende één uur op een neutrale locatie en onder begeleiding van de gecertificeerde instelling, met de mogelijkheid tot uitbreiding zodra dit mogelijk wordt geacht door de gecertificeerde instelling.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek van de ouders tot het opleggen van een dwangsom aan de gecertificeerde instelling;
wijst af het verzoek van de ouders tot het vrijgeven van het verblijfsadres van [minderjarige 5] en [minderjarige 4] .
Deze beschikking is op 29 september 2021 gegeven en door mr. C.F. Mewe, mr. C.M. van der Kleijn en door mr. A.M.M. Vingerling, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier. | ||
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 oktober 2021. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof Den Haag. | ||