Rb. Dordrecht, 27-10-2009, nr. 11/510112-09
ECLI:NL:RBDOR:2009:BK1303
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
27-10-2009
- Zaaknummer
11/510112-09
- LJN
BK1303
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2009:BK1303, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 27‑10‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑10‑2009
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft een 22-jarige man veroordeeld tot 25 jaar gevangenisstraf voor de moord op zijn moeder en de poging daartoe op zijn zus. Het verweer van de verdediging dat verdachte geen voorbedachte raad had, maar dat hij zijn moeder tijdens een handgemeen heeft gedood, wordt verworpen. Verdachte heeft geen inzicht in zijn motief gegeven
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/510112-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 oktober 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] in 1987,
wonende aan de [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - Dordtse Poorten te Dordrecht.
Raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht.
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 oktober 2009, waarbij de officier van justitie mr. J. Koorn, verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 februari 2009:
Feit 1: al dan niet met voorbedachten rade zijn moeder [slachtoffer 1] heeft gedood;
Feit 2: al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd zijn zus [slachtoffer 2] te doden.
3. De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op verdachtes moeder. Hij vindt niet bewezen dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. De officier van justitie acht de voorbedachten rade bij feit 1 bewezen; dit blijkt uit de
planmatigheid van het handelen van verdachte voorafgaand aan, ten tijde van en na afloop van de door verdachte verzonnen black-out.
Feit 2
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op zijn zus. Hij vindt ook bij dit feit niet bewezen dat verdachte dit feit samen met anderen heeft gepleegd. De officier van justitie acht ook de voorbedachten rade bij dit feit bewezen; dit blijkt eveneens uit de planmatigheid van het handelen van verdachte voorafgaand aan, ten tijde van en na afloop van de door verdachte verzonnen black-out.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de moord op zijn moeder, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Naar de mening van de verdediging kan de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag van verdachtes moeder wel bewezen worden. De verdediging heeft bepleit dat verdachte in de vroege ochtend van 22 februari 2009 een black-out heeft gehad. Wat er toen precies gebeurd is, is uit het dossier niet duidelijk geworden. Uit de rapportage van het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld blijkt dat er van eerwraak geen sprake is. Verdachte heeft geen overleg gevoerd met anderen. Van andere aanwijzingen dat verdachte vooraf heeft nagedacht over de moord op zijn moeder is niets gebleken. De verdediging wijst erop dat niet uit valt te sluiten dat er een woordenwisseling met een uit de hand gelopen handgemeen tussen verdachte en zijn moeder heeft plaatsgevonden.
Feit 2
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 en feit 2
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of bewezen is dat de feiten door verdachte zijn begaan en zo ja, of er sprake is van voorbedachte raad.
In de vroege ochtend van 22 februari 2009 ontvangt de alarmcentrale een telefoontje van [getuige 1] dat iemand met messen gestoken is, dat zij op straat bij zijn woning in Dordrecht aan de [adres getuige 1] ligt en dat ze nog ademhaalt. [getuige 1] meldt dat de gewonde vrouw door haar broer is gestoken en dat deze broer ook hun moeder dood zou hebben gemaakt. De moeder zou thuis zijn.
Op de [adres getuige 1] hoogte van pandnummer [adres getuige 1] treffen verbalisanten een vrouw aan, liggend op de grond. De verbalisanten zien dat de vrouw flink onder het bloed zit, dat zij met beide handen haar hals vast houdt en dat haar hals aan de rechterzijde geheel open ligt.
Omstanders wijzen de verbalisanten op het adres [adres slachtoffer 1]. Daar zou de moeder van het slachtoffer zich bevinden. Verbalisanten betreden deze woning en treffen daar het stoffelijk overschot van een vrouw aan.
[getuige 1] verklaart dat hij de broer van de gewonde vrouw bij haar had zien staan, terwijl hij de politie belde. [getuige 1] herkende hem als de buurjongen, [verdachte]. [getuige 1] zag dat [verdachte] zijn zus overeind probeerde te trekken. Toen [getuige 1] naar buiten kwam, was [verdachte] verdwenen. [getuige 1] verklaart voorts dat [verdachte] een ticket had en dat hij om 10.00 uur zou vliegen naar Syrië. Dit had de gewonde vrouw gezegd.
Uit informatie van de alarmcentrale blijkt dat de woning aan de [adres slachtoffer 1] bewoond werd door [slachtoffer 2], geboren in 1984 en [slachtoffer 1], geboren in 1963.
Op dezelfde dag vindt een doorzoeking in de woning aan de [adres slachtoffer 1] plaats en verricht men aldaar een sporenonderzoek. Tijdens het onderzoek treft de politie in de woonkamer op de eettafel kleding aan, waaronder een bebloede spijkerbroek. Uit de zak van de spijkerbroek steekt een metalen kabel. Dit blijkt de remkabel van een fiets te zijn.
Op 24 februari wordt de kelderbox behorende bij de woning [adres slachtoffer 1] onderzocht. Daarin wordt een fiets aangetroffen, waarvan de binnenkabel van de linker handremkabel ontbreekt.
Een familielid en een kennis identificeren het stoffelijk overschot enkele dagen later als [slachtoffer 1]. Bij de sectie en het onderzoek aan het stoffelijk overschot wordt vastgesteld dat de dood van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door omsnoerend geweld op de hals en een perforatie met een mes van de rechter grote halsslagader. Opgemerkt wordt dat elk van deze oorzaken op zich het intreden van de dood kan verklaren.
Een forensisch arts onderzoekt het lichaam van [slachtoffer 2] op 27 februari 2009. Uit zijn rapportage blijkt dat er tientallen steekverwondingen bij haar worden aangetroffen. De aan [slachtoffer 2] toegebrachte verwondingen in de hals en in de borstkas kunnen als acuut levensbedreigend worden gekwalificeerd, aldus de arts.
[slachtoffer 2] verklaart op 3 maart 2009 over de gebeurtenissen op 22 februari 2009. Zij lag die ochtend bij haar moeder op de kamer te slapen, toen verdachte hen wakker kwam maken. Verdachte had die nacht niet thuis geslapen. Verdachte vroeg zijn moeder eten voor hem klaar te maken. Moeder was uit bed gegaan en [slachtoffer 2] was blijven liggen. [slachtoffer 2] verklaart dat zij vervolgens hoorde hoe verdachte hun moeder naar beneden riep omdat hij met haar wilde praten. Zij hoorde dat hun moeder naar beneden liep. [slachtoffer 2] hoorde toen een tijdje niets, en daarna een grommend geluid. Kort daarna kwam verdachte naar boven en kwam de kamer in, waar [slachtoffer 2] in bed lag. Verdachte zei haar dat ze mee moest komen, omdat hun moeder aan het huilen was. [slachtoffer 2] is vervolgens naar beneden gelopen en is de kamer van verdachte ingegaan waar ze haar moeder dood op bed zag liggen. [slachtoffer 2] verklaart dat ze ‘mama’ gilde, dat ze vervolgens geduwd werd en verdachte zag staan.
Twee dagen later legt [slachtoffer 2] nog een verklaring af, waarin zij uiteen zet hoe verdachte op dat moment meteen op haar begon in te steken met een mes. Hij pakte haar bij het haar, terwijl zij op de grond zat, en sneed met het mes langs haar nek. [slachtoffer 2] verklaart dat verdachte haar onder meer in haar keel en bij haar oog stak. Voorafgaand aan dit laatste zei hij “geef me je ogen”. Nadat hij haar bij haar oog gestoken had, kon zij zich niet meer bewegen. [slachtoffer 2] verklaart hoe verdachte naar haar keek en haar vroeg “ben je nog niet dood hondje” en haar vervolgens met het mes in haar zij stak. [slachtoffer 2] heeft daarna haar adem ingehouden, zodat verdachte zou denken dat zij dood was. Verdachte is vervolgens de kamer uit gegaan. [slachtoffer 2] is door het raam naar buiten gegaan, naar een Irakese familie die aan de overkant woont.
Verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat hij de bewuste ochtend in de woning van zijn moeder aanwezig was. Hij kan zich herinneren dat zijn moeder en zus samen in de kamer op de eerste verdieping hadden geslapen en wakker waren geworden.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die zijn moeder heeft gedood, en wel in de tijd die is verstreken tussen het moment dat hij haar naar beneden riep en het moment dat hij vervolgens [slachtoffer 2] vroeg naar hun moeder toe te gaan. Daarna heeft hij getracht zijn zus [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Voorbedachte raad
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte raad overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Hoge Raad, overeenkomstig eerdere jurisprudentie, in zijn arrest van 27 juni 2000, NJ 2000,605 heeft geoordeeld, is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad van belang dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Verdachte dient de gelegenheid te hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank gaat er op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vanuit dat verdachte rondom en tijdens de moord en de poging daartoe volgens een van tevoren gemaakt plan heeft gehandeld. Verdachte heeft in de week vóór 22 februari 2009 een ticket laten boeken van Schiphol naar Damascus, eerst alleen voor zichzelf en later ook voor zijn partner [getuige 2]] en diens zoontje, zo verklaart degene bij wie de reis geboekt is. In de nacht van 21 op 22 februari 2009 ziet een omwonende verdachte rond 0.00 uur met de fiets thuiskomen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn fiets toen in de kelderbox bij de woning van zijn moeder heeft gezet. De volgende ochtend komt verdachte een paar uur voor zijn geplande vertrek naar Schiphol bij zijn moeder thuis, terwijl hij hier de avond ervoor ook was geweest om zijn koffer in te pakken en afscheid te nemen. Nadat verdachte zijn moeder en zus wakker heeft gemaakt, roept verdachte zijn moeder naar beneden, naar zijn slaapkamer. Verdachte heeft daar vervolgens zijn moeder gewurgd met - vermoedelijk- een fietsbinnenremkabel en haar gestoken met een scherprandig voorwerp, waarschijnlijk een mes. Door het eerste slachtoffer door verwurging te doden voorkwam verdachte dat het tweede slachtoffer gealarmeerd zou raken door mogelijk geroep of gegil. Verdachte heeft vervolgens zijn zus naar zijn slaapkamer gehaald en daar heeft hij net zolang op haar ingestoken, totdat hij ervan overtuigd was dat ook zij dood was.
De rechtbank stelt op basis van deze gebeurtenissen vast dat verdachte zijn moeder en zus met het enkele doel hen vervolgens van het leven te beroven naar beneden heeft geroepen, en de remkabel en het mes uitsluitend met dat doel op dat moment voorhanden had. Het was dan ook met deze bedoelingen dat verdachte die ochtend naar de woning van zijn moeder was gegaan. Een uit de hand gelopen ruzie, zoals door de verdediging gesteld, is hierbij in het geheel niet aannemelijk geworden. Verdachte is zijn zus, die zich voor hem dood hield, maar toch gevlucht bleek te zijn, nog gevolgd naar het aan de overzijde van de straat gelegen portiek waar zij hulp zocht. Hij heeft getracht haar daar weg te slepen. Toen hij bemerkte dat een van de bewoners hem zag, zag hij hier verder van af en liep hij weg. Vervolgens is hij door het raam weer naar binnen geklommen en heeft hij zich omgekleed. Hij heeft de woning via het raam aan de achterzijde verlaten, zijn partner gebeld en deze op een afgesproken plaats ontmoet en een alternatieve vlucht bedacht. Verdachtes plan om zowel zijn moeder als zijn zus te vermoorden was immers mislukt en hij zal gevreesd hebben dat de politie via [slachtoffer 2] van zijn geplande vlucht op de hoogte zou raken - hetgeen ook is gebeurd. Verdachte is dan ook niet naar Schiphol vertrokken, maar heeft zich door een oom op het station in Brussel af laten zetten.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte zich alleszins rekenschap heeft gegeven van de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daden. Uit zijn planmatig handelen na de delicten leidt de rechtbank bovendien af dat verdachte niet, zoals hijzelf verklaart, aan een black-out heeft geleden, maar integendeel zich volkomen bewust was van hetgeen hij had gedaan.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, dient bovendien het motief van verdachte aan de orde te worden gesteld.
Verdachte heeft geen inzicht gegeven in zijn motief voor het vermoorden van zijn moeder en de poging daartoe van zijn zus. Dit betekent dat de rechtbank gebruik zal maken van andere informatie hierover in het dossier, zoals afkomstig uit getuigenverklaringen en een rapportage.
Getuigen verklaren dat er in de periode vóór 22 februari 2009 aanzienlijke problemen bestonden in het gezin.
Het gezin met islamitische achtergrond was een jaar of drie in Nederland. Vader kon niet aarden en keerde in de zomer van 2008 terug naar Irak. Hij nam, zonder medeweten van moeder, de twee jongste kinderen voorgoed met zich mee. Moeder en [slachtoffer 2] bleven in zekere zin onbeschermd achter in Nederland. Verdachte was op dat moment al in Irak, maar hij keerde naar Nederland terug; waarschijnlijk om de zedelijkheid van de achtergebleven vrouwen te beschermen. Vader wilde dat moeder en [slachtoffer 2] zich bij hem zouden voegen in Irak, maar zij weigerden. Moeder had inmiddels de echtscheiding ingezet en was bezig om de twee jongste kinderen terug te halen naar Nederland. In de week na haar overlijden zou ze de paspoorten voor deze twee kinderen bij de gemeente op gaan halen.
Vader had [slachtoffer 2] uitgehuwelijkt aan een Egyptische man. [slachtoffer 2] wilde echter niet met deze man trouwen en had de scheiding reeds in gang gezet. Inmiddels had [slachtoffer 2] een relatie met een Irakese jongen, [getuige 3], die Sjiiet is, terwijl haar familie een Soennitische achtergrond heeft. Vader en verdachte waren fel tegen deze relatie, [slachtoffer 2] moeder steunde deze relatie echter.
Moeder en [slachtoffer 2] hadden op hun beurt veel problemen met verdachte. Zij waren erg tegen zijn relatie met de 13 jaar oudere [getuige 2]], die al kinderen uit eerdere relaties had. De relatie tussen [slachtoffer 2] en moeder aan de ene kant en [getuige 2]aan de andere kant verliep niet goed. Op 17 februari 2009 hebben moeder en [getuige 2]ruzie gehad en werd [getuige 2]uit
de woning van moeder en [slachtoffer 2] gezet. Verdachte deelt de dag daarop mede dat hij terug wil keren naar Irak en koopt een ticket naar Syrië.
[slachtoffer 2] bevestigt in haar latere verklaringen (zie voetnoot 11 en voetnoot 12) de gang van zaken binnen het gezin en de problemen die zij en haar moeder met verdachte hadden.
Het dossier bevat aanwijzingen dat het motief van verdachte mogelijk in het kader van eerwraak was gelegen. Er is door het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld een rapportage opgesteld ter beantwoording van de vraag of er sprake is van eerwraak. De conclusie van het rapport is echter niet eenduidig. Om van eerwraak te kunnen spreken dient te worden vastgesteld dat er sprake was van wangedrag bij de slachtoffers. Aan de ene kant wijzen de door de getuigen geschetste problemen in het gezin met betrekking tot de situatie van moeder en [slachtoffer 2] in de richting van een motief voor eerwraak, er rezen immers twijfels in de Irakese gemeenschap over hun zedelijk gedrag. Ook een deel van een verklaring van [slachtoffer 2] wijst in deze richting. Zij verklaart dat, toen ze op 22 februari op straat voor de deur van de overburen lag, verdachte bij haar stond en dat hij geprobeerd heeft haar daar weg te trekken. Toen dat niet lukte heeft verdachte geroepen waarom [slachtoffer 2] was gevlucht en of zij hen tot schande wilde brengen. Aan de andere kant wijzen de reacties van vader en [getuige 4] achteraf op sterke afkeuring van het handelen van verdachte. Bovendien wordt in de rapportage benadrukt dat bij eerwraak het doden van iemand een ultimum remedium is, en het doden van een moeder zich ten ene male niet verdraagt met het respect dat kinderen voor hun moeder dienen te hebben. In de rapportage wordt daarom ook aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De conclusie is dat verdachte in de knel zat. Zijn relatie met [getuige 2]veroorzaakte problemen in het gezin. Verdachte kon niet aarden in Nederland en wilde terugkeren naar Irak. Door de situatie rondom zijn moeder en zus, kon hij eigenlijk niet vertrekken.
De rechtbank acht op grond hiervan aannemelijk dat verdachte voor de moord op zijn moeder en de poging daartoe op zijn zus zowel eergerelateerde motieven heeft gehad als persoonlijke belangen.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft verdachte allerminst gehandeld in een opwelling. Verdachte heeft meerdere gelegenheden gehad om zich te bezinnen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
op 22 februari 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade zijn moeder [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad, die [slachtoffer 1] met een fietsrembinnenkabel, althans een soortgelijk voorwerp, gewurgd, en met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
- 2.
op 22 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade zijn zus [slachtoffer 2] van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad, die [slachtoffer 2] meermalen telkens met een mes in de hals en het gezicht en de borst en het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
- 1.
MOORD;
- 2.
POGING TOT MOORD.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat er bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een psychose en dat hij daarmee verminderd of niet toerekeningsvatbaar was. Het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft dit niet uitgesloten.
6.1
Het rapport van de deskundigen
Uit het rapport d.d. 6 oktober 2009 van I. Schilperoord, psycholoog en S. Went, psychiater, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, komt onder meer naar voren dat verdachte moeilijk te onderzoeken is geweest. Zo was er nauwelijks sprake van contact tussen verdachte en de onderzoekers. Verdachte liet in wisselende mate een floride psychotisch toestandsbeeld zien, waarbij ernstige ziekteverschijnselen zich afwisselden met vrij adequaat gedrag. Ondanks medicatie veranderde het beeld niet. Dit riep twijfels op over de echtheid van het symptomen. Deze twijfel nam toe door signalen van buitenaf dat verdachte een beeld simuleerde en dat hij mogelijk bekend was met het beeld van schizofrenie. Bovendien hebben de deskundigen (delen van) de verhoren van verdachte bij de politie bekeken, waarin verdachte naar hun oordeel een adequate, psychiatrisch niet-gestoorde indruk maakt. De deskundigen hadden evenwel de indruk dat het psychotisch beeld van verdachte echt was; zij sluiten niet uit dat er bij verdachte sprake is van een reactieve psychose ten gevolge van het groeiend besef dat zijn moeder dood is. Naar het oordeel van de deskundigen zijn er echter geen duidelijke aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde psychotisch was of dat er anderszins sprake was van een stoornis. De onderzoekers achten verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij merkt in dit verband nog op dat verdachte ter terechtzitting adequaat gedrag vertoonde.
Over het gedrag van verdachte ten tijde van de delicten is hiervoor al uiteengezet dat verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank geheel bewust was van hetgeen hij ten tijde van de feiten deed en wat hem daarbij voor ogen stond. Kort daarvóór vertoonde hij volgens [slachtoffer 2], de enige getuige die hierover kan verklaren, geen afwijkend gedrag. Kort erna kenmerkte zijn gedrag zich door het planmatig karakter. Dat verdachte aan een stoornis leed, zoals de door hem gestelde schizofrenie, is niet aannemelijk geworden; de medicijnen die hij in dat verband zou gebruiken zijn bij geen getuige bekend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De strafoplegging
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijfentwintig jaren. Hij heeft hierbij vijftien jaren voor moord als uitgangspunt genomen en twee derde daarvan, dus tien jaren, voor de poging tot moord.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op grond van hetgeen de raadsman bewezen heeft geacht, bepleit om verdachte een gevangenisstraf van tien tot vijftien jaren op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn moeder die nog maar 45 jaar oud was. Hij heeft haar met een fietsremkabel (of een soortgelijk voorwerp) gewurgd en met een mes in haar hals gestoken. Voor zijn slachtoffer zullen de laatste momenten van haar leven gruwelijk zijn geweest. De vermoedelijke wetenschap hierbij dat het haar zoon was die haar om het leven bracht, moet ondraaglijk zijn geweest. Verdachte heeft vervolgens zijn zus met een smoes naar zich toe gelokt. Terwijl zij het levenloze lichaam van haar moeder moest aanschouwen, viel hij haar eveneens aan. Verdachte heeft haar geprobeerd te vermoorden door vele malen op haar in te steken, waarbij hij haar onder meer in de hals, het gezicht, de borst en de buik en rug heeft geraakt. Verdachte is pas opgehouden met steken, toen zijn zus haar adem inhield, zodat verdachte dacht dat zij dood was. Uit het dossier blijkt dat het door haar opgelopen letsel dodelijk is, en dat het aan medisch ingrijpen te danken is dat zij dit heeft overleefd.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van inzicht in zijn gedrag en de gevolgen van zijn daden. Verdachte heeft evenmin inzicht gegeven in zijn motief voor zijn handelen. Hoogstwaarschijnlijk wilde hij zich ontdoen van het – in zijn ogen - onzedelijke gedrag van zijn moeder en zijn zus, en handelde hij daarnaast uit eigen belang.
Deze gebeurtenissen zullen [slachtoffer 2] haar leven lang bij blijven en de pijnlijke gevolgen, alleen al in de vorm van de littekens, daarvan dagelijks ondervinden. Dit blijkt wel uit de namens haar ter zitting afgelegde slachtofferverklaring, waarin zij uiteen zet hoe zij heeft geleden - de vrees dat zij net als haar moeder zou gaan sterven was voortdurend aanwezig - en hoezeer zij nog steeds onder dit alles lijdt. Direct gevolg van verdachtes daden is bovendien dat zij, maar ook de andere kinderen van hun moeder zijn beroofd.
Verdachte heeft geen enkel respect voor het leven van zijn moeder en zijn zus getoond. Hij heeft hen op gruwelijke wijze bejegend. Dit zijn zo ernstige misdrijven dat alleen een zeer langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
De rechtbank gebruikt, als uitgangspunt voor het bepalen van de strafmaat, de straffen die veelal voor het plegen van een moord worden opgelegd. Die straffen variëren van twaalf tot vijftien jaren.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum d.d. 6 oktober 2009, alsmede op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 maart 2009. Uit dit laatste blijkt dat verdachte eenmaal eerder met justitie in aanraking is gekomen, dit feit betreft eveneens een gewelddelict, en wel een waarvan ook zijn zus slachtoffer was.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
8. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 25.050,00 voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 20.050,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 50,00 ter zake van materiële schade en € 20.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
9. De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 36f, 45, 57 en 289, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
- -
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijfentwintig jaren;
- -
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 20.050,00, waarvan € 50,00 ter zake van materiële schade en € 20.000,00 ter zake van immateriële schade; en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 20.050,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 135 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. L.C. van Walree en mr. J.S. van Duurling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge griffier en is uitge-sproken ter openbare terechtzitting op 27 oktober 2009.
mr. J.S. van Duurling is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
- 1.
hij op of omstreeks 22 februari 2009 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (zijn, verdachtes, moeder) [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een fietsrembinnenkabel, althans een soortgelijk voorwerp, gewurgd, althans bij die [slachtoffer 1] door samendrukkend en/of samenknijpend geweld de luchttoevoer afgekneld en/of afgesloten (gehouden)
en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
- 2.
hij op of omstreeks 22 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (zijn, verdachtes, zus) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] zesendertig, althans meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hals en/of het gezicht en/of de borst en/of het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer: 11/510112-09
Vonnis d.d. 27 oktober 2009