Rb. Alkmaar, 22-03-2007, nr. 91692/KG ZA 06-410
ECLI:NL:RBALK:2007:BA1316
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
22-03-2007
- Zaaknummer
91692/KG ZA 06-410
- LJN
BA1316
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2007:BA1316, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 22‑03‑2007; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6787
- Wetingang
art. 23 Wet politieregisters
- Vindplaatsen
JV 2007/315
Uitspraak 22‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Eiser staat sinds 1996 geregistreerd in het Schengen Informatie Systeem. Gedaagde is bij beschikking van 29 juni 2006 van deze rechtbank veroordeeld om de registratie van eiser te verwijderen. Eiser vordert in kort geding veroordeling van gedaagde om die beschikking na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vordering wordt afgewezen, omdat de onherroepelijkheid van de beschikking niet is komen vast te staan. Voldoende aannemelijk is dat gedaagde niet eerder dan bij de betekening van de kort geding dagvaarding op de hoogte is geraakt van het bestaan van de beschikking en de verzoekschriftprocedure die daar aan voorafging. In de vordering van eiser kan niet tevens een afzonderlijke vordering tot verwijdering worden gelezen.
Partij(en)
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
FV/HV
zaak- en rolnummer: 91692/KG ZA 06-410
datum: 22 maart 2007
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Enkhuizen,
eiser in kort geding,
procureur mr. F.J.J. Baars,
advocaat mr. M.J.G. Uiterwaal te Amsterdam,
tegen:
HET KONINKRIJK SPANJE, MINISTERIE VAN JUSTITIE,
zetelend te Madrid,
gedaagde in kort geding,
advocaat mr. W. de Vries te 's-Gravenhage.
Partijen zullen verder ook worden genoemd "[eiser]" respectievelijk "Spanje".
1. Het verloop van het geding
Op 30 januari 2007 is een tussenvonnis gewezen, waarbij de zaak vier weken pro forma is aangehouden.
Bij brief van 27 februari 2007 heeft Spanje bericht dat volgens haar een voorziening in kort geding niet aan de orde kan zijn. Eveneens bij brief van 27 februari 2007 heeft [eiser] om voortzetting van de mondelinge behandeling verzocht.
Vervolgens is voortzetting bepaald op 13 maart 2007. Ter zitting van 13 maart 2007 hebben partijen hun standpunten nader uiteengezet ([eiser] aan de hand van overgelegde pleitnotities), waarna vonnis is bepaald.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. De uitgangspunten
2.1
In augustus 1993 werd door de rechter-commissaris te Tarragona, Spanje, onder meer een bevel tot huiszoeking afgegeven met betrekking tot het huis waar [eiser] destijds woonachtig was. Op dat moment verbleef [eiser] in Nederland.
2.2
Sinds 1996 staat [eiser] als verdachte geregistreerd in het Schengen Informatie Systeem (hierna ook: SIS). De signalering is gebaseerd op het bepaalde in artikel 95 van de zogenaamde Schengen Uitvoeringsovereenkomst (hierna ook: SUO). De signalering is aangebracht door Spanje en dient tot aanhouding ter fine van overlevering, op basis van verdenking van het plegen van strafbare feiten door [eiser] in Spanje in 1993.
2.3
Op 3 november 2000 heeft in Spanje een proces plaatsgevonden tegen [eiser] en andere verdachten. Tegen [eiser] is toen geen veroordeling uitgesproken.
2.4
In verband met voormelde signalering is [eiser] laatstelijk op 25 mei 2005 op Schiphol aangehouden. Op 26 mei 2005 werd de overleveringsdetentie geschorst. Later is die detentie opgeheven.
2.5
Bij brief van 29 september 2005 heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie aan Spanje bericht dat overlevering van onder andere [eiser] aan Spanje niet kan plaatsvinden, omdat - kort gezegd - Spanje onvoldoende informatie had verstrekt, onder meer over de delictomschrijving en de autoriteit die een Europees Aanhoudingsbevel tegen [eiser] had uitgevaardigd.
2.6
Op enig moment heeft [eiser] bij de Data Protection Officer van het Korps Landelijke Politiediensten (hierna ook: KLPD) een verzoek gedaan tot verwijdering van zijn gegevens uit het SIS.
2.7
Bij verzoekschrift van 9 februari 2006 heeft [eiser] aan deze rechtbank - samengevat - verzocht om voor recht te verklaren dat het voortduren van de signalering van [eiser] in het SIS door Spanje onrechtmatig is. Ook verzocht [eiser] een bevel tegen Spanje om diens signalering te verwijderen.
2.8
Op 1 maart 2006 heeft de rechtbank, in verband met de behandeling van voormeld verzoekschrift, een brief verzonden aan het Nederlandse Ministerie van Justitie, bureau internationale rechtshulp. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
"In de zaak van mevrouw [naam] heeft de rechtbank door tussenkomst van Sirene Nederland een vertaling van haar volledige verzoekschrift met bijlagen aan de Spaanse autoriteiten doen toekomen. Aan het verzoek om te reageren werd echter op geen enkele wijze gevolg gegeven.
De KLP, Sirene Nederland, heeft de rechtbank reeds laten weten er geen heil in te zien thans in de zaak van de heer [eiser] andermaal een vertaling te laten vervaardigen met alle kosten van dien. De ervaringen in de zaak van mw. [naam] leveren inderdaad grond op voor de vrees dat Spanje niet zal reageren."
2.9
Op 13 april 2006 heeft in het kader van de behandeling van het verzoekschrift een pro forma zitting plaatsgevonden. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.10
Bij beschikking van 29 juni 2006 van deze rechtbank (zaak- en rekestnummer 85987/HA RK 06-11) zijn beide verzoeken van [eiser] toegewezen. De inhoud van overweging 2.5. van deze beschikking luidt als volgt:
"De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in zijn verzoek kan worden ontvangen. Het KLPD heeft het verzoek van [eiser] weliswaar op goede gronden aangemerkt als een verzoek om kennisneming, maar dat neemt niet weg dat [eiser] aan het KLPD ook heeft verzocht om verwijdering van de signalering. Het feit dat het KLPD dit verzoek niet aan Spanje heeft overgebracht, staat aan de ontvankelijkheid van [eiser] in zijn verzoekschrift niet in de weg. Redelijkerwijs kan immers worden aangenomen dat Spanje ook op een verzoek om verwijdering van de signalering niet zal reageren. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het haar ambtshalve bekend is dat Spanje ook in de vergelijkbare zaak van de echtgenote van [eiser] op geen enkel verzoek van de rechtbank, het KLPD, het Openbaar Ministerie en/of het Ministerie van Justitie heeft gereageerd. Ook het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem is bij verstek gewezen."
2.11
Op 27 oktober 2006 heeft het Ministerie van Justitie van Nederland aan Spanje een brief verzonden. De inhoud van die brief komt er op neer dat aan Spanje verzocht wordt om uitvoering te geven aan de beschikking. In de brief staat vermeld dat de beschikking onherroepelijk is.
2.12
Spanje is op 26 januari 2007 in hoger beroep gegaan tegen de beschikking. De behandeling van het hoger beroep staat gepland op 27 maart a.s..
2.13
De signalering van [eiser] in het Nationaal Schengen Informatie Systeem is inmiddels gemarkeerd, hetgeen tot gevolg heeft dat de bij de signalering gevraagde actie staat omschreven als 'opsporing verblijfplaats'. Dit betekent dat [eiser] in Nederland op basis van de signalering niet meer zal worden aangehouden.
2.14
Spanje heeft tot op heden geen uitvoering gegeven aan voormelde beschikking.
2.15
Voor de verdere feiten wordt verwezen naar het tussenvonnis van 30 januari 2007.
3. De vordering en de standpunten van partijen
- 1.1.
[eiser] vordert, zoals reeds is weergegeven in het tussenvonnis van 30 januari 2007, veroordeling van Spanje tot het verwijderen van de signalering van [eiser] uit het SIS en derhalve tot nakoming van de beschikking van 29 juni 2006, binnen één week na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat Spanje daarmee in gebreke blijft. Ter zitting van 29 januari 2007 heeft [eiser] zijn vordering vermeerderd, in die zin dat hij tevens veroordeling van Spanje vordert om aan hem een bedrag van € 10.708,-- te betalen, bij wijze van voorschot op schadevergoeding en gemaakte kosten.
- 1.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Spanje tot op heden nimmer concrete toereikende stappen heeft ondernomen om tot overlevering en berechting van [eiser] te komen. De signalering wordt derhalve niet meer gehandhaafd voor het doel waarvoor deze is ingesteld of een doel dat het Schengensysteem kent. Dit leidt er toe dat de signalering onrechtmatig is. Ook is het handhaven van de signalering een flagrante schending van het recht op een behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn. [Eiser] wordt als gevolg van de signalering immers nog altijd geconfronteerd met de onzekerheid van een mogelijke strafvervolging op grond van een verdenking uit 1993. Bovendien leidt de signalering tot een ernstige inbreuk op de bewegingsvrijheid en de persoonlijke levenssfeer van [eiser], omdat hij bij elke grensoverschrijding het risico loopt te worden aangehouden en in overleveringsdetentie te worden geplaatst. Het rechtsoordeel zoals dat blijkt uit de beschikking wordt niet van onwaarde als gevolg van het door Spanje ingestelde hoger beroep. Aangezien de onrechtmatigheid van de signalering evident is, kan de verwijdering in kort geding worden bevolen. Omdat Spanje ondanks het bij beschikking van 29 juni 2006 gegeven bevel de signalering onverkort handhaaft en op geen enkele wijze op de beschikking heeft gereageerd, heeft [eiser] thans spoedeisend belang bij veroordeling van Spanje om uitvoering te geven aan de beschikking, alles aldus [eiser].
- 1.3.
Spanje doet in deze procedure een beroep op immuniteit. Voorop moet staan, aldus Spanje, dat wanneer er sprake is van een typische overheidshandeling immuniteit van jurisdictie en executie uitgangspunt is. Bij het plaatsen van een signalering in het SIS handelt Spanje bij uitstek uit hoofde van haar publieke, justitiële taak. Daarom is sprake van een typische overheidshandelen. Het verzoekschrift van [eiser] en de daaropvolgende beschikking miskennen de achtergronden van onder meer artikel 111 SUO en 23 lid 1 Wet op de politieregisters, met als gevolg dat er sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op de immuniteit. De rechtbank kan aan Spanje niets bevelen, wel aan de in artikel 1f van de Wet op de politieregisters gedefinieerde beheerder. Spanje kan nog in hoger beroep komen tegen de beschikking, hetgeen zij ook heeft gedaan, omdat zij pas na ontvangst van de kort geding dagvaarding op of omstreeks 23 november 2006 bekend is geworden met de beschikking. Bij de brief van 27 oktober 2006 van het Nederlandse Ministerie van Justitie was de beschikking niet meegezonden. Er is derhalve helemaal geen sprake van een onherroepelijke beschikking, zodat die beschikking niet zonder meer voor executie vatbaar is. Bovendien zou executie van die beschikking misbruik van recht zijn. Noch uit het verzoekschrift, noch uit het proces-verbaal van de zitting, noch uit de beschikking kan worden opgemaakt dat Spanje als belanghebbende is aangemerkt. Dit had wel gemoeten, omdat in het verzoekschrift onder meer verzocht wordt om Spanje te bevelen de signalering van [eiser] uit het SIS te verwijderen. Spanje had dus als belanghebbende moeten worden opgeroepen, hetgeen niet is geschied. Dit verklaart ook waarom Spanje eerder van die procedure en de beschikking niet op de hoogte was, alles aldus Spanje.
- 1.4.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities en producties. Voor zover nodig voor de beslissing zal daarop hierna uitdrukkelijk en afzonderlijk worden ingegaan.
4. De gronden van de beslissing
4.1
Vooropgesteld wordt dat Spanje de vragen, zoals geformuleerd in het tussenvonnis van 30 januari 2007, niet heeft beantwoord. Omdat die vragen waren gesteld louter wegens pragmatische redenen, alsmede ten einde Spanje te bewegen alsnog vrijwillig tot verwijdering van de signalering over te gaan, heeft het onbeantwoord blijven daarvan geen consequenties voor de verdere beoordeling van het geschil.
4.2
Omdat partijen in verschillende landen wonen c.q. zetelen, heeft de onderhavige zaak een internationaal karakter en ligt allereerst de vraag voor of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Uitgangspunt in dit verband is artikel 111 lid 1 SUO, waarin is opgenomen dat eenieder het recht heeft om op het grondgebied van elk van de Overeenkomstsluitende Partijen bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie een beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering, in het bijzonder met het oog op verbetering, verwijdering, kennisneming of schadevergoeding. Vast staat dat Nederland -net als Spanje - aangesloten is bij het SUO, hetgeen betekent dat [eiser], gezien het voorgaande, op Nederlands grondgebied een procedure aanhangig kan maken met betrekking tot zijn signalering in het SIS. Aan de Nederlandse rechter komt derhalve rechtsmacht toe.
4.3
Overigens leidt het voorgaande tevens tot de conclusie dat het beroep van Spanje op immuniteit van jurisdictie faalt. Uit de formulering van artikel 111 SUO moet worden afgeleid dat Spanje inzake geschillen met personen die gesignaleerd zijn in het SIS en die betrekking hebben op die signalering, met de toetreding tot het Schengen Akkoord en de SUO vrijwillig gedeeltelijk afstand heeft gedaan van die immuniteit.
4.4
Uit het bepaalde in artikel 111 lid 2 SUO volgt dat Spanje gehouden is onherroepelijke beslissingen van nationale rechters ten uitvoer te leggen. Gelet hierop moet thans worden beoordeeld of de beschikking van 29 juni 2006 als onherroepelijke beslissing kan worden aangemerkt. Vast staat dat uit de beschikking, alsmede het proces-verbaal van de pro forma zitting van 13 april 2006, niet kan worden afgeleid dat Spanje als belanghebbende is aangemerkt. Evenmin blijkt daaruit dat Spanje in die procedure in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt over het verzoekschrift van [eiser] kenbaar te maken. De hiervoor onder 2.8. weergegeven brief van 1 maart 2006 van deze rechtbank, in samenhang met overweging 2.5. uit de beschikking wijzen er eerder op dat in die procedure aangenomen is dat het aanschrijven van Spanje weinig zinvol zou zijn, omdat Spanje in andere procedures evenmin is verschenen en bovendien op eerder brieven niet heeft gereageerd. De hiervoor omschreven gang van zaken komt vooralsnog onvolkomen voor, te meer daar Spanje voldoende aannemelijk gemaakt heeft dat zij wel als belanghebbende had moeten worden aangemerkt, gezien het feit dat het bevel zoals is neergelegd in de beschikking, tegen haar is gericht. In het licht van het voorgaande, is voldoende komen vast te staan dat Spanje, zoals zij betoogt, niet eerder dan met de betekening van de kort geding dagvaarding op de hoogte is geraakt van de verzoekschriftprocedure en de daarop gebaseerde beschikking. Dit brengt mee dat voor de hand ligt dat in hoger beroep geoordeeld wordt dat de beschikking nog niet onherroepelijk is en dat Spanje in het door haar ingestelde beroep ontvangen kan worden.
4.5
Nu de onherroepelijkheid van de beschikking niet vast is komen te staan, is er geen enkele aanleiding om bij wijze van voorlopige maatregel Spanje te veroordelen de beschikking na te komen, noch om Spanje te veroordelen tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding en gemaakte kosten. Bovendien valt niet in te zien op grond waarvan aan Spanje een dwangsom zou moeten worden opgelegd die gekoppeld is aan een beschikking waarvan het daartegen ingestelde hoger beroep bij voorbaat niet als kansloos kan worden aangemerkt. Daarbij komt nog dat het nog maar de vraag is of het zinvol is om aan Spanje een dwangsom op te leggen, gezien het bepaalde in artikel 111 lid 2 SUO en het betoog van Spanje dat zij immuniteit van executie geniet. De beantwoording van dit laatste kan, gelet op het voorgaande, thans evenwel in het midden blijven.
4.6
[Eiser] heeft nog betoogd dat de dagvaarding ook een zelfstandige vordering tot het geven van een afzonderlijk bevel tot verwijdering van de signalering bevat. [Eiser] legt hieraan ten grondslag dat die vordering gelezen moet worden in de oorspronkelijke vordering. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. In de dagvaarding staat de vordering van [eiser] aldus geformuleerd dat hij veroordeling van Spanje vordert tot het verwijderen van de signalering uit SIS en derhalve tot nakoming van de beschikking. Uit deze laatste zinsnede moet worden afgeleid dat de gevorderde verwijdering onlosmakelijk verbonden is met het in de beschikking gegeven bevel. [Eiser] wijst er dus in zijn pleitnotities ten behoeve van de zitting van 13 maart 2007 ten onrechte op dat uit het tussenvonnis van 30 januari 2007 zou blijken dat zijn lezing van hetgeen bij dagvaarding is gevorderd wordt gevolgd. Daarbij komt dat, voor zover dit standpunt van [eiser] als een eiswijziging moet worden opgevat, de eiswijziging als voorgeschreven niet op schrift is gesteld. Op grond van het voorgaande kan die wijziging van eis niet in behandeling worden genomen.
4.7
[Eiser] wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
weigert de gevorderde voorziening;
- -
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Spanje begroot op € 248,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris procureur.
Gewezen door mr. J.M. Vrakking, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2007 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.