Hof 's-Gravenhage, 16-03-2006, nr. 2200421205
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV5188
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
16-03-2006
- Zaaknummer
2200421205
- LJN
AV5188
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AV5188, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 16‑03‑2006; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC6157, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC6157
Uitspraak 16‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Rijswijkse stoeptegelmoord Gemotiveerde vrijspraak Voor wat betreft het onder 1 primair en 1 subsidiair onder A tenlastegelegde overweegt het hof met name dat verdachte geen uitvoeringshandeling heeft verricht en dat evenmin is komen vast te staan dat hij instemde met het gooien van de stukken stoeptegel. Ook van andere feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat op laatstgenoemd punt sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de beide medeverdachten is onvoldoende gebleken. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair onder B tenlastegelegde overweegt het hof met name het volgende. Het onder het tweede gedachtestreepje aan verdachte verweten nalaten/achterlaten heeft niet – zoals in de tenlastelegging wordt gesteld – het dodelijk letsel bij het slachtoffer teweeggebracht. Op het moment dat dit nalaten/achterlaten plaats vond was dat letsel al veroorzaakt, en wel door het gooien van de stukken stoeptegel. Bij gebreke van causaal verband tussen het gestelde nalaten/achterlaten en het ontstaan van dodelijk letsel bij het slachtoffer moet verdachte reeds om die reden van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Met betrekking tot hetgeen wordt verweten onder het eerste gedachtestreepje heeft het volgende te gelden. Vast is komen te staan dat bij verdachte op enig moment de gedachte is opgekomen dat twee van zijn medeverdachten mogelijkerwijs stenen zouden gaan gooien. Zekerheid hieromtrent had verdachte overigens niet. Het enkele feit dat hij toen niet heeft getracht te voorkomen dat stenen zouden worden gegooid is naar ’s hofs oordeel onvoldoende om van culpoos nalaten in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004212-05
Parketnummer: 09-900064-05
Datum uitspraak: 16 maart 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 juni 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
Frederik Eugen B[.]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 maart 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien dit inhoudt behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, met beslissing omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens een mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
- 1.
primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft het onder 1 primair en 1 subsidiair onder A tenlastegelegde overweegt het hof met name dat verdachte geen uitvoeringshandeling heeft verricht en dat evenmin is komen vast te staan dat hij instemde met het gooien van de stukken stoeptegel. Ook van andere feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot het oordeel dat op laatstgenoemd punt sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de beide medeverdachten is onvoldoende gebleken.
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair onder B tenlastegelegde overweegt het hof met name het volgende. Het onder het tweede gedachtestreepje aan verdachte verweten nalaten/achterlaten heeft niet - zoals in de tenlastelegging wordt gesteld - het dodelijk letsel bij het slachtoffer teweeggebracht. Op het moment dat dit nalaten/achterlaten plaats vond was dat letsel al veroorzaakt, en wel door het gooien van de stukken stoeptegel. Bij gebreke van causaal verband tussen het gestelde nalaten/achterlaten en het ontstaan van dodelijk letsel bij het slachtoffer moet verdachte reeds om die reden van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot hetgeen wordt verweten onder het eerste gedachtestreepje heeft het volgende te gelden. Vast is komen te staan dat bij verdachte op enig moment de gedachte is opgekomen dat twee van zijn medeverdachten mogelijkerwijs stenen zouden gaan gooien. Zekerheid hieromtrent had verdachte overigens niet. Het enkele feit dat hij toen niet heeft getracht te voorkomen dat stenen zouden worden gegooid is naar 's hofs oordeel onvoldoende om van culpoos nalaten in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken.
Vordering tot schadevergoeding [namen]
In het onderhavige strafproces hebben [namen] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.233,85.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 1.487,65. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte terzake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding [naam]
In het onderhavige strafproces heeft [naam] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte terzake van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [namen] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. Wurzer, mr. Schaar en mr. Van den Broek, in bijzijn van de griffier
mr. De Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 maart 2006.