Einde inhoudsopgave
Wet luchtvaart
Artikel 11.5
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
04-11-2020, Stb. 2020, 455 (uitgifte: 18-11-2020, kamerstukken: 35319)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2020, Stb. 2020, 556 (uitgifte: 24-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Een opsporingsambtenaar kan het lid van het boordpersoneel van wie, uit het in artikel 11.4, tweede lid, bedoelde onderzoek of op andere wijze, naar het oordeel van de opsporingsambtenaar gebleken is dat hij onder zodanige invloed van een stof, als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van deze wet, of punt 7.6 van bijlage V bij de basisverordening, verkeert, dat hij onvoldoende in staat is zijn werkzaamheden behoorlijk te verrichten, een vliegverbod opleggen voor de tijd gedurende welke redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze toestand zal voortduren, tot ten hoogste vierentwintig uren. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op het lid van het boordpersoneel, dat aanstalten maakt zijn werkzaamheden te gaan verrichten.
2.
In geval van verdenking van overtreding van artikel 2.12, tweede lid, kan een opsporingsambtenaar aan het betreffende lid van het boordpersoneel een vliegverbod opleggen tot ten hoogste vierentwintig uren.
3.
De opsporingsambtenaar, die een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid oplegt, legt dit vast in een beschikking die het tijdstip van ingang en de duur van het verbod bevat.
4.
Het is een lid van het boordpersoneel verboden de werkzaamheden, die hij moet verrichten, te verrichten gedurende de tijd waarvoor een vliegverbod als bedoeld in het eerste of tweede lid, geldt.