Einde inhoudsopgave
Wet luchtvaart
Artikel 11.11
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2010
- Bronpublicatie:
20-05-2010, Stb. 2010, 200 (uitgifte: 10-06-2010, kamerstukken: 32257)
- Inwerkingtreding
01-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-06-2010, Stb. 2010, 201 (uitgifte: 10-06-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Luchtvervoer
1.
Bij veroordeling wegens overtreding van een der in artikel 11.9, eerste lid, strafbaar gestelde feiten kan de bevoegdheid
- a.
aan boord van een luchtvaartuig werkzaamheden te verrichten als lid van het boordpersoneel,
- b.
werkzaamheden te verrichten aan een luchtvaartuig,
- c.
luchtverkeersdienstverlening te geven,
voor ten hoogste drie jaren worden ontzegd.
2.
Bij veroordeling wegens overtreding van een der in artikel 11.10, eerste lid, strafbaar gestelde feiten kan een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid voor ten hoogste zes jaren worden ontzegd.
3.
Indien tijdens het plegen van een der strafbare feiten, genoemd in artikel 11.9, eerste lid, of bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen, nog geen drie jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die strafbare feiten of wegens een der in artikel 11.10 bedoelde strafbare feiten de betrokkene een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste zes jaren worden ontzegd.
4.
Indien tijdens het plegen van een der strafbare feiten, genoemd in artikel 11.10, eerste lid, nog geen zes jaren zijn verlopen na het einde van de tijdsduur waarvoor bij een vroegere onherroepelijke veroordeling wegens een van die strafbare feiten de betrokkene een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid is ontzegd, kan hem die bevoegdheid voor ten hoogste twaalf jaren worden ontzegd.
5.
Onder vroegere onherroepelijke veroordeling als bedoeld in het derde onderscheidenlijk het vierde lid, wordt mede verstaan een vroegere onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens feiten soortgelijk aan de feiten, bedoeld in het derde onderscheidenlijk het vierde lid.