Rb. Zeeland-West-Brabant, 23-01-2017, nr. AWB 16, 5051
ECLI:NL:RBZWB:2017:418
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
23-01-2017
- Zaaknummer
AWB 16_5051
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:418, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23‑01‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:738, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Opiumwet
- Vindplaatsen
JOM 2017/158
Uitspraak 23‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Woningsluiting op basis van artikel 13b, eerste lid, Opiumwet. De rechtbank hanteert vanaf heden de volgende lijn. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuurs¬dwang indien uit de feiten volgt dat aannemelijk is dat in woningen of lokalen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel dat de drugs daartoe aanwezig zijn. Dat een hoeveelheid drugs in een woning of een lokaal wordt aangetroffen, kan op zichzelf al een voldoende indicatie zijn dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is, indien de hoeveelheid zodanig groot is dat vrijwel is uitgesloten dat de drugs voor eigen gebruik zijn bestemd. In een dergelijk geval zal de burgemeester in beginsel geen nadere feiten en omstandigheden hoeven aannemelijk te maken die er ook op wijzen dat de drugs “daartoe aanwezig” zijn. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Ingeval van hoeveelheden aangetroffen drugs van niet meer dan een beperkt aantal voor de belanghebbende gebruiker gebruikelijke doses – waarbij de rechtbank thans bewust in het midden laat welke hoeveelheden dit zijn omdat dit van geval tot geval kan verschillen – ligt het op de weg van de burgemeester om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie ondersteunen dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Pas dan is er sprake van een bevoegdheid voor de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/5051 WET
uitspraak van 23 januari 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , [woonplaats eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. A.B.M. Pessers,
en
de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 17 juni 2016 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan het [adres eiser] (zijn huurwoning) voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 december 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. Dellevoet.
Overwegingen
1. Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft van woningstichting [naam woonstichting] een woning aan het [adres eiser] (hierna: de woning) gehuurd. Op 17 december 2015 heeft de politie in die woning een hoeveelheid drugs aangetroffen, bestaande uit in totaal 6,74 gram cocaïne en 4,10 gram gedroogde en vergruisde hennep.
Bij brief van 6 januari 2016 heeft de burgemeester woningstichting [naam woonstichting] medegedeeld voornemens te zijn om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, inhoudende dat de woning voor de duur van drie maanden moet worden gesloten en afgesloten moet worden gehouden. Een afschrift van deze brief heeft de burgemeester ook verzonden aan eiser. Voor hulp bij het vinden van tijdelijke, andere woonruimte, heeft de burgemeester eiser gewezen op Stichting [naam stichting 2] .
Eiser heeft bij brieven van 11 januari 2016 en 19 januari 2016 zijn zienswijze over het voornemen naar voren gebracht.
Bij besluit van 27 januari 2016 (primair besluit) heeft de burgemeester [naam woonstichting] gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden met ingang van 25 februari 2016, op straffe van het toepassen van bestuursdwang. De burgemeester heeft een afschrift van het bestreden besluit gestuurd aan eiser en hem erop gewezen dat hij tijdelijk andere woonruimte dient te zoeken. Eiser is daarbij gewezen op hulp van Stichting [naam stichting 2] .
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en bij de voorzieningenrechter een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 17 maart 2016 eisers verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De sluiting van de woning aan de [adres eiser] is vervolgens geëffectueerd over de periode 31 maart 2016 tot en met 30 juni 2016.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Gronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de harddrugs voor eigen gebruik waren. De sluiting van de woning is niet gericht op het voorkomen van drugshandel in en vanuit de woning [adres eiser] , maar is bedoeld om anderen die drugs in huis hebben te laten zien dat er hard wordt opgetreden. De belangen van eiser zijn door de burgemeester bij de afweging over gebruikmaking van diens bevoegdheid onvoldoende gewogen. Er is bij eiser sprake van psychiatrische problematiek en door de woningsluiting wordt hij dakloos. Door het convenant tussen de woningbouwverenigingen komt eiser gedurende drie jaar niet voor een sociale huurwoning in aanmerking. Daarnaast creëert de gemeente Tilburg een markt voor harddrugs door vergunningen te verlenen om grote feesten te houden waarvan bekend is dat er harddrugs worden gebruikt en dus is de maatregel disproportioneel, aldus eiser.
3. Procesbelang
3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit tot sluiting van de woning is uitgewerkt. De sluiting van de woning aan de [adres eiser] is geëffectueerd van 31 maart 2016 tot en met 30 juni 2016. De vraag is of er nog een procesbelang is.
3.2
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer kan bestaan, indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. De rechtbank acht de door eiser gestelde schade, bestaande uit het moeten verhuizen, het moeten weggooien van spullen waarvoor hij in zijn tijdelijke woonruimte geen plaats meer had en het gemis van woongenot, aannemelijk. Daarnaast overweegt de rechtbank dat een vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het primaire besluit in onderhavige procedure kan worden bereikt. Een eventuele vernietiging zou gevolgen kunnen hebben voor de grondslag van de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst ex artikel 7:231, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende belang om te komen tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Eiser wordt dan ook ontvankelijk geacht in zijn beroep.
4. Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
4.2
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Cocaïne staat op lijst I en hennep op lijst II.
4.3
In de “Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet in de B5-gemeenten” (hierna: Beleidsregels) heeft de burgemeester een uitleg gegeven aan de woorden “daartoe aanwezig” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en heeft hij invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van dat artikel toekomt. Deze Beleidsregels zijn laatst gewijzigd op 27 mei 2014 en gepubliceerd op 12 juni 2014.
4.4
Ingevolge de Beleidsregels worden woningen gesloten in de volgende gevallen:
- harddrugs in woningen
Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelsvoorraad van > 0,5 gram, dan volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 3 maanden. Bij een tweede overtreding van de Opiumwet in een woning of bij woningen behorende erven binnen twee jaar na de eerste constatering, dan vindt er een sluiting plaats van 6 maanden. Bij een derde overtreding van de Opiumwet binnen twee jaar na de tweede constatering, dan vindt er een sluiting voor onbepaalde tijd plaats.
Indien in woningen of bij woningen behorende erven grootschalige drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een hoeveelheid van > 1000 gram en/of 2000 pillen vindt er een sluiting plaats van 6 maanden.
- softdrugs in woningen
Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van > 30 gram, ontvangen zij een op schrift gestelde bestuurlijke waarschuwing. Deze waarschuwing geldt voor een termijn van 2 jaar. […]
5. Bevoegdheid (algemeen)
5.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in de woning van eiser 6,74 gram cocaïne en 4,10 gram hennep is aangetroffen. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangetroffen 4,10 gram hennep kan worden gezien als bestemd voor eigen gebruik. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover ambtshalve anders te oordelen.
Aan de rechtbank ligt gelet daarop ten eerste de vraag voor of de burgemeester op goede gronden heeft geoordeeld dat de aangetroffen hoeveelheid van 6,74 gram cocaïne in de woning aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt en de burgemeester om die reden bevoegd was de woning te sluiten.
5.2
In de Beleidsregels ligt vast dat de burgemeester vindt dat een aangetroffen hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram steeds “daartoe aanwezig” is. In zoverre is het beleid wetsuitleggend beleid, dat door de rechter vol dient te worden getoetst indien de gronden daartoe aanleiding geven. Eiser heeft aangevoerd dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren én hij heeft aangevoerd dat hij vindt dat de burgemeester niet bevoegd was op te treden, zodat ook dit wetsuitleggend beleid tot de omvang van het geschil behoort.
5.3
De rechtbank is bekend met de rechtspraak over de toepassing van artikel 13b Opiumwet. In vaste rechtspraak wordt in het algemeen geaccepteerd dat de burgemeester(s) aansluiting zoeken bij de door het openbaar ministerie toegepaste (vervolgings) criteria en een hoeveelheid harddrugs van meer dan 0,5 gram of een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram wordt aangemerkt als bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Tegen dat laatste oordeel kan de belanghebbende eventueel tegenbewijs inbrengen.
5.4.
Anders dan tot nog toe in vaste rechtspraak wordt geoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat dit wetsuitleggende beleid in geval van het aantreffen van enkel geringe hoeveelheden drugs onjuist is. De rechtbank overweegt daartoe dat er immers (verslaafde) gebruikers zijn die dagelijks meer dan 0,5 gram harddrugs gebruiken. Een cocaïnegebruik van 2 tot 3 gram per dag, en zelfs tot 5 gram per dag, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, is voor verslaafden niet ongebruikelijk, zodat het aantreffen van een dergelijke hoeveelheid cocaïne in de woning van een gebruiker er niet zonder meer op wijst dat die drugs ook voor verkoop, aflevering of verstrekking aanwezig zijn.
Dat gebruikers wel voor meerdere malen gebruik een voorraad aanschaffen, ligt - net als bij legale producten – voor de hand, ook al omdat, zoals soms ook bij legale producten, de gemiddelde prijs per dosis dan wellicht lager is of de moeite van het aankopen (gemiddeld) per dosis wordt beperkt. In eisers stellingen ligt besloten dat daarvan ook in dit geval sprake zou zijn.
De wetgever heeft bij de totstandkoming van een wijziging van artikel 13b van de Opiumwet uitdrukkelijk overwogen dat de enkele aanwezigheid van drugs niet voldoende is voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank verwijst hiervoor bijvoorbeeld naar de nota naar aanleiding van het verslag (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30515, nr. 6, p.2), waarin staat: “Het enkele aantreffen van drugs in een pand zonder dat er sprake is van enige indicatie dat er in of vanuit het desbetreffende pand drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden, is niet voldoende voor het toepassen van artikel 13b van de Opiumwet. Dat zal voor woningen niet anders zijn.” Er moeten feiten en omstandigheden worden gesteld en aannemelijk zijn die maken dat kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen drugs “daartoe aanwezig” zijn.
Het is daarom aan de burgemeester om feiten en omstandigheden aan te tonen, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet is voldaan. De rechtbank ziet geen grond om bij een hoeveelheid van meer dan 0,5 gram harddrugs uit te gaan van het vermoeden dat sprake is van een hoeveelheid drugs die aanwezig is voor de verkoop, verstrekking of aflevering, behoudens tegenbewijs. Dat zou immers betekenen dat de enkele aanwezigheid van een geringe hoeveelheid harddrugs (reeds bij 0,6 gram), zonder bijkomende omstandigheden, kan leiden tot toepassing van de bevoegdheid, omdat het voor de betrokkene vrijwel onmogelijk is het tegendeel te bewijzen.
5.5
De rechtbank hanteert daarom vanaf heden de volgende lijn. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien uit de feiten volgt dat aannemelijk is dat in woningen of lokalen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel dat de drugs daartoe aanwezig zijn. Dat een hoeveelheid drugs in een woning of een lokaal wordt aangetroffen, kan op zichzelf al een voldoende indicatie zijn dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is, indien de hoeveelheid zodanig groot is dat vrijwel is uitgesloten dat de drugs voor eigen gebruik zijn bestemd. In een dergelijk geval zal de burgemeester in beginsel geen nadere feiten en omstandigheden hoeven aannemelijk te maken die er ook op wijzen dat de drugs “daartoe aanwezig” zijn. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Ingeval van hoeveelheden aangetroffen drugs van niet meer dan een beperkt aantal voor de belanghebbende gebruiker gebruikelijke doses – waarbij de rechtbank thans bewust in het midden laat welke hoeveelheden dit zijn omdat dit van geval tot geval kan verschillen – ligt het op de weg van de burgemeester om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie ondersteunen dat de aangetroffen drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Pas dan is er sprake van een bevoegdheid voor de burgemeester tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
6. Bevoegdheid (toepassing nieuwe lijn)
6.1
De rechtbank overweegt dat de aangetroffen hoeveelheid van 6,74 gram cocaïne niet een zodanige hoeveelheid is waaruit (automatisch) volgt dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt daarom ook in dit geval op de weg van de burgemeester om dit middels feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
6.2
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de burgemeester in het bestreden besluit dat er in de situatie van eiser voldoende feiten en omstandigheden zijn gebleken die tot de conclusie (kunnen) leiden dat de aangetroffen drugs “daartoe aanwezig” waren.
De rechtbank wijst op de verklaring van een medebewoonster van het appartementencomplex aan de [adres eiser] . Zij heeft verklaard: “Hier woont de meneer waarvan ik deze drugs heb gekregen. Ik weet dat hij drugs geeft aan meer bewoners van het complex. Hij dealt. Hij neemt af van iemand anders heeft hij mij verteld. (…) Vroeger heb ik wel eens iets bij hem gekocht en toen had hij het thuis liggen. Hij heeft dit in een blikje met daarin een oude sok. De drugs zitten verpakt in kleine zakjes. Een soort sealzakjes. Groot en klein.
Als de mensen iets nodig hebben dan bellen ze en dan gaat hij met de drugs naar de mensen toe. Dit doet hij gelijk. Hij moet de drugs dus in huis hebben liggen.”
Voorts staat in het proces-verbaal van vrijdag 22 december 2015: “Ik, verbalisant [naam verbalisant 1], vroeg aan verdachte [naam eiser] hoe het kon dat wij een melding hebben gehad dat hij cocaïne verkoopt danwel verstrekt aan andere mensen. Wij, verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 1], hoorden dat verdachte [naam eiser] zei dat hij de cocaïne krijgt van iemand en wel eens wat cocaïne uitdeelt als hij weer wat heeft gekregen.”
Tijdens de zitting heeft eiser deze verklaring herhaald. Eiser heeft verklaard: “Als ze vragen heb je iets, dan geef je wel eens wat. Ik ben geen Sinterklaas. Wanneer ik niets heb dan kan ik ook vragen. Ik deelde niet vaak uit.”
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de burgemeester op goede gronden geconcludeerd dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester was derhalve op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot sluiting van de woning aan [adres eiser] .
7 Gebruikmaking bevoegdheid
7.1
De volgende vraag is of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. Ingevolge zijn Beleidsregels volgt bij een eerste constatering van drugshandel in een woning een sluiting van drie maanden van die woning. Onder hoofdstuk 5 van de Beleidsregels is vermeld dat er in beginsel overeenkomstig de bovenstaande beleidsregels wordt besloten. De burgemeester kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid (artikel 4:84 Awb, de zgn. inherente afwijkingsbevoegdheid), aldus de Beleidsregels.
7.2
De burgemeester heeft in het bestreden besluit in de door eiser aangevoerde omstandigheden - bestaande uit zijn psychosociale problematiek, de ontbinding van het huurcontract en het door het convenant tussen de woningbouwverenigingen mogelijk voor langere tijd dakloos worden – geen aanleiding gezien om af te wijken van de Beleidsregels.
7.3
De rechtbank overweegt in navolging van de AbRS in zijn uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016: 2840, dat het bestuursorgaan alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
7.4
De rechtbank overweegt dat het feit dat de verhuurder de huurovereenkomst heeft ontbonden een voorzienbaar gevolg is van het aantreffen van drugs in de woning die voor verkoop, verstrekking of aflevering bestemd zijn. De verhuurder heeft daarover zelf een beslissing genomen die bovendien nog kan worden getoetst door de rechter en – behoudens andere bijzondere omstandigheden – hoeft de burgemeester daarop niet te anticiperen. De ontbinding hoeft daarom op zichzelf genomen geen rol te spelen bij de beantwoording van de vraag of de burgemeester de sluiting van de woning mocht handhaven. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de AbRS van 14 september 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2464. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat verdere bijzondere omstandigheden bestaan die het noodzakelijk maken dat hij in de woning blijft wonen. Eiser heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de sluiting van de woning voor hem - ernstige - psychische gevolgen heeft. De door eiser ingebrachte informatie van psychiater [naam psychiater] is in dit kader onvoldoende omdat die verklaring slechts vermeldt dat eiser in het verleden last heeft gehad van ernstige stemmings- en spanningsklachten. De verklaring zegt niets over de periode waarover het thans gaat. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de komende jaren, waarbinnen hij gelet op het door de woningbouwverenigingen gesloten convenant niet voor een sociale huurwoning in aanmerking komt, geen sociale woning buiten Tilburg dan wel een woning in de vrije sector binnen Tilburg kan huren. Hierbij wordt betrokken dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij thans een kleine kamer huurt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft toepassing van de Beleidsregels niet tot voor eiser zodanig onevenredige gevolgen geleid dat de burgemeester van zijn beleid had moeten afwijken.
8. Hetgeen eiser verder heeft gesteld, zoals zijn standpunt over de evenementen(vergunningen) voor grote feesten, kan niet tot het oordeel leiden dat de burgemeester niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven bevoegdheid. Het bestreden besluit tot sluiting van de woning aan de [adres eiser] over de periode van 31 maart 2016 tot en met 30 juni 2016 kan derhalve in stand blijven.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. V.E.H.G. Visser, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.