type: 2431coll:
Rb. Den Haag, 01-06-2016, nr. C/09/492531 / HA ZA 15-824
ECLI:NL:RBDHA:2016:6067
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
01-06-2016
- Zaaknummer
C/09/492531 / HA ZA 15-824
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:6067, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 01‑06‑2016; (Bodemzaak)
- Vindplaatsen
AR 2016/1562
NTHR 2016, afl. 4, p. 241
Uitspraak 01‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Vordering tot aansprakelijkstelling van een kredietverstrekker voor een hypothecaire restschuld afgewezen. Er is geen sprake van overkreditering en de kredietverstrekker is niet tekort geschoten in haar informatieplicht. Beroep op artikel 6:258 BW wordt verworpen. Partijen hebben het onderhavige risico van een restschuld door een waardedaling van de woning voorzien.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/492531 / HA ZA 15-824
Vonnis van 1 juni 2016
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.E. Boonstra te Noordwijk,
tegen
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMSTELSTAETE HYPOTHEKEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Amstelstaete genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 8 juli 2015, met producties,
- -
de conclusie van antwoord, met producties,
- -
het tussenvonnis van 30 september 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 28 januari 2016 en de daarin genoemde stukken,
- -
de antwoordakte van Amstelstaete.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Amstelstaete is een onderneming die is gespecialiseerd in het verstrekken van hypothecaire leningen, waaronder Zwitserleven hypotheken.
2.2.
[eiser] heeft in februari 1999 de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gekocht voor een prijs van f. 395.000,- (circa € 195.000,-). Voor de financiering van de woning had [eiser] destijds een hypothecaire lening van € 250.000,- afgesloten bij de Westland Utrecht Hypotheek Bank. Aan deze hypothecaire lening was een beleggingsportefeuille gekoppeld, van waaruit de maandlasten zouden worden betaald.
2.3.
Door tegenvallende beleggingsresultaten bracht de beleggingsportefeuille in 2008 onvoldoende op om de maandlasten van de toenmalige hypotheek te voldoen. [eiser] heeft zijn woning toen te koop gezet voor een bedrag van € 530.000,-. Om de verkoopperiode te overbruggen wilde [eiser] zijn bestaande hypotheek oversluiten en (een deel van) de (latente) overwaarde van de woning contant maken. Hij heeft daartoe advies ingewonnen bij zijn tussenpersoon QuaRendum Financiële Raadgevers B.V. hierna: Quarendum).Vervolgens heeft Quarendum op 10 maart 2008 namens [eiser] bij Zwitserleven een aanvraag voor een hypothecaire lening van € 346.500,- ingediend. Dit bedrag was gebaseerd op een executiewaarde van de woning van € 385.000,-.
2.4.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft Amstelstaete op 27 maart 2008 een offerte uitgebracht voor een aflossingsvrije hypothecaire lening van € 346.500,-. De offerte is op 3 april 2008 door [eiser] aanvaard. Daarbij heeft [eiser] ook verklaard kennis te hebben genomen van de toepasselijke leningsvoorwaarden (‘Algemene voorwaarden Zwitserleven hypotheek van betere huize mei 2007’), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
’14 TUSSENPERSOON
In de meeste gevallen heeft u bij de totstandkoming van uw lening gebruik gemaakt van de diensten van een tussenpersoon. Voor alle duidelijkheid en om eventuele misverstanden te voorkomen tekenen wij hierbij aan dat een dergelijke tussenpersoon door u wordt ingeschakeld, zijn diensten verricht ten behoeve van u en daarbij onafhankelijk is van Zwitserleven en Amstelstaete Hypotheken B.V. De tussenpersoon zal dan ook worden beschouwd als uw vertegenwoordiger. Het is verstandig uw wensen ten aanzien van uw lening duidelijk met uw tussenpersoon door te spreken. Handelen en nalaten van de tussenpersoon jegens Zwitserleven en Amstelstaete Hypotheken B.V. zullen immers door worden beschouwd als uw eigen gedragingen.’
Voorts staat in de tot de algemene voorwaarden behorende appendix ‘Een betaalbare hypotheek: nu en straks’:
‘Waardevermindering woning
De verkoopwaarde van een woning is afhankelijk van vraag en aanbod op de woningmarkt. Stel dat u uw eigen woning over een aantal jaren weer wilt verkopen. U bent dan afhankelijk van de vraag op dat moment. Het is niet gezegd dat u dan het bedrag kunt vragen dat u nu betaald heeft voor de woning. De kans bestaat dat u minder krijgt; het is zelfs mogelijk dat u minder krijgt dan de schuld die op dat moment nog op de woning rust.’
2.5.
Op 4 april 2008 heeft [eiser] een inkomensverklaring aan Amstelstaete doen toekomen, waarin staat dat hij een jaarinkomen van € 65.000,- had. Het opgegeven bedrag van € 65.000,- was gebaseerd op het gezamenlijk inkomen van hem en zijn toenmalige partner. [eiser] had zelf sinds 1994 een arbeidsongeschiktheids-uitkering, waaruit hij sindsdien een bruto jaarinkomen van ongeveer € 40.000,- genoot en zijn toenmalige partner ontving een bruto jaarinkomen van € 25.000,-.
2.6.
Op 11 april 2008 is de woning getaxeerd. Daaruit kwam een onderhandse verkoopwaarde van € 380.000,- en een executiewaarde van € 345.000,- naar voren. Omdat Amstelstaete als richtlijn hanteert dat zij maximaal 90% van de executiewaarde van de woning financiert, heeft zij de aangeboden hypothecaire lening verlaagd naar € 310.500,. [eiser] is met de verlaagde offerte akkoord gegaan, waarna Amstelstaete op 22 april 2008 de overeengekomen hypothecaire lening van € 310.500,- aan [eiser] heeft verstrekt. De bestaande hypothecaire lening van € 250.000,- bij de Westland Utrecht Bank is volledig afgelost met de nieuwe lening. Bij akte van 22 april 2008 heeft Amstelstaete een recht van hypotheek verkregen op de woning.
2.7.
In 2009 zijn [eiser] en zijn toenmalige partner uit elkaar gegaan. Als gevolg daarvan moesten de hypothecaire maandlasten (€ 1.461,94 netto) volledig uit het inkomen van [eiser] worden voldaan.
2.8.
Bij brief van 27 december 2011 heeft [eiser] toestemming aan Amstelstaete gevraagde om een gedeelte van de woning recreatief te mogen verhuren. Ter toelichting schrijft hij dat hij de inkomsten nodig heeft om de maandlasten van de hypotheek te kunnen blijven voldoen. Amstelstaete heeft vervolgens bij brief van 3 januari 2012 geantwoord dat zij die toestemming niet verleent, omdat voor verhuur van de woning aan strenge eisen moet worden voldaan, waaronder een vergunning op basis van de Leegstandswet.
2.9.
In januari 2012 ontstond een achterstand in de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten. Amstelstaete heeft de woning toen opnieuw laten taxeren. Volgens het taxatierapport had de woning per januari 2012 een marktwaarde van € 275.000,- en een executiewaarde van € 200.000,-.
2.10.
In juni 2012 heeft Amstelstaete aan [eiser] nadere informatie gevraagd, omdat zij signalen had ontvangen dat [eiser] de woning toch gedeeltelijk verhuurde. Bij brief van 28 juni 2012 heeft [eiser] dit bevestigd. In de brief schrijft hij tevens dat de verhuur noodzakelijk is, omdat de woning, ondanks een verlaging van de vraagprijs naar € 315.000,-, nog niet was verkocht en het netto inkomen dat [eiser] op dat moment vanuit het pensioenfonds en de arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving (in totaal € 2.135,-) niet voldoende was om aan de hypothecaire maandlasten te voldoen. Amstelstaete is vervolgens met [eiser] overeengekomen dat hij de woning mocht blijven verhuren, mits hij deze voor het einde van het jaar (2012) zou verkopen.
2.11.
[eiser] heeft de woning in november 2012 verkocht voor een bedrag van € 282.000,-. Na verrekening van de netto-verkoopopbrengst resteerde (inclusief achterstallige rentebetalingen) een restschuld aan Amstelstaete van € 38.926,14.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
voor recht verklaart dat Amstelstaete haar verplichtingen jegens [eiser] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar is tekort geschoten, en dat Amstelstaete daarvoor jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover de rechtbank ten aanzien van het vaststellen van de omvang van de schade geen aansluiting vindt bij hetgeen door [eiser] aan Amstelstaete is voorgesteld;
subsidiair:
voor recht verklaart dat de tussen Amstelstaete en [eiser] gesloten hypotheekovereenkomst zal worden ontbonden, dan wel met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid zal worden gewijzigd, nu Amstelstaete haar verplichtingen jegens [eiser] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar is tekort geschoten, en dat Amstelstaete daarvoor jegens [eiser] aansprakelijk is voor de schade die hij dientengevolge heeft geleden en zal lijden, een en ander door de rechtbank nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Amstelstaete haar zorgplicht als financiële dienstverlener heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, althans tekort is geschoten in haar verplichtingen. Daartoe stelt hij dat Amstelstaete de enorme waardedaling van zijn woning, en daarmee ook zijn restschuld, heeft veroorzaakt door gezamenlijk met andere banken een zeepbel op de huizenmarkt te creëren die kort na het sluiten van de leningsovereenkomst is gebarsten. Amstelstaete had [eiser] bij het aangaan van de hypothecaire lening nadrukkelijk voor het risico van die implosie van de huizenmarkt moeten waarschuwen. Bovendien is er volgens [eiser] sprake van schuldeisersverzuim. De door het handelen van Amstelstaete veroorzaakte drastische waardedaling van de woning heeft ervoor gezorgd dat [eiser] de lening nu niet volledig kan terugbetalen. Subsidiair vordert [eiser] dat de gevolgen van de leningsovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden worden gewijzigd. Er is sprake van een langdurige en ongebruikelijke waardedaling op de huizenmarkt die [eiser] als consument niet kon voorzien. Dit in tegenstelling tot Amstelstaete, die met haar gedragingen de waardedaling zelf heeft veroorzaakt en om die reden de crisis ook had moeten voorzien. Onder die omstandigheden dient de restschuld voor het grootste deel voor eigen rekening van Amstelstaete te blijven.
3.3.
Amstelstaete voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
schending van de zorgplicht
4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of Amstelstaete jegens [eiser] tekort is geschoten in een op haar rustende zorgplicht. Amstelstaete trad tegenover [eiser] op als kredietverstrekker. Op haar rustte uit dien hoofde een zorgplicht die onder meer wordt ingevuld door publiekrechtelijke regels, die onder meer in de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn neergelegd. Deze publiekrechtelijke regelgeving waaraan Amstelstaete is onderworpen is niet bepalend voor de op haar rustende privaatrechtelijke zorgplicht. De inhoud en de reikwijdte van de privaatrechtelijke zorgplicht van Amstelstaete als kredietverstrekker wordt verder bepaald door de omstandigheden van het geval, zoals de aard en inhoud van de relatie tussen partijen, de positie van [eiser] , de bij [eiser] aanwezige relevante kennis en ervaring en de aard en ingewikkeldheid van het door Amstelstaete aangeboden product en de daaraan verbonden risico’s.
4.2.
Als kredietverstrekker rust op Amstelstaete jegens [eiser] op grond van het (ook destijds geldende) artikel 4:34 Wftde verplichting om, ter voorkoming van overkreditering van de consument, informatie in te winnen over de financiële positie van de consument en aan de hand daarvan te beoordelen of het aangeboden krediet verantwoord is. Daarnaast moet de kredietverstrekker voldoende informatie verstrekken zodat de consument in staat is te beoordelen wat het krediet inhoudt en wat de bijbehorende risico’s zijn.
4.3.
[eiser] heeft niet bestreden dat de door hem aan Amstelstaete verstrekte inkomens- en vermogensgegevens op zichzelf juist waren en dat Amstelstaete zich in het kader van de bovenomschreven krediettoets op die gegevens heeft mogen baseren. Evenmin heeft [eiser] bestreden dat Amstelstaete op basis van de verstrekte financiële informatie terecht heeft aangenomen dat het toenmalige (verwachte) inkomen toereikend was om de aan de lening verbonden lasten te dragen. In dat opzicht was er dus geen sprake van onverantwoorde kredietverstrekking. Bovendien stond het verstrekte krediet ook in proportionele verhouding tot de waarde van het onderpand, aangezien het bedrag van de lening tot 90% van de destijds getaxeerde executiewaarde van de woning was beperkt. Weliswaar heeft [eiser] in zijn akte na conclusie van antwoord gesteld (randnummer 53) dat die (op zichzelf juist getaxeerde) waarde achteraf niet reëel was (want gebaseerd op een macro-economische zeepbel), maar hij heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom dat gegeven maakt dat Amstelstaete de hypothecaire lening naar de destijds geldende normen niet had mogen verstrekken. Integendeel, [eiser] heeft ter comparitie juist gesteld dat hij het niet over de kredietverstrekking zelf wil hebben en dat het daar niet is misgegaan. Derhalve kan tussen partijen als vaststaand worden aangenomen dat Amstelstaete de onderhavige lening naar de destijds geldende maatstaven mocht verstrekken en in dat kader niet in enige zorgplicht is tekortgeschoten.
4.4.
Volgens [eiser] is Amstelstaete echter wel tekortgeschoten in haar informatieplicht. Hij stelt dat Amstelstaete hem bij het aangaan van de overeenkomst in verband met het restschuldrisico nadrukkelijk en ondubbelzinnig had moeten waarschuwen dat de waarde van de woning (deels) op een macro-economische zeepbel was gebaseerd en er derhalve een reëel risico was dat de woning binnen afzienbare tijd sterk in waarde zou dalen. Volgens [eiser] was die waardedaling voor Amstelstaete voorzienbaar, omdat zij als bank (de rechtbank begrijpt: kredietverstrekker) de genoemde zeepbel op de huizenmarkt mede heeft doen ontstaan door ongebreideld aflossingsvrije hypotheken aan consumenten te verstrekken en achter de deur risicovolle hypotheken te bundelen en door te verkopen om zo haar kredietmogelijkheden verder te verruimen. In dit verband wijst [eiser] er tevens op dat Amstelstaete in haar conclusie van antwoord heeft erkend dat zij er in april 2008 van op de hoogte was dat er een prijsdaling op de huizenmarkt gaande was.
4.5.
De kredietverstrekker moet voldoende informatie verstrekken zodat de consument in staat is te beoordelen wat het krediet inhoudt en wat de bijbehorende risico’s zijn. De inhoud en reikwijdte van deze informatieplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit de aard en strekking van de op Amstelstaete rustende zorgplicht vloeit voort dat de kredietverstrekker niet nadrukkelijk hoeft te waarschuwen voor risico’s en gevolgen van de kredietovereenkomst, waarvan mag worden aangenomen dat de consument deze ook zonder nadere waarschuwing zelf voldoende kan overzien.
4.6.
De rechtbank overweegt dat op zichzelf voldoende duidelijk voor [eiser] moet zijn geweest dat hij in de overeengekomen financieringsconstructie met een restschuld kon worden geconfronteerd. Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat de waarde van woningen afhankelijk van de markt kan fluctueren. [eiser] heeft in dat verband ook niet weersproken dat hij zich ervan bewust was dat de mogelijkheid bestond dat de waarde van zijn woning zou kunnen dalen ten opzichte van het niveau van april 2008. Hij heeft evenmin bestreden dat hij heeft begrepen dat een sterke waardedaling tot gevolg kon hebben dat de openstaande schuld niet volledig uit de opbrengst van de woning kon worden terugbetaald en hij alsdan nog een bedrag aan Amstelstaete zou zijn verschuldigd. Op dat restschuldrisico is hij ook in de algemene voorwaarden gewezen: ‘(…) het is zelfs mogelijk dat u [bij verkoop] minder krijgt dan de schuld die op dat moment nog op de woning rust’, zie r.o. 2.4). Aldus mag worden verondersteld dat [eiser] in beginsel voldoende was geïnformeerd over het aan de hypotheek verbonden restschuldrisico.
4.7.
De volgende vraag is dan of Amstelstaete in verdergaande mate voor dit risico had moeten waarschuwen, in die zin dat zij [eiser] er ook nadrukkelijk op had moeten attenderen dat de kans dat op een aanzienlijke waardedaling reëel was.
Het daarover door [eiser] gevoerde betoog berust op de veronderstelling dat Amstelstaete in april 2008 al voorzag, of had moeten voorzien, dat op korte termijn een langdurige en sterke daling op de vastgoedmarkt zou intreden. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de door [eiser] genoemde gedragingen van de financiële sector (zoals het uitbreiden van de leencapaciteit) inderdaad hebben bijgedragen aan het intreden van de crisis op de Nederlandse huizenmarkt, leidt dat omgekeerd nog niet tot de conclusie dat in april 2008 al voor Amstelstaete voorzienbaar was of had moeten zijn dat er op korte termijn een crisis van dergelijke omvang zou intreden, waarvoor zij [eiser] bovendien had moeten waarschuwen. In dat verband wijst de rechtbank ook op de conclusies en aanbevelingen van de Tijdelijke commissie Huizenprijzen (TK 2012-2013, 33 194, nr. 3), waarin onder meer wordt geconcludeerd dat de woningmarkt een buitengewoon complexe markt is met vele spelers, dat de sinds 2008 ingezette prijsdaling door weinigen werd voorzien, en dat er naast (de gedragingen van) de financiële sector ook tal van andere factoren aan de crisis hebben bijgedragen, zoals de scheefgroei tussen de huur- en koopsector en een achterblijvend woningaanbod tegenover een toenemende vraag, die onder meer werd veroorzaakt door een sterke inkomenstoename en sterk dalende rente op de kapitaalmarkt. Tegen deze achtergrond valt zonder grondige nadere onderbouwing, die als gezegd ontbreekt, niet in te zien dat Amstelstaete had (moeten) voorzien dat er een crisis op de huizenmarkt aanstaande was. Als in april 2008 al een daling op de markt gaande was wordt dat niet anders, aangezien marktfluctuaties gebruikelijk zijn en een dalende markt dus, zeker gezien de hiervoor geschetste complexiteit van de huizenmarkt, niet onmiddellijk een voorteken van een langdurige en ongebruikelijke crisis hoeft te zijn.
4.8.
Naast het bovenstaande wordt nog - op dit punt reeds ten overvloede - overwogen dat [eiser] evenmin voldoende concreet en gemotiveerd heeft gesteld dat hij de hypothecaire lening niet zou zijn aangegaan (en niet met de restschuld zou zijn geconfronteerd), indien Amstelstaete hem nadrukkelijk voor het risico van een sterk dalende markt zou hebben gewaarschuwd. [eiser] heeft zelf verklaard dat hij een nieuwe hypotheek heeft afgesloten, omdat zijn toenmalige beleggingshypotheek te weinig uitkeerde en hij een overbruggingskrediet nodig had voor de periode waarin zijn woning nog te koop stond. Naar de rechtbank begrijpt, bestond er aan de zijde van [eiser] wel enige noodzaak om een nieuw hypothecair krediet te verkrijgen. Vaststaat dat de woning op dat moment een behoorlijke overwaarde bezat, zodat een waardedaling nog niet onmiddellijk tot een restschuld hoefde te leiden. [eiser] heeft verder ook niet toegelicht wat hij zou hebben gedaan, indien hem een waarschuwing voor een dalende markt zou zijn gegeven, zodat in het licht van het voorgaande moet worden aangenomen dat hij alsdan niet anders zou hebben gehandeld en uiteindelijk evengoed met de huidige restschuld zou zijn geconfronteerd.
4.9.
De conclusie is dat niet is gebleken dat Amstelstaete in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst in enige op haar rustende zorgplicht tekort is geschoten. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op, dat evenmin is gebleken dat Amstelstaete bij het sluiten van de kredietovereenkomst de lichtzinnigheid van [eiser] zou hebben misbruikt, zoals [eiser] , overigens zonder concrete onderbouwing, onder randnummer 3 van de dagvaarding stelt.
schuldeisersverzuim
4.10.
[eiser] heeft ook gesteld dat er aan de zijde van Amstelstaete sprake is van schuldeisersverzuim (artikel 6:58 BW). Hij stelt daartoe dat de restschuld is ontstaan doordat de door de banken (waar hij Amstelstaete ook toe rekent) gecreëerde zeepbel op de huizenmarkt is uiteengespat en de woningen sterk in waarde zijn gedaald. Het is dan ook een aan een aan de banken - en daarmee ook aan Amstelstaete - toe te rekenen beletsel te wijten dat [eiser] de hypothecaire lening na verkoop van de woning niet kan terugbetalen.
4.11.
Opgemerkt zij dat [eiser] niet heeft toegelicht hoe deze grondslag zich tot zijn vordering verhoudt, aangezien hij niet heeft gevorderd dat hij op grond van artikel 6:60 BW van zijn verbintenis tot betaling wordt bevrijd. Deze kwestie kan echter onbesproken blijven, nu het beroep op schuldeisersverzuim ook bij een ruime, welwillende lezing van het petitum niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. De rechtbank licht dit toe.
4.12.
Artikel 6:58 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de schuldeiser in verzuim komt, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat een beletsel van zijn zijde opkomt. Voor een geslaagd beroep op dit artikel zal, naast alle andere eisen, tevens moeten komen vast te staan dat de oorzaak van de verhindering van de nakoming van de verbintenis door de schuldenaar uitsluitend ligt in een beletsel aan de zijde van de schuldeiser. Die situatie doet zich hier niet voor. Uit de vaststaande feiten volgt dat [eiser] zijn verplichtingen jegens Amstelstaete niet kon nakomen, omdat de relatie met zijn toenmalige partner was beëindigd en hij uit alleen zijn eigen inkomen de maandelijkse hypotheeklasten niet meer kon betalen. Vervolgens is er een betalingsachterstand ontstaan en heeft [eiser] noodgedwongen zijn woning in een minder gunstige tijd moeten verkopen. Tegen die achtergrond kan niet als juist worden aanvaard dat [eiser] op zichzelf wel bereid en in staat was om zijn betalingsverplichtingen jegens Amstelstaete na te komen, maar uitsluitend door het intreden van de vastgoedcrisis daarin is belet. De oorzaak van de restschuld is in de eerste plaats gelegen in het wegvallen van het inkomen van zijn toenmalige partner. Op geen enkele manier blijkt dat [eiser] de woning toen zou hebben verkocht als de relatie niet was beëindigd.
4.13.
Nu het beroep op schuldeisersverzuim er aldus reeds op afstuit dat de wanbetaling niet uitsluitend door de crisis op de vastgoedmark is veroorzaakt, kan in het midden blijven of en in hoeverre die crisis ook daadwerkelijk als een aan de zijde van Amstelstaete opkomend beletsel is aan te merken.
4.14.
Nu daarmee vast staat dat geen sprake is van een tekortkoming of onrechtmatig handelen van de zijde van Amstelstaete, moet de primaire vordering worden afgewezen.
wijziging gevolgen overeenkomst wegens onvoorziene omstandigheden
4.15.
[eiser] heeft subsidiair gevorderd dat de hypothecaire leningsovereenkomst vanwege onvoorziene omstandigheden op de voet van artikel 6:258 BW (gedeeltelijk) wordt ontbonden, althans dat de gevolgen daarvan worden gewijzigd. Daartoe stelt [eiser] dat er sprake is van een langdurige en ongebruikelijk zware crisis op de huizenmarkt die, in elk geval voor hemzelf, bij het aangaan van de overeenkomst niet was te voorzien. Deze crisis is bovendien (mede) toe te rekenen aan Amstelstaete, aangezien zij is veroorzaakt door het macro-economische handelingen de financiële sector. Het is onder die omstandigheden onaanvaardbaar dat de gevolgen van die crisis, namelijk de waardedaling van de woning en de daaruit voortvloeiende restschuld, nog steeds volledig voor rekening van [eiser] komen, aldus [eiser] .
4.16.
Ingevolge artikel 6:258 lid 1 BW kan de rechter op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
4.17.
Voor een geslaagd beroep op dit artikel zal allereerst moeten komen vast te staan dat sprake is van onvoorziene omstandigheden. Daarmee wordt gedoeld op omstandigheden die zich na het sluiten van de overeenkomst hebben voorgedaan, terwijl partijen bij het sluiten van de overeenkomst geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid van het intreden van die omstandigheden. Niet van belang is of (een van de) partijen die omstandigheden hadden kunnen voorzien of hadden behoren te voorzien. Van belang is uitsluitend of zij de mogelijkheid van het intreden van die omstandigheden uitdrukkelijk of stilzwijgend in de overeenkomst hebben verdisconteerd (Parl. Gesch. Boek 6, p. 971).
4.18.
De onvoorziene omstandigheden waarop [eiser] zich beroept, komen er in de kern op neer dat de woning ten opzichte van het moment van het sluiten van de overeenkomst sterk in waarde is gedaald en daardoor bij verkoop minder opbracht dan de openstaande schuld aan Amstelstaete. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit echter geen onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW. Partijen hebben bij het sluiten van de overeenkomst immers onder ogen gezien en aanvaard dat er een mogelijkheid bestond dat de woning, ondanks dat het bedrag van de lening was beperkt tot 90% van de toenmalig executiewaarde, in de toekomst zodanig in waarde zou kunnen dalen dat er een restschuld kon ontstaan. Dit risico is ook uitdrukkelijk onderkend in de toepasselijke algemene voorwaarden: ‘Het is niet gezegd dat u [bij verkoop]het bedrag kunt vragen dat u nu betaald heeft voor de woning. De kans bestaat dat u minder krijgt; het is zelfs mogelijk dat u minder krijgt dan de schuld die op dat moment nog op de woning rust.’ Daaruit volgt dat partijen het intreden van de mogelijkheid van een zware waardedaling in de overeenkomst hebben verdisconteerd.
4.19.
Voor zover de vordering tot wijziging van de overeenkomst niet reeds op het bovenstaande zou afstuiten, geldt bovendien dat wijziging van de gevolgen van de overeenkomst op de voet van artikel 6:258 BW uitsluitend plaatsvindt indien de gestelde onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de contractuele rechtsverhouding mag verwachten. Dat is hier niet aan de orde. Daartoe is van belang dat [eiser] uiteindelijk per saldo heeft geprofiteerd van de macro-economische ontwikkelingen op de huizenmarkt. Hij heeft in april 2008 op basis van sterk vermeerderde - en volgens hem op een zeepbel gebaseerde - waarde van zijn woning, die hij in 1999 voor circa € 195.000,- had gekocht, een krediet van € 310.500,- van Amstelstaete verkregen, waarmee hij zijn toenmalige beleggingshypotheek van € 250.000,- heeft kunnen aflossen. Het restant van het krediet (naar moet worden aangenomen tenminste een bedrag van € 50.000,-) was voor hem beschikbaar als liquide middelen. Uiteindelijk heeft hij een groot deel van de overwaarde van zijn woning ook kunnen verzilveren, aangezien hij zijn woning in 2012 voor een bedrag van € 282.000,- heeft kunnen verkopen. Deze opbrengst zou samen met de in 2008 verkregen liquide middelen in beginsel ruim voldoende moeten zijn om de lening van Amstelstaete terug te betalen. Dat [eiser] desondanks toch met een restschuld is geconfronteerd, omdat de genoemde liquide middelen inmiddels, al dan niet als gevolg van het wegvallen van het inkomen van zijn partner, volledig waren opgesoupeerd, valt in de verhouding tot Amstelstaete volledig binnen zijn eigen risicosfeer. Niet in te zien valt waarom Amstelstaete, die overigens aan al haar (zorg)verplichtingen heeft voldaan, onder deze omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid geen aanspraak op volledige betaling zou mogen maken. Er bestaat dan ook geen grond om de gevolgen van de overeenkomst op dat punt te herzien.
4.20.
De slotsom is derhalve dat naast de primaire vordering ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Amstelstaete worden begroot op € 613,- aan griffierecht en € 1.130,- aan salaris advocaat (2,5 punten x liquidatietarief € 452,-), aldus in totaal: € 1.743,-.
4.21.
Voor veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de
proceskostenveroordeling ook voor deze kosten een executoriale titel oplevert
(vgl. het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Amstelstaete begroot op € 1.743,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, indien de proceskosten niet uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis zijn voldaan;
5.3.
verklaart de bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Alwin en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2016.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 01‑06‑2016