Hof 's-Hertogenbosch, 29-06-2021, nr. 200.254.865, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:2004
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-06-2021
- Zaaknummer
200.254.865_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2004, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑06‑2021; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2019:96
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHARL:2017:9019
ECLI:NL:GHSHE:2021:750, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑03‑2021; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2019:96
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHARL:2017:9019
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHARL:2017:4129
ECLI:NL:GHSHE:2020:14, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑01‑2020; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:3208
ECLI:NL:GHSHE:2019:3208, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 27‑08‑2019; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:14
Uitspraak 29‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Proceskosten na schikking.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 29 juni 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96) en in vervolg op de tussenarresten van 27 augustus 2019,7 januari 2020 en 16 maart 2021.
11. Het verdere procesverloop
In het laatste tussenarrest heeft het hof een nadere mondelinge toelichting door de deskundige bevolen en een mondelinge behandeling gelast. Partijen en de advocaten zijn ter zitting van 14 juni 2021 verschenen. De deskundige is daarbij niet verschenen.
12. De verdere beoordeling
12.1.
Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 juni 2021 een minnelijke regeling getroffen. Deze regeling is vastgelegd in een proces-verbaal. Partijen hebben als gevolg van de regeling hun vorderingen gewijzigd. Zij maken uitsluitend nog aanspraak op vergoeding van de proceskosten, inclusief de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige in eerste aanleg en in hoger beroep, en zij concluderen tot veroordeling van de wederpartij in de proceskosten.
12.2.
Het hof stelt voorop dat de proceskosten in cassatie niet aan de orde kunnen zijn in dit hoger beroep. Immers, de Hoge Raad heeft in het dictum van zijn arrest al bindend beslist over die kosten. Het hof zal dan ook niet beslissen over die kosten.
12.3.
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige, tussen partijen compenseren, omdat iedere partij op verschillende punten in het ongelijk is gesteld. Dat blijkt uit de minnelijke regeling die partijen hebben getroffen: iedere partij heeft concessies gedaan en iedere partij heeft profijt van de concessies van de wederpartij.
12.4.
Dit betekent dat iedere partij de helft van de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige, in eerste aanleg en in hoger beroep, dient te dragen. [geïntimeerden] is bij arrest van 12 september 2017 veroordeeld in de kosten van de deskundige ten bedrage van € 2.453,10. De door [geïntimeerden] voorgeschoten kosten van de deskundige na cassatie en verwijzing zijn bij hofbeslissing van 9 oktober 2020 begroot op € 5.608,00. De compensatie van de proceskosten brengt mee dat [appellant] € 4.030,55 voor de kosten van de deskundige moet dragen en dat [geïntimeerden] € 4.030,55 voor de kosten van de deskundige moet dragen (€ 2.453,10 + € 5.608,00 = € 8.061,10 / 2). Een verrekening moet plaatsvinden voor zover een partij tot op heden meer of minder dan dit bedrag heeft gedragen. Het hof zal dit in de beslissing tot uitdrukking brengen. Het hof ziet geen aanleiding voor een verrekening van eventueel verschuldigd geworden wettelijke rente over reeds betaalde deskundigenkosten.
12.5.
Het voorgaande betekent dat het hof belangrijke delen van de beslissing van het hof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 12 september 2017 zal herhalen:
- de vernietiging van de vonnissen van 16 oktober 2013, 14 januari 2015 en 28 september 2016;
- de compensatie van de proceskosten (“zaak 2”, zoals omschreven in het arrest van 12 september 2017).
13. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 oktober 2013 (“zaak 1A”), 14 januari 2015 (“zaak 1B”) en 28 september 2016 in conventie en in voorwaardelijke reconventie (“zaak 2”);
en opnieuw rechtdoende
verstaat dat gelet op de minnelijke regeling en de eiswijzigingen geen beslissing meer nodig is, behoudens over de proceskosten;
compenseert de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep (zaak 1A, zaak 1B en zaak 2) in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep;
voor zover de kosten van de door de gerechten benoemde deskundige niet voor de helft door [appellant] en voor de helft door [geïntimeerden] zijn gedragen als omschreven onder 12.4 hiervoor:
veroordeelt de partij die deze kosten voor minder dan de helft heeft gedragen, om aan de wederpartij een zodanig bedrag te voldoen dat deze kosten voor de helft (€ 4.030,55) door [appellant] en voor de helft (€ 4.030,55) door [geïntimeerden] worden gedragen;
verstaat dat de Hoge Raad een eindbeslissing heeft gegeven over kosten van de procedure in cassatie, zodat deze kosten in dit hoger beroep niet aan de orde zijn
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 juni 2021.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 16‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Na verwijzing en deskundigenonderzoek. Rechtsstrijd na verwijzing. Nadere inlichtingen van deskundige.
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 16 maart 2021
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96) en in vervolg op de tussenarresten van 27 augustus 2019 en7 januari 2020.
8. Het verdere procesverloop
In het laatste tussenarrest heeft het hof een deskundige benoemd voor onderzoek naar de omvang van de schade. De deskundige heeft zijn onderzoek uitgevoerd (rapport van 6 augustus 2020). Partijen hebben zich hierover uitgelaten bij memorie na deskundigenbericht (memories van 22 september 2020 en 16 oktober 2020).
9. De verdere beoordeling
9.1
Het hof heeft de volgende vragen aan de deskundige ing. Muis voorgelegd:
- 1.
Kunt u op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden (afgezien van de begroting van de schade) vaststellen welke schade – door het gebruik door of vanwege [appellant] in de periode februari-juni 2010 bij het weghalen van de bomen – is ontstaan op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking?
- 2.
Hoe moet deze schade worden hersteld?
- 3.
Welk bedrag is naar uw oordeel gemoeid met het herstel van de door u vastgestelde schade?
- 4.
Is er na herstel een verbetering ten opzichte van de in het verleden, voor de afvoer van de bomen, aanwezige situatie? Zo ja, kunt u de waarde van deze verbetering vaststellen?
- 5.
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
9.2
De deskundige heeft de schade aan het betonpad, en de door hem voorgestelde wijze van herstel, als volgt beschreven:
- Schade: kleine, smalle scheuren overdwars, totaal 60 strekkende meter
Herstel: uitfrezen en invoegen en afwerken met uitvlakmortel
- Schade: grote brede scheuren overdwars/grote stukken afgebroken beton op zeven plaatsen, totaal 30 strekkende meter
Herstel: puin verwijderen, bekisting aanbrengen, wapening aanbrengen, beton storten en afwerken
- Schade: scheuren in de lengte van het pad, totaal 128 strekkende meter
Herstel: wapening aanbrengen, en invoegen en afwerken met uitvlakmortel
- Schade: afgebroken en daardoor verzakte padranden, totaal 60 strekkende meter
Herstel: bekisting aanbrengen, overdwars proeven uitfrezen in bestaand beton 5 cm diep / 2 à 3 cm breed, per groef 30 cm lang, wapening à 60 cm aanbrengen [30 cm in bestaand beton, 30 cm in nieuw beton], nieuw beton in open deel aanbrengen en uitvlakmortel in groeven en afwerken.
De deskundige heeft de schade aan de taludverzakking beschreven als “het wegglijden van een taludtoplaag over een lengte van 10” strekkende meter. Het herstel houdt volgens hem in: aanbrengen betuining met perkoenpalen, vlechtmat achter palen aanbrengen, aanvoeren en aanbrengen taludherstelgrond, inzaaien met graszaad.
9.3
De deskundige heeft voor het herstel van de schade van de betonpad inclusief sloottalud een bedrag geraamd op € 27.682,60 [€ 24.739,00 minus € 408,00 plus € 2.535,60] exclusief btw (rapport, 5).
9.4
De deskundige heeft als volgt gereageerd op de reactie van [appellant] .
- Reactie [appellant] : alle schade aan het betonpad komt voor rekening van [appellant] :
Deskundige:
“Aan het betonpad is schade aangebracht door [appellant] bij het verwijderen van de bomen in 2010. Tijdens de schouwing op 16 mei 2020 is door RA tezamen met partijen inclusief [appellant] de schade aan het betonpad opgenomen.
Vrijwel alle scheuren in het betonpad zijn te wijten aan een te hoge belasting. Tijdens het transport van de bomen is schade aangebracht door [appellant] zoals hij dat in 2015 in bijzijn van RA aangaf. Op 26 mei 2020 heeft [appellant] want geen enkele beschouwde schade aangegeven dat die niet door hem c.q. zijn loonwerkers is toegebracht. De langs-scheuren en de afgebrokkelde randen passen in het beeld van een te hoge belasting. Of daarvan reeds vóór 2010 sprake van was, is noch in 2015 noch in 2020 aan te tonen. De erkenning van de schade [appellant] is leidend en eveneens leidend is of die schade door een te hoge belasting kan zijn veroorzaakt. Bovendien (…): ‘Van de zijde van [appellant] is geen inhoudelijke reactie ontvangen’.
Wel is door RA in bijzijn van [appellant] gesproken over een enkele dwarsscheur, die uitdrukkelijk niet door [appellant] is veroorzaakt, maar door boomwortels. Omdat die dwarsscheur tezamen met andere dwarsscheuren deel uitmaken van het totale schadeplaatje, is deze schade niet apart bezien. Gerekend is dat een door [appellant] veroorzaakte scheur met betonbrokken sowieso moet worden vervangen, ook al grenst zo’n ‘ [appellant] -scheur’ aan de ‘boomscheur’.
Op dit punt is het verweer van [appellant] volgens RA redelijk. Ook al moet het pad ook daar worden hersteld omdat ook daar “ [appellant] -schade’ voorkomt, het is redelijk dat een deel van die kosten niet door [appellant] behoeft te worden gedragen.
Het gaat hier om een bedrag van (€ 1.241,-- : 7) + (36 x € 45,-- ; 7) = € 408,-- (post 5 van de calculatie). Dit bedrag komt na heroverweging niet ten laste van [appellant] .”
- Reactie [appellant] : wanneer het bestaande betonpad wordt vervangen door een nieuw betonpad kan er een probleem met de hoogte ontstaan, welk probleem is dat?
Deskundige:
“Wanneer het gehele betonpad wordt vernieuwd, dan wordt het oude betonpad als fundering gebruikt.
Daardoor komt het nieuwe pad hoger te liggen dan het bestaande.
Daarom moet de grond worden aangevoerd onlangs de randen aan te vullen, zodanig dat de bovenzijde van het nieuwe betonpad aansluit bij het (nieuwe) maaiveld. Echter, langs de zijde van de gracht ter hoogte van het huis kan het verval te groot worden, zodanig dat aanvulling leidt tot een te steile wallekant c.q. te smalle ‘berm’.”
- Reactie [appellant] : er is sprake van een verbeterde situatie na herstel van het betonpad, die verbetering moet in de berekeningen terug te zien zijn.
Deskundige:
“De stelling van RA in deze is als volgt. [geïntimeerden] heeft schade aan het betonpad door [appellant] . Herstel van die schade levert geen verbetering op alleen een herstel van de oorspronkelijke situatie. Want, zoals gezegd (…): ‘Het voorgestelde herstel streeft de situatie na van algeheel herstel. Dus wordt op deze wijze de oorspronkelijke situatie niet verbeterd.’”
De deskundige heeft in zijn concept rapport hierover opgemerkt dat het voorgestelde herstel geen verbetering van de in het verleden, voor de afvoer van de bomen, aanwezige situatie. Het voorgestelde herstel streeft volgens hem situatie na van algeheel herstel, dus geen verbetering van de oorspronkelijke situatie.
- Reactie [appellant] : wat is de levensduur van een verbeterd en een vernieuwd betonpad?
Deskundige:
“Nu RA geen verbetering voor [geïntimeerden] ziet, is een inschatting van de levensduur van een hersteld of een vernieuwd betonpad niet relevant.”
9.5
[geïntimeerden] heeft bij de deskundige een opmerking gemaakt over noodsituaties. De deskundige heeft daarover opgemerkt: “Een tijdelijke ontsluiting kan worden gerealiseerd door tijdens de werkzaamheden een pad van rijplaten naast het betonpad over de grond van [appellant] aan te leggen. De rechter zal dit in zijn vonnis richting [appellant] mee dienen te nemen, zodanig dat [appellant] deze tijdelijke voorziening over zijn terrein moet dulden.” De deskundige heeft voor de tijdelijke ontsluiting een bedrag van € 2.535,60 exclusief btw geraamd.
9.6
[geïntimeerden] kan zich vinden in de conclusies van de deskundige.
9.7
[appellant] heeft in zijn laatste memorie een aantal bezwaren tegen de conclusies van de deskundige naar voren gebracht en bewijs aangeboden dat het pad zich tien jaar geleden, vóór de werkzaamheden die de schade hebben veroorzaakt, in gelijke staat als thans bevond. De bezwaren van [appellant] komen op het volgende neer.
- -
[appellant] heeft veelvuldig afkeurend met zijn hoofd geschud tijdens de opname ter plaatse: bij stokoude dilatatienaden werd door [geïntimeerden] stellig ten onrechte beweert dat [appellant] die zou hebben veroorzaakt. [appellant] heeft de schade helemaal niet erkend.
- -
De deskundige vindt eigenlijk dat niet is vast te stellen wanneer de schade aan het pad is aangericht. Dat kan ook voor of na 2010 of 2015 zijn geweest, door omstandigheden waarvoor [appellant] niet verantwoordelijk was. [appellant] heeft dit punt ook bij de deskundige naar voren gebracht. De deskundige schrijft zelf dat het gaat om krimp- en dilatatiescheuren van waarschijnlijk ruim 50-jarige leeftijd.
- -
De schade die te zien was op 26 mei 2020 was niet van dergelijke aard dat daardoor het gebruik van het pad door [geïntimeerde 1] wordt bemoeilijkt of beperkt. Het pad is ook in die periode vanaf 2010 dagelijks in gebruik. Het gaat om een agrarisch pad dat veelvuldig wordt gebruikt, waaraan andere eisen moeten worden gesteld dan aan een openbare weg. Het probleem zat na de afvoer van de bomen altijd in kuilvorming in het puinpad en dat is al een aantal keren door of in opdracht van [appellant] hersteld.
- -
De deskundige heeft ten onrechte geen rekening gehouden met een verbetering door een nieuw voor oud. Een meer dan 50 jaar oud pad met de nodige gebruikssporen wordt in vrijwel nieuwe staat gebracht door alle herstellingen die de deskundige voorstelt.
9.8
Het hof wijst bij de nadere beoordeling in de eerste plaats op enkele punten die van belang zijn bij de afbakening van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing.
( a) De beslissingen van het Hof Arnhem-Leeuwarden:
arrest van 16 mei 2017, 4.8:
“Anders ligt dit met betrekking tot de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad. [appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij die scheuren alle met koud asfalt heeft hersteld. Het hof vat de opmerkingen van de deskundige Muis op dit punt (zie hiervoor rechtsoverweging 3.1 onder terzijde) en de als bijlage 2 bij dit rapport gevoegde email van [appellant] van 21 december 2015 waar deze schrijft: "u hebt ook kunnen zien dat een groot deel van de scheuren ouder zijn" aldus op dat [appellant] erkent dat hij niet alle scheuren (breuken) die hij heeft veroorzaakt heeft hersteld, daargelaten dat hij betwist dat hij alle breuken heeft veroorzaakt. De deskundige laat dit punt over aan partijen. Zijn reactie (pag. 17 van zijn rapport) dat ook een pad met gebroken betonverharding nog steeds in redelijke staat verkeert, acht het hof een onvoldoende weerlegging van de stelling dat een breuk in de verharding onder schade valt. [geïntimeerden] hebben daarover terecht geklaagd in hun memorie van grieven en [appellant] heeft die klacht niet met argumenten bestreden. Het hof acht de grief van [geïntimeerden] op het punt van de breukvorming en op het vergelijkbare punt taludverzakking gegrond in die zin dat het hof voldoende aangetoond acht dat sprake is van schade op die punten aan het pad, in die zin dat dientengevolge eerder onderhoud nodig is. Dit betekent niet dat het hof vervolgens uitgaat van het rapport van [ingenieur] , dat veronderstelt dat een geheel nieuwe betonverharding wordt aangebracht ten bedrage van destijds ruim € 14.000, -. Plaatselijke opvulling met asfalt of een vergelijkbaar materiaal gelijk ook elders op het pad is gebeurd, acht het hof voldoende. Het herstel van de taluds, voor zover al niet begrepen in de nota van [naam] , is door [ingenieur] begroot op € 1.000, -.”
arrest van 12 september 2017, 2.3-2.4:
“Het hof heeft in het tussenarrest reeds overwogen dat de bewijslast ten aanzien van de aanwezigheid en de omvang van de schade aan het toegangspad op [geïntimeerden] rust. Het hof heeft vervolgens [geïntimeerden] in zoverre in het bewijs geslaagd geacht dat het hof bewezen acht dat een aantal scheuren in de betonverharding en de taludverzakking zijn veroorzaakt door [appellant] en dat [geïntimeerden] daardoor schade hebben geleden. Het hof heeft evenwel een compleet nieuwe betonverharding zoals door [geïntimeerden] voorgestaan afgewezen, reeds omdat bepaald niet vaststaat dat het pad scheurvrij was voordat [appellant] daarvan gebruik maakte voor het afvoeren van de robiniabomen. Het hof verwijst naar het deskundigenbericht van ing. Muis. Het hof ziet geen reden om op deze beslissing terug te komen.”
“Anders dan [appellant] stelt, is het herstel van het pad door [ingenieur] niet begroot op € 1.000, -. Dit bedrag heeft alleen betrekking op het herstel van het talud, voor zover niet begrepen in de nota van [naam] . Geen der partijen heeft aangegeven dat dit herstel in de nota van [naam] was inbegrepen, zodat ook het hof daarvan uit gaat. Het hof zal de kosten van herstel van het talud, rekening houdende met een gestegen prijsniveau sedertdien, begroten op € 1.200,-. (…) Het hof acht geen termen aanwezig voor een nader deskundigenbericht, omdat uit het deskundigenbericht van ing. Muis afdoende blijkt dat niet kan worden vastgesteld welke scheuren in welke mate door [appellant] zijn veroorzaakt, zodat ook aan een nader deskundigenbericht altijd een hoog schattingsgehalte zal kleven.”
( b) Klacht IIIa in het cassatieberoep van [geïntimeerden] , die betrekking had op de volgende passage onder 2.4 van het arrest van 12 september 2017:
“ [ingenieur] heeft een compleet nieuwe betonverharding destijds geschat op € 14.000,-. Het hof schat de kosten van plaatselijk herstel door opvulling van scheuren met asfalt of een vergelijkbaar materiaal, aan de hand van op het internet beschikbare prijstabellen die diverse asfalteringsbedrijven voor reparatie aan onder meer betonpaden in rekening brengen, tussen de 10 en 30 euro per m2, afhankelijk van de diepte van de scheuren (het hof verwijst naar [website 1] en [website 2] ). Uitgaande van een gemiddelde prijs van 20 euro per m2 en een door het hof geschatte oppervlakte aan te herstellen scheuren van ongeveer 150 m2, schat het hof de kosten op herstel van de scheuren die door [appellant] zijn veroorzaakt op € 3.000,-.”
( c) Klacht IIIc in het cassatieberoep van [geïntimeerden] , die luidde:
“Waarom [geïntimeerden] – gelijk het hof in 4.8 van zijn tussenarrest van 16 mei 2017 van oordeel is – genoegen hebben te nemen met opvulling van de scheuren, althans hiermee kan worden volstaan, en niet kan worden uitgegaan van de door een hiertoe ingeschakelde deskundige, voormelde deskundige [voormelde deskundige] , becijferde schade (waarop, zoals het hof op tot uitgangspunt neemt, [geïntimeerden] zich beroepen), maakt het hof niet duidelijk. Dit oordeel is niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.”
( d) Het arrest van de Hoge Raad onder 3.5, met de beslissing over klacht IIIa: de Hoge Raad casseert omdat het hof “zijn begroting van de te vergoeden schade [heeft] doen steunen op feitelijke gegevens die het niet aan het procesdossier heeft ontleend, maar uit eigen beweging op internet heeft gevonden”.
( e) Het arrest van de Hoge Raad voor het overige: de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden.
9.9
Het hof stelt bij de nadere beoordeling verder het volgende voorop.
Bij de beantwoording van de vraag of de conclusies moeten worden gevolgd uit het rapport van een door het hof benoemde deskundige, zullen alle ter zake aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang worden getoetst of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken.
Indien de rechter in een geval waarin de geleerde opinie van andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundigen op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige, de zienswijze van de door de rechter aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering, zeker als deze vooral is gebaseerd op bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie, hem overtuigend voorkomt. De rechter zal op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen, geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht.
9.10
Het hof wenst nadere inlichtingen van partijen en de deskundige te ontvangen over de volgende vragen:
- -
hoe moet het hof het advies van de deskundige (hiervoor onder 9.2-9.7) opvatten in de context na cassatie en verwijzing (9.8 hiervoor)?
- -
hoeveel kost het (benodigde asfalt of vergelijkbaar materiaal voor het) herstel conform het eindarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden?
- -
welke punten in het advies van de deskundige leiden tot hogere kosten (in totaal bijna € 28.000,00) dan aangenomen door het hof Arnhem-Leeuwarden (€ 4.200,00), en waarom zijn deze kosten nodig en redelijk?
- -
hoe is in het advies van de deskundige rekening gehouden met de staat van het (50 jaar oude) pad voordat de schade is ontstaan?
9.11
Het hof zal tegen deze achtergrond een mondelinge behandeling gelasten ten overstaan van de meervoudige kamer, aan de deskundige op de voet van het bepaalde in art. 194 lid 5 Rv. het geven van een nadere mondelinge toelichting bevelen ter gelegenheid van die mondelinge behandeling en de zaak naar de rol verwijzen voor opgave van verhinderdata van partijen en zo mogelijk de deskundige, waarna een datum voor een mondelinge behandeling zal worden bepaald. Het hof zal ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ook de mogelijkheid van een minnelijke regeling onderzoeken. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
10. De uitspraak
Het hof:
gelast een mondelinge behandeling ten overstaan van de meervoudige kamer;
beveelt aan de deskundige op de voet van het bepaalde in art. 194 lid 5 Rv. het geven van een nadere mondelinge toelichting ter gelegenheid van die mondelinge behandeling;
verwijst de zaak naar de rol van 30 maart 2021 tot het hiervoor onder 9.11 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 maart 2021.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 07‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Verwijzing na cassatie. Deskundigenonderzoek ECLI:NL:HR:2019:96 17/05866 25-01-2019 Hoge Raad
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 7 januari 2020
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96) en in vervolg op het tussenarrest van 27 augustus 2019.
5. Het verdere procesverloop
In het tussenarrest heeft het hof beslissingen genomen over de verkoop van een perceel grond en verder, wat betreft de schade aan het pad, partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten met het oog op het deskundigenbericht (tussenarrest, 3.3 en 3.8). Partijen hebben na het tussenarrest ieder een akte genomen.
6. De verdere beoordeling
6.1.
Het hof zal één deskundige benoemen. [appellant] stelt voor ing. A. Muis, die eerder bij de rechtbank is benoemd (vonnis, 1 april 2015, 2.2), te benoemen. [geïntimeerde 1] heeft zich gerefereerd wat betreft de vraag wie als deskundige moet worden benoemd. Het hof zal ing. Muis benoemen.
6.2.
Het hof heeft de volgende vragen aangekondigd (tussenarrest, 3.3):
- 1.
Kunt u op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden (afgezien van de begroting van de schade) vaststellen welke schade is ontstaan op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking;
- 2.
Welk bedrag is naar uw oordeel gemoeid met het herstel van de door u vastgestelde schade?
- 3.
Wat acht verder nog van belang om op te merken?
6.3.
[appellant] heeft enkele “aanscherpingen” in de vraagstelling voorgesteld. Het hof zal deze overnemen als na te melden.
6.4.
[geintimeerden c.s.] heeft opgemerkt dat de deskundige eerst moet adviseren over hoe het herstel moet plaatsvinden. Het hof neemt dit over. [geintimeerden c.s.] wenst ook een vraag te stellen over mogelijke toekomstige schade omdat het herstel vaak met vulmiddel plaatsvindt, dat door weersomstandigheden sneller losbreekt. [geintimeerden c.s.] wenst een vergoeding te ontvangen voor deze toekomstige kosten. Het hof neemt dit punt niet over. De deskundige kan eventuele extra toekomstige onderhoudskosten (die ontstaan doordat het pad is hersteld) betrekken bij zijn onderzoek indien hij vindt dat deze kosten naar redelijke verwachting zullen moeten worden gemaakt en dat deze kosten voldoende in verband staan met de handelwijze van [appellant] . Dat valt onder de vraag welk bedrag is gemoeid met het herstel.
6.5.
Het hof zal gelet op het voorgaande de volgende vragen aan de deskundige voorleggen:
- 1.
Kunt u op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden (afgezien van de begroting van de schade) vaststellen welke schade – door het gebruik door of vanwege [appellant] in de periode februari-juni 2010 bij het weghalen van de bomen – is ontstaan op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking?
- 2.
Hoe moet deze schade worden hersteld?
- 3.
Welk bedrag is naar uw oordeel gemoeid met het herstel van de door u vastgestelde schade?
- 4.
Is er na herstel een verbetering ten opzichte van de in het verleden, voor de afvoer van de bomen, aanwezige situatie? Zo ja, kunt u de waarde van deze verbetering vaststellen?
- 5.
Wat acht u verder nog van belang om op te merken?
6.6.
Het hof zal de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [geintimeerden c.s.] als eisende partij brengen.
6.7.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
7. De uitspraak
Het hof:
7.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 6.5 van dit arrest geformuleerde vraag/vragen;
7.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vraag/vragen:
ing. A. Muis [adres] [postcode] [woonplaats] (Ov)[e-mailadres] [telefoonnummer] dan wel [mobielnummer] ;
7.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
7.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van het concept-rapport – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het rapport van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het rapport tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed rapport, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het rapport aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijke, ondertekende rapport ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
7.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.608,00 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat partij [geintimeerden c.s.] laatstgenoemd bedrag zal voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
7.6.
benoemt mr. Frakes tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier (het Bureau Deskundigen van dit hof) dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
7.7.
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2020 in afwachting van het deskundigenrapport;
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenrapport naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenrapport aan de zijde van [geintimeerden c.s.] ;
7.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 januari 2020.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Afwikkeling van resterende kwesties, herstel van een pad en nakoming van een koopovereenkomst, na verwijzing door de Hoge Raad. ECLI:NL:HR:2019:96 17/05866 25-01-2019 Hoge Raad
Partij(en)
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.254.865/01
arrest van 27 augustus 2019
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Drachten,
tegen:
1. [geïntimeerde 1] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geintimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. J. Bolt te Groningen,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 25 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:96).
1. Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
Het hof verwijst daarvoor naar voormeld arrest van de Hoge Raad, onderdelen 1 en 2.
2. Het geding na verwijzing
Bij exploot van 18 februari 2019 hebben [geintimeerden c.s.] de zaak aanhangig gemaakt bij dit hof. Partijen hebben elk een memorie na verwijzing genomen. [appellant] heeft vervolgens de gedingstukken overgelegd, waarna het hof uitspraak heeft bepaald. Het procesdossier dat door [appellant] is overgelegd, bevat in strijd met het procesreglement van het hof aantekeningen. Het hof zal daar geen acht op slaan.
3. De beoordeling
3.1
In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad de relevante omstandigheden van het geschil als volgt weergegeven (r.o. 3.1):
( i) [geintimeerden c.s.] zijn sinds 15 november 2001 eigenaar van een boerderij met erf en laan (hierna: het pad) in [vestigingsplaats] . In de leveringsakte is een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten laste van het pad en ten behoeve van een tweetal kadastrale percelen in de gemeente Bierum, om op de minst bezwarende wijze te komen van en te gaan naar de openbare weg.
(ii) Een deel van het pad van [geintimeerden c.s.] (met een lengte van circa 1.000 meter) is voorzien van semiverharding (puin), het resterende deel (met een lengte van circa 220 meter) bestaat uit een betonverharding.
(iii) Medio 2009 heeft [appellant] de eigendom verkregen van een aantal percelen land die grenzen aan het erf van [geintimeerden c.s.] Op het moment van verkrijging waren deze percelen begroeid met een productiebos. Deze percelen behoorden tot de heersende erven ten behoeve waarvan de hiervoor onder (i) genoemde erfdienstbaarheid van uitweg is gevestigd. [appellant] heeft later meer percelen aangekocht, waardoor hij ook over een alternatieve ontsluiting van zijn percelen beschikt.
(iv) In februari 2010 heeft [appellant] opdracht gegeven het productiebos op de door hem aangekochte percelen te kappen en het hout af te voeren. Vervolgens is grond aangebracht op de percelen. Als gevolg van genoemde werkzaamheden is schade aan het pad ontstaan.
( v) Partijen hebben op 30 maart 2010 een stuk papier ondertekend, waarop een plattegrond van de boerderij van [geintimeerden c.s.] is getekend met de omliggende percelen, die (deels) eigendom zijn van [appellant] (hierna: de akte). Voorts staat daarop het volgende:
“Aankoop Grond fam. [geintimeerden] vs [appellant] . +/- 1 ha a € 3,- /m 2 30-03-‘10”
(vi) De door [geintimeerden c.s.] ingeschakelde deskundige ing. [deskundige aan de zijde van appellant] heeft de schade aan het pad onderzocht. Hij heeft de herstelkosten van het pad begroot op € 38.900,-- (exclusief btw).
(vii) Medio oktober 2010 heeft een loonbedrijf het pad op afschot gebracht. De nota van € 960,63 is door [geintimeerden c.s.] voldaan.
Het gaat in dit hoger beroep thans nog om twee kwesties, de schade aan het pad, vermeld onder (iv), en de verkoop van een perceel, vermeld onder (v).
De schade aan het pad
3.2
In het tussenarrest van 16 mei 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden geconcludeerd dat de grief van [geintimeerden c.s.] op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking sprake is van schade aan het pad in die zin dat dientengevolge eerder onderhoud nodig is (r.o. 4.1 - 4.8) en dat het betwisten van aansprakelijkheid voor elke schade door [appellant] wordt verworpen (r.o. 4.9). In het eindarrest van 12 september 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de totale schade aan het toegangspad die nog voor rekening van [appellant] komt begroot op € 4.200,= (r.o. 2.1 - 2.5).
3.3
De wijze waarop het hof Arnhem-Leeuwarden deze schade heeft begroot is door [geintimeerden c.s.] in cassatie met succes aangevochten. Uit de memories na verwijzing blijkt dat beide partijen ervan uitgaan dat voor de begroting van deze schade een deskundigenbericht nodig is. Het hof zal deze aanpak volgen en een onderzoek door een deskundige bepalen ter beantwoording van de volgende vragen:
- 1.
Kunt u op basis van de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden (afgezien van de begroting van de schade) vaststellen welke schade is ontstaan op het punt van de breukvorming in het met beton verharde deel van het pad en op het vergelijkbare punt van taludverzakking;
- 2.
Welk bedrag is naar uw oordeel gemoeid met het herstel van de door u vastgestelde schade?
- 3.
Wat acht verder nog van belang om op te merken?
Het hof gaat ervan uit dat de benoeming van één deskundige volstaat. Partijen kunnen zich bij akte gelijktijdig uitlaten over de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Het hof is voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [geintimeerden c.s.] als eisende partij te brengen. Deze akte is uitsluitend bestemd voor het uitlaten over het voorgenomen deskundigenbericht.
De verkoop van een perceel
3.4
In het vonnis van 16 oktober 2013 is de rechtbank Noord-Nederland ervan uitgegaan dat het stuk dat partijen op 30 maart 2010 hebben ondertekend dwingende bewijskracht heeft ten aanzien van de door [geintimeerden c.s.] gestelde koopovereenkomst op grond waarvan [appellant] het perceel kadastraal bekend Bierum [sectieletter + sectienummer] , groot 8.000 m², aan [geintimeerden c.s.] dient te leveren tegen een koopsom van € 24.000,= (r.o. 5.12). [appellant] is in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen deze voorshands bewezen geachte stelling. Dit tegenbewijs heeft [appellant] naar het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 14 januari 2015 niet geleverd (r.o. 5.6). De rechtbank heeft daarom [appellant] veroordeeld om mee te werken aan de levering van het perceel voor de overeengekomen koopsom van € 24.000,= k.k., op verbeurte van een dwangsom.
3.5
De grieven van [appellant] tegen het oordeel van de rechtbank over de bewijskracht van de akte, de bewijslastverdeling en de bewijswaardering heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in het tussenarrest van 16 mei 2017 geslaagd geoordeeld en de daarmee samenhangende vordering van [geintimeerden c.s.] niet toewijsbaar geoordeeld (r.o. 4.10 - 4.13). Het oordeel van het hof Arnhem-Leeuwarden over de bewijskracht van de akte van 30 maart 2010 en de bewijslastverdeling is door [geintimeerden c.s.] in cassatie met succes aangevochten. De Hoge Raad heeft beslist, kort gezegd, dat tegen de desbetreffende eindbeslissingen van de rechtbank geen hoger beroep meer open stond op het moment dat [appellant] daartegen opkwam, zodat het hof Arnhem-Leeuwarden aan die eindbeslissingen was gebonden.
3.6
In zijn memorie na verwijzing hebben [geintimeerden c.s.] aangevoerd dat uit de getuigenverklaring van [appellant] over de koopovereenkomst en uit de originele akte niet blijkt dat sprake was van een voorwaardelijke koopovereenkomst, in die zin dat deze eerst zou gelden wanneer het probleem met het pad zou zijn opgelost. [appellant] heeft in zijn memorie na verwijzing aangevoerd dat ook nu vaststaat dat de beslissing van de rechtbank over de bewijskracht van de akte een onaantastbare eindbeslissing is, de inhoud van de akte voor uitleg vatbaar is. De getuigenverklaring van [geïntimeerde 2] in eerste aanleg acht [appellant] leugenachtig, wat volgens hem juist bijdraagt aan het door hem geleverde tegenbewijs. Dat tegenbewijs acht hij door zijn eigen getuigenverklaring in voldoende mate geleverd, waarbij hij er op wijst dat de beperking van artikel 164 lid 2 Rv niet voor hem geldt, aangezien de bewijslast op [geintimeerden c.s.] en niet op hemzelf rustte.
3.7
Het hof overweegt hierover het volgende. [appellant] heeft gelijk dat de bewijslast van het bestaan van de koopovereenkomst op [geintimeerden c.s.] rust zodat de beperking van artikel 164 lid 2 Rv voor de bewijskracht van de verklaringen van partijgetuigen op hun verklaringen van toepassing is en niet op die van hemzelf. Het hof heeft overigens geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechtbank bij de waardering van het geleverde tegenbewijs dit over het hoofd heeft gezien. Het hof kan zich vinden in de bewijswaardering van de rechtbank in het eindvonnis van 14 januari 2015, waarbij het hof - gelet op het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2019 - uitgaat van het door de rechtbank geformuleerde oordeel over de dwingende bewijskracht van de akte. De getuigenverklaring van [appellant] biedt ook naar het oordeel van het hof daartegen onvoldoende tegenwicht, terwijl ook indien de verklaring (op onderdelen) onjuist zou zijn, dit nog niet betekent dat die van [appellant] aan overtuigingskracht wint. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] er niet is geslaagd voldoende tegenbewijs te leveren. Ook hetgeen [appellant] verder tot dusver in de procedure over de bewijslevering heeft aangevoerd, met name in zijn memorie na verwijzing, brengt het hof niet tot een ander oordeel. De veroordeling in het eindvonnis van 14 januari 2015 dient dan ook in stand te blijven.
Tussenconclusie
3.8
Een en ander betekent dat in deze procedure verder alleen nog de begroting van de schade aan het pad aan de orde is, waartoe het deskundigenbericht wordt ingewonnen.
3.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 24 september 2019 voor akte aan de zijde van beide partijen gelijktijdig met (uitsluitend) het hiervoor onder 3.3 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 augustus 2019.
griffier rolraadsheer