Rb. Rotterdam, 12-02-2020, nr. ROT 19/5370
ECLI:NL:RBROT:2020:2023
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
12-02-2020
- Zaaknummer
ROT 19/5370
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2020:2023, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 12‑02‑2020; (Proces-verbaal)
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Beroep gegrond, zorgtoeslag, gerede twijfel over woonadres/postadres.
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5370
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
12 februari 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,
gemachtigde: A. Pasma en N. Marienus .
Eiseres is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 februari 2020 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
bepaalt dat verweerder binnen twee maanden nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 47, - vergoedt.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget (Wkgb) is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder zorgtoeslag een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d of 18e van de Zorgverzekeringswet en in het verplicht eigen risico, bedoeld in artikel 19 van de Zorgverzekeringswet.
Op grond van het tweede lid van artikel 1 is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Op grond van artikel 1, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt onder inkomensafhankelijke regelingen verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir is partner van de belanghebbende degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt.
Op grond van het tweede lid, onder e, van artikel 3 van de Awir is ook partner degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en die evenals de belanghebbende meerderjarig is. Dat geldt als op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven en de belanghebbende niet op zakelijke gronden een deel van de woning huurt. Dat zakelijk huren moet worden aangetoond met een schriftelijke huurovereenkomst.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd dat eiseres en [naam moeder eiseres] in de periode van 18 februari 2019 tot en met 7 april 2019 toeslagenpartner zijn. Volgens de basisregistratiepersoonsgegeven (BRP) staat [naam moeder eiseres] in die periode ingeschreven op hetzelfde adres als eiseres. Omdat [naam moeder eiseres] als toeslagpartner van eiseres wordt gezien telt het vastgestelde inkomen en het vermogen van [naam moeder eiseres] mee in de berekening van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor eiseres.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft in beroep naar voren gebracht dat [naam moeder eiseres] gebruik heeft gemaakt van haar adres als postadres. De inschrijving in de BRP van [naam moeder eiseres] op haar adres is per abuis niet juist gegaan. [naam moeder eiseres] heeft in de desbetreffende periode in een vakantiewoning gewoond en niet bij eiseres.
4. Niet is in geschil dat volgens de BRP eiseres en [naam moeder eiseres] (zijnde de moeder van eiseres) in de periode van 18 februari 2019 tot en met 7 april 2019 op het adres [adres] in Rockanje stonden ingeschreven.
4.1.
Eiseres heeft gesteld dat het altijd haar bedoeling is geweest om de inschrijving van haar moeder in de BRP te laten gelden als postadres. Zij heeft dat onderbouwd door aan te geven dat haar moeder in die periode feitelijk op een vakantiepark verbleef en ze heeft ter onderbouwing objectieve stukken heeft ingebracht, namelijk een verblijfticket van het vakantiehuis en een e-mail waarin verzocht wordt om de huur van het vakantiehuisje met tenminste drie of vier weken te verlengen. Allen op naam van haar moeder.
Eiseres heeft ook direct gereageerd op signalen dat er de inschrijving systeemtechnisch niet over zou komen met de werkelijke situatie, vandaar ook de korte periode. Gelet op de korte periode en omdat het gaat om een toeslagen zaak waarin duidelijk een verschuiving van formalisme van een systeemwerkelijkheid naar realiteit heeft plaatsgevonden en gelet op de Afdelingsrechtspraak, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van gerede twijfel als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1046. Daarom hoeft er in dit geval niet langer uitgaan te worden van een BRP geregistreerde adres.
Deze uitspraak is op 12 februari 2020 in het openbaar gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van H. Philips, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.