80,25 uur x € 100,- = € 8.025 op het factuurbedrag € 40.609,05
Rb. Den Haag, 27-07-2016, nr. C/09/354516 / HA ZA 09-4216
ECLI:NL:RBDHA:2016:8795
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
27-07-2016
- Zaaknummer
C/09/354516 / HA ZA 09-4216
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:8795, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 27‑07‑2016; (Bodemzaak)
Uitspraak 27‑07‑2016
Inhoudsindicatie
1019h Rv kosten na aanhouding i.v.m. oordeel in zaak Boston/Medinol.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/354516 / HA ZA 09-4216
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
BOSTON SCIENTIFIC SCIMED INC.,
gevestigd te Maple Grove, Minnesota (USA),
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1. ORBUSNEICH MEDICAL B.V.,
2. ORBUS INTERNATIONAL B.V.,
3. ORBUSNEICH MEDICAL HOLDING B.V.,
alle gevestigd te Hoevelaken,
4. de vennootschap naar buitenlands recht
ORBUSNEICH MEDICAL INC.,
gevestigd te Fort Lauderdale, Florida (USA),
gedaagden in conventie,
eiseressen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.P. Heering te Den Haag.
Partijen zullen hierna Boston Scientific en Orbusneich genoemd worden.
Aan de zijde van Boston Scientific is de zaak behandeld door mrs. R. Ebbink en M.G.R. van Gardingen, advocaten te Amsterdam. Aan de zijde van Orbusneich is de zaak behandeld door mrs. L. Oosting en R.M. van der Velden, advocaten te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 november 2010 en de daarin genoemde stukken;
- -
het proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2010;
- -
de akte houdende verzoek tot het wijzen van eindvonnis van Orbusneich van 11 juni 2014,
met producties 28-32;
- -
de akte van antwoord van Boston Scientific van 30 juli 2014 met producties 16-19;
- -
de antwoordakte van Orbusneich van 8 oktober 2014, met producties 33-40;
- -
de akte van antwoord van Boston Scientific van 5 november 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Boston Scientific heeft in haar laatste akte bezwaar gemaakt tegen een deel van de akte van Orbusneich van 8 oktober 2014 omdat deze niet slechts zou reageren op nieuwe stellingen van Boston Scientific in haar akte van 30 juli 2014. Dat bezwaar moet worden gepasseerd. Voor zover gegrond op de stelling dat dit volgt uit de beslissing van de rechtbank op het verzoek, blijkt uit niets dat de rechtbank die beperking aan de akte zou hebben opgelegd. Voor zover gegrond op strijd met een goede procesorde, valt niet in te zien in welk opzicht Boston Scientific in haar verdediging zou zijn geschaad. Zij heeft immers bij akte kunnen reageren en heeft dat ook gedaan.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1.
In het tussenvonnis van 10 november 2010 is de procedure in de hoofdzaak geschorst tot de eindbeslissing in de procedure tussen Boston Scientific en Medinol bekend zou zijn. De Hoge Raad had op dat moment in die zaak reeds arrest gewezen, waarbij hij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 december 2006 casseerde en de zaak ter verdere afdoening naar dat hof verwees. De incidentele vordering van Boston Scientific waarin zij een provisioneel inbreukverbod vorderde is afgewezen, waarbij de beslissing over de proceskosten is aangehouden.
2.2.
Orbusneich heeft zich gevoegd in de procedure tussen Boston Scientific en Medinol. In die procedure is bij arrest van 2 april 2013 door het gerechtshof te Den Haag de eerder door deze rechtbank uitgesproken vernietiging van het Europees octrooi
EP 0 591 199 (hierna: het octrooi) van Boston Scientific, ook voor wat betreft de B3 versie, bekrachtigd. Dit vonnis respectievelijk arrest heeft kracht van gewijsde gekregen. Daarmee is de procedure tussen Boston Scientific en Medinol beëindigd.
2.3.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de uitspraak van het gerechtshof ertoe dient te leiden dat in onderhavige procedure de vorderingen van Boston Scientific worden afgewezen en dat als vraag slechts resteert in hoeverre Boston Scientific dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
2.4.
Orbusneich heeft voorafgaand aan het op 18 juni 2010 gehouden pleidooi van partijen bij e-mail van 17 juni 2010 een overzicht van haar proceskosten tot dat moment overgelegd, ten bedrage van € 371.348,71. Hierop heeft Boston Scientific ter comparitie gereageerd. In haar akte van 11 juni 2014 heeft Orbusneich daarnaast een bedrag van € 17.639,- voor na de zitting van 18 juni 2010 gemaakte kosten en een bedrag van € 139.833,- voor kosten in verband met haar voeging in de procedure tussen Boston Scientific en Medinol gevorderd, waarmee het totaal aan proceskosten op € 528.820,71 komt. Hierop heeft Boston Scientific in haar akte van 30 juli 2014 gereageerd.
2.5.
Vervolgens heeft Orbusneich in haar akte van 8 oktober 2014 haar vordering nogmaals vermeerderd. Na wijziging vordert zij een bedrag van in totaal € 585.978,03. Boston Scientific acht deze laatste wijziging in strijd met de goede procesorde. Zoals hiervoor echter overwogen, dient dat bezwaar te worden gepasseerd.
2.6.
Boston Scientific voert verder aan dat Orbusneich in het geheel geen recht heeft op enige proceskostenvergoeding omdat partijen in een aantal procedures een schikking zouden hebben bereikt. De ter zake gesloten schikkingsovereenkomst heeft volgens Boston Scientific ook betrekking op deze procedure. De rechtbank verwerpt deze stelling. Bij akte van 31 oktober 2014 heeft Orbusneich een opinie overgelegd van haar New Yorkse advocaat K.R Hummel waarin op begrijpelijke wijze uiteen wordt gezet dat en waarom de schikkingsovereenkomst niet op deze procedure van toepassing is. Zo wordt genoemd dat in de schikkingsovereenkomst diverse procedures worden genoemd in een specifieke definitie, maar niet de onderhavige. Dat in de preambule van de betreffende schikkingsovereenkomst staat dat “Parties desire to settle, compromise and release the above referenced actions and to avoid the expense and inconvenience of further litigation and patent disputes” kan niet tot de conclusie leiden dat onderhavige procedure toch onder de werkingssfeer van de schikkingsovereenkomst valt. Boston Scientific verwijst met name naar het tweede deel van de geciteerde zin, maar het daar verwoorde is volgens de Amerikaanse advocaat te onbepaald en deze kan de precieze terminologie van de artikelen van de overeenkomst niet veranderen. Op deze verklaring heeft Boston Scientific niet inhoudelijk gereageerd, hoewel dit op haar weg lag, in aanmerking genomen dat op de overeenkomst het recht van de staat New York van toepassing is. Hierbij komt dat Orbusneich verder onweersproken heeft gesteld dat de wel genoemde procedures, anders dan onderhavige, kort na het bereiken van de schikkingsovereenkomst zijn geroyeerd. De rechtbank ziet derhalve geen grond voor de stelling dat de schikkingsovereenkomst waarnaar Boston Scientific verwijst ook betrekking heeft op deze procedure.
2.7.
Boston Scientific acht vervolgens de advocaatkosten van Orbusneich opgevoerd op 17 juni 2010 gezien de hoogte, onredelijk en onevenredig. Ook dit verweer wordt verworpen. Dat de kosten van Orbusneich significant hoger zijn dan de kosten van Boston Scientific is als zodanig geen omstandigheid deze kosten onredelijk of onevenredig te achten. Orbusneich heeft daarnaast een aantal omstandigheden genoemd die ertoe hebben geleid dat haar kosten hoger zijn dan de kosten van Boston Scientific.
2.8.
Boston Scientific voert verder aan dat het uurloon van de octrooigemachtigde van Orbusneich aanzienlijk is verhoogd. Het daarop gevoerde verweer van Orbusneich dat het een verhoging van € 60,- wegens aanpassing aan het algemeen prijspeil betrof wordt van onvoldoende gewicht geacht. De verhoging van het uurloon staat immers in geen verhouding tot de stijging van het prijspeil. Ook de toeslag van € 40,- wegens “litigation” is onvoldoende toegelicht. Derhalve zal worden uitgegaan van een uurloon van € 335,-. Dit betekent dat op de factuur van 2 juli 2010 een bedrag van € 8.025,- in mindering zal worden gebracht1.en op de factuur van 31 mei 2010 een bedrag van € 15.875,-2.. De kosten van het octrooibureau worden derhalve in totaal begroot op € 105.190,95.
2.9.
Het bezwaar tegen de kosten voor onderzoek en vervaardiging van de katheters acht de rechtbank eveneens gedeeltelijk gegrond. Er zijn tweemaal zoveel katheters vervaardigd dan er gebruikt zijn. Begrijpelijk is dat een aantal reserve-exemplaren wordt gemaakt. Een aantal reserve-exemplaren gelijk aan de helft van het aantal benodigde exemplaren moet echter voldoende worden geacht, althans is het tegendeel onvoldoende toegelicht. De hoogte van de kosten zullen daarom op 75% van het gevorderde bedrag worden gesteld, derhalve een bedrag van € 3.037,50. Dat de factuur een kennelijk onjuiste datum bevat is geen reden deze post geheel buiten beschouwing te laten, aangezien tussen partijen niet in geschil is dat deze kosten als zodanig zijn gemaakt.
2.10.
De gevorderde kosten betreffende Daniel G. Hall zullen worden afgewezen. Orbusneich heeft dit deel van haar vordering onderbouwd met facturen die vrijwel geheel onleesbaar zijn gemaakt en waar alleen het maandelijks ten laste van “Red Sox” - waar volgens Orbusneich mee wordt bedoeld Boston Scientific - in rekening gebrachte bedrag nog zichtbaar is. Een dergelijke specificatie voldoet niet aan de eisen die daaraan te stellen zijn. Het onvermeld laten van verrichte werkzaamheden en daarvoor gebruikte tijd leidt ertoe dat Boston Scientific zich hiertegen niet naar behoren kan verweren.
2.11.
Wat betreft de advocaatkosten heeft Boston Scientific in haar akte van antwoord van 30 juli 2014 aangevoerd dat deze niet volledig waren gespecificeerd. Orbusneich heeft daarop een aanvullende specificatie en bewijs dat de gevorderde bedragen ook daadwerkelijk betaald zijn in het geding gebracht. Nu Boston Scientific na overlegging daarvan geen aanvullend verweer heeft gevoerd, zullen de kosten worden toegewezen als gevorderd. De rechtbank stelt in dat verband nog vast dat Orbusneich haar vordering met
€ 188,75 heeft verminderd. Het door Boston Scientific bij akte van 5 november 2014 gevoerde verweer dat de procedure na 2 juli 2013 (toen de vernietiging van het octrooi, ook in B3 versie, in kracht van gewijsde ging) nog slechts zag op een geschil over de proceskosten en zodoende niet meer onder de vigeur van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hier: Rv) valt, is gegrond. Het tussen partijen resterende geschilpunt aangaande uitsluitend nog de proceskosten (na opbrengen van de procedure) wordt niet door artikel 1019h Rv bestreken (vergelijk r.o. 3.6 van HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087).
2.12.
De kosten die Orbusneich heeft moeten maken omdat zij zich heeft gevoegd in de procedure tussen Boston Scientific en Medinol komen eveneens voor vergoeding in aanmerking, waarbij de kosten van de octrooigemachtigde (€ 53.958,79) gelijk hiervoor worden verminderd met (94.3 uur x € 100 = ) € 9.430 tot € 44.528,79. Het is voldoende duidelijk dat Orbusneich mede vanwege haar positie in onderhavige procedure belang had bij de uitkomst van de procedure tussen Boston Scientific en Medinol (deze procedure was immers geschorst hangende uitkomst van die zaak) en het een redelijke vorm van verdediging was tegen de vorderingen in deze procedure. Hoewel in een andere procedure gemaakt, kunnen deze kosten derhalve worden beschouwd als “andere kosten” in de zin van 1019h Rv. De omstandigheid dat het hof de vergoeding van die kosten in de Medinol-zaak heeft afgewezen omdat die zaak was begonnen voorafgaand aan de uiterste implementatiedatum van de Handhavingsrichtlijn (voluit….) kan er niet toe leiden dat deze kosten in deze procedure niet worden opgevoerd. De kosten worden in deze procedure gevorderd en op deze procedure is artikel 1019h Rv wel van toepassing.
2.13.
Het totaalbedrag waartoe Boston Scientific zal worden veroordeeld is derhalve als volgt opgebouwd:
Kosten tot en met de zitting van 18 juni 2010:
- -
advocaatkosten (194.357,39-/-118,75=) 194.238,64
- -
kosten octrooigemachtigde 105.190,95
- -
kosten deskundigen Koch en De Vries 20.043,-
- -
kosten meetinstituut VSL 23.082,40
- -
productiekosten katheters 3.037,50
Kosten in Medinol-zaak:
- -
advocaatkosten 113.902,-
- -
kosten octrooigemachtigde 44.528,79
- -
kosten deskundigen Koch en De Vries 7.100,-
Kosten na opbrengen:
2x 0,5 pt. tarief VII 2.580,-
Totaal: 513.703,28
2.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat Boston Scientific reeds een bedrag van
€ 61.891,- aan Orbusneich heeft voldaan (dat wil zeggen 1/6 deel van de tot dan toe in totaal in eerste instantie opgevoerde kosten, zie het hierna te bespreken incident). Partijen zijn het erover eens dat dit bedrag uiteindelijk in mindering dient te strekken op het te betalen bedrag zodat een bedrag van € 451.812,28 resteert.
in reconventie
2.15.
Nu de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet is vervuld behoeft deze geen behandeling en zal hierop niet worden beslist. De rechtbank ziet geen aanleiding in de voorwaardelijke reconventie een proceskostenbeslissing te nemen. De eventueel gemaakte kosten zijn overigens op nihil te begroten omdat deze geheel samenhangen met de verweren in conventie.
in het incident
2.16.
In het incident is beroep ingesteld, waarbij Boston Scientific is veroordeeld tot betaling van € 61.891,- aan Orbusneich.3.Dat bedrag is zoals hiervoor gemeld door Boston Scientific betaald. In cassatie is dit oordeel van het gerechtshof evenwel vernietigd en is de zaak voor wat betreft het incident terugverwezen naar dat hof.4.De rechtbank maakt uit de stellingen van partijen op dat die zaak na verwijzing (nog) niet is aangebracht door Boston Scientific. De zaak dient voor wat betreft de proceskosten in het incident derhalve als geschorst beschouwd te worden totdat in het beroep, na verwijzing, definitief is beslist.
3. De beslissing
De rechtbank
In conventie
3.1.
wijst de vorderingen van Boston Scientific af;
3.2.
veroordeelt Boston Scientific op de voet van artikel 1019h Rv tot betaling van de volledige proceskosten aan Orbusneich, tot dit vonnis zijnde een bedrag van € 513.703,28 aan kosten advocaat (waarop de reeds gedane betaling van € 61.891,- in mindering mag worden gebracht) en € 262,- aan griffierecht te vermeerderen met de wettelijke rente over genoemde bedragen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
3.4.
verstaat dat de zaak voor wat betreft de proceskosten geschorst is totdat in het beroep, na verwijzing, definitief is beslist;
In voorwaardelijke reconventie:
3.5.
verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering is ingesteld, niet vervuld is.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016.5.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑07‑2016
158,75 uur x € 100,- = € 15.875 op het factuurbedrag € 77.490,49
Hof Den Haag 5 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0746 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0746)
HR 27 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1733 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2013:CA1733)
type:coll: