ABRvS, 13-04-2016, nr. 201502771/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:985
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-04-2016
- Zaaknummer
201502771/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:985, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑04‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:1839, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 6.1 Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JG 2016/35 met annotatie van mw. mr. ing. J.J. Thoonen
Uitspraak 13‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Bij onderscheiden besluiten van 23 januari 2014 heeft het college aanvragen van [appellant A] en [appellant B] om een vergoeding van planschade afgewezen.
201502771/1/A2.
Datum uitspraak: 13 april 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Waddinxveen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2015 in zaken nrs. 14/7945 en 14/7946 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 23 januari 2014 heeft het college aanvragen van [appellant A] en [appellant B] om een vergoeding van planschade afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 9 juli 2014 heeft het college de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2015 heeft de rechtbank de door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en [appellant B] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2015, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. T.A.P. Langhout, werkzaam bij Langhout & Wiarda Juristen en Rentmeesters (hierna: Langhout), vergezeld door [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. N.A.H. van Bork, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Het college heeft desgevraagd nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van die regimes maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of sprake is van daadwerkelijke verwezenlijking. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
3. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van de woningen aan de [locatie A] en [locatie B] in Waddinxveen. [appellant A] en [appellant B] hebben het college bij brieven van respectievelijk 10 januari 2013 en 9 januari 2013 verzocht om vergoeding van planschade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan "Centrum" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan).
4. Bij besluit van 17 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het nieuwe bestemmingsplan vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 27 oktober 2010 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Aan de betreffende gronden zijn de bestemmingen "Centrum", "Groen", "Verkeer", "Water" en "Waterstaat - Waterkering" toegekend. Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor wegen en straten, voet- en fietspaden, verblijfsgebied, bermen, bermstroken en bushaltes, parkeervoorzieningen en bij de bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, straatmeubilair, groen- en speelvoorzieningen, waterpartijen, nutsvoorzieningen, alsmede bronputten ten behoeve van wateronttrekking voor warmte- en koude opslag. Ingevolge artikel 5.2 is, voor zover de gronden mede zijn aangewezen voor "Waterstaat - waterkering", bouwen overeenkomstig dit artikel uitsluitend toegestaan met inachtneming van het bepaalde in artikel 8. Verder zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd voor nutsvoorzieningen. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m, de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 20 m² en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 10 m.
Voorheen golden voor het plangebied de bestemmingsplannen "Sportvelden", "Stationsstraat" en "Waddinxveen herziening", waarvan het bestemmingsplan "Sportvelden" in dit geval het meest relevant is. Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan zijn de gronden met de bestemming "Verkeer" bestemd voor verkeerswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden alsmede voor de daarbij behorende bermstroken, taluds en beplantingen. Op deze gronden mogen uitsluitend met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals viaducten, duikers en bruggen. Ingevolge artikel 2.5.24 van de Bouwverordening Waddinxveen 2007 (hierna: de Bouwverordening) mag de hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, niet meer bedragen dan 15 meter.
5. Aan de onderscheiden besluiten van 9 juli 2014 heeft het college de onderscheiden adviezen van Tog Nederland Midden West B.V. van 27 november 2013 ten grondslag gelegd.
In de adviezen heeft Tog geconcludeerd dat de planologische wijziging [appellant A] en [appellant B] in een beperkt nadeliger positie heeft gebracht. Het uitzicht is in zeer beperkte mate verslechterd doordat het onder het oude bestemmingsplan op gronden met de bestemming "Verkeer" reeds was toegestaan om op ongeveer 34 meter van de woning een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een geluidsscherm, op te richten van maximaal 15 meter hoog. Onder het nieuwe bestemmingsplan geldt voor deze bestemming een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het nieuwe bestemmingsplan leidt voorts voor de aspecten privacy, overlast verkeersintensiteit en situeringswaarde tot een beperkt planologisch nadeel, aldus Tog.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bouw van een geluidsscherm met een hoogte van vijftien meter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. De rechtbank heeft daarbij niet onderkend dat direct ten noorden van het perceel van [appellant A] de Schielandweg aansluit op de Kanaaldijk waardoor op die gronden geen geluidsscherm kan worden opgericht. [appellant A] en [appellant B] hebben in dit verband ter zitting nog aangevoerd dat een geluidsscherm hoger dan vier à vijf meter ter plaatse niet realistisch is en een geluidsscherm van vier à vijf meter niet de visuele relatie met het plangebied doorbreekt.
6.1. De Afdeling heeft het onderzoek na het sluiten van de zitting van 24 november 2015 heropend, omdat zij van het college een antwoord wenste te vernemen op de vraag hoe hoog geluidsschermen langs wegen in Nederland maximaal plegen te zijn. Het college heeft bij brief van 9 december 2015 gemotiveerd geantwoord dat die hoogte maximaal dertien meter bedraagt.
[appellant A] en [appellant B] hebben hierop gereageerd door te stellen dat een geluidsscherm van dertien meter hoog niet realistisch is. Het geluidsscherm als hier aan de orde bevindt zich, anders dan het geluidsscherm langs de snelweg A15 waar het college op wijst, naast een smalle kanaaldijk. Voorts sluit de door het college genoemde mogelijke invulling van de Kanaaldijk met één rijstrook, wegens de geluidsbelasting een geluidsscherm van die hoogte uit. Verder bevinden de gronden met de bestemming "Verkeer" zich op een waterstaatswerk. Een deskundige van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het hoogheemraadschap) heeft volgens [appellant A] en [appellant B] aan [appellant A] verklaard dat het hoogheemraadschap geen watervergunning voor het oprichten van een geluidsscherm op die gronden zal verlenen, omdat de voor de fundering van het geluidsscherm benodigde heipalen de stabiliteit en het waterkerende vermogen van het waterstaatswerk in grote mate zouden aantasten.
Op grond van het bovenstaande moet ervan worden uitgegaan dat op grond van de Bouwverordening weliswaar een geluidsscherm van vijftien meter maximaal mogelijk was maar dat een geluidsscherm hoger dan dertien meter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten. Niet in geschil is dat een geluidsscherm van dertien meter het uitzicht vanuit de woningen van [appellant A] en [appellant B] op het plangebied volledig wegneemt. Een geluidsscherm van die hoogte heeft daarom geen wezenlijk andere gevolgen dan een geluidsscherm met een hoogte van vijftien meter. [appellant A] en [appellant B] hebben hun betoog dat een geluidsscherm hoger dan vier à vijf meter in dit geval niet realistisch is niet met stukken gestaafd. De verklaring van de deskundige van het hoogheemraadschap waar [appellant A] en [appellant B] een beroep op doen is niet op schrift gesteld zodat reeds daarom daaraan geen betekenis kan worden toegekend. [appellant A] en [appellant B] hebben derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de bouw van een geluidsscherm lager dan dertien meter op de gronden met de bestemming "Verkeer" met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten.
Het betoog faalt.
7. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het nieuwe bestemmingsplan voor [appellant A] en [appellant B] een grotere aantasting van de privacy, overlast, verkeersintensiteit en situeringswaarde betekent. Zij voeren daartoe aan dat het nieuwe bestemmingsplan aan de overzijde van de Kanaaldijk ter hoogte van de woningen van [appellant A] en [appellant B] voorziet in toegangen voor de bevoorrading van het plangebied. Verder leidt de toename van de bebouwingsmogelijkheden onder het nieuwe bestemmingsplan tot een grotere verkeersaantrekkende werking, meer geluids- en trillingsoverlast, een verslechtering van de luchtkwaliteit en een wezenlijke verslechtering van de situeringswaarde. [appellant A] en [appellant B] wijzen daarbij op het deskundigenrapport van Langhout van 24 februari 2014 en het advies van Langhout van 24 oktober 2014.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 in zaak nr. 201501613/1/A2), mag een bestuursorgaan een besluit op een aanvraag om tegemoetkoming van planschade baseren op een advies van een door hem geraadpleegde deskundige, indien uit dat advies op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan dat advies ten grondslag zijn gelegd en de conclusies ervan niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
7.2. [appellant A] en [appellant B] hebben met het rapport en het advies van Langhout niet aannemelijk gemaakt dat het nieuwe bestemmingsplan, anders dan in de adviezen van Tog is vermeld, leidt tot een grotere aantasting van de privacy, overlast, verkeersintensiteit en situeringswaarde. De conclusies van de adviezen van Tog en Langhout komen voor de aspecten privacy, overlast en verkeersintensiteit met elkaar overeen. Voor het aspect situeringswaarde behoefde het college in het rapport en het advies van Langhout geen aanleiding te zien voor twijfel over de conclusie van Tog op dit punt, omdat Langhout daarin niet heeft onderbouwd waarom de conclusie van Tog onjuist is.
Het betoog faalt.
8. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluiten van het college van 9 juli 2014 in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Zij voeren daartoe aan dat het college de schade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan voor de woning aan Schielandweg 18 heeft bepaald op een percentage van 3% van de woning, terwijl het college in dit geval voor de woningen aan de [locatie B] en 22 het schadepercentage heeft vastgesteld op 1,9%. De gevolgen van het nieuwe bestemmingsplan voor de woning aan de [locatie B] zijn gelijk aan die van Schielandweg 18, terwijl voor de woning aan de [locatie A] de gevolgen zelfs groter zijn omdat een belangrijke hoofdontsluiting tegenover de woning is gesitueerd. [appellant A] en [appellant B] wijzen voorts op het schadepercentage van 3,3% dat Tog heeft getaxeerd voor de woning aan de Lede 11, waarbij Tog een vergelijking heeft gemaakt tussen het oude bestemmingsplan en het aan het nieuwe bestemmingsplan voorafgegane vrijstellingsbesluit.
8.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201113039/1/A2 overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat het college in andere gevallen een hoger schadepercentage voor de woningen heeft vastgesteld, niet betekent dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door het schadepercentage van de woningen van [appellant A] en [appellant B] lager vast te stellen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het na verloop van tijd tot het voortschrijdend inzicht is gekomen dat onder het oude bestemmingsplan de realisering van een geluidsscherm mogelijk was. In de beoordeling van de aanvragen om planschade van de eigenaren van de woningen aan de Schielandweg 18 en de Leede 11 is die mogelijkheid nog niet betrokken, waardoor tot een hoger schadepercentage is gekomen. Ook zijn bij die aanvragen de niveauverschillen en de bouwhoogten van het sportveld niet meegewogen. Nu het college bij de beoordeling van de aanvragen van de eigenaren van woningen aan de Schielandweg 18 en de Lede 11 het geluidsscherm, de niveauverschillen en de bouwhoogten op het sportveld buiten beschouwing heeft gelaten, kan het ervoor worden gehouden dat het toekennen van planschadevergoeding in dat geval een kennelijke beoordelingsfout van het college betreft. Volgens vaste jurisprudentie strekt een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het desbetreffende bestuursorgaan een gemaakte fout moet herhalen.
Het betoog faalt.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. G. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Polak w.g. Lodder
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016
17-809.